schijntegenstellingen, zolang hij degenen die weten niet vereenzelvigt met allen die het immateriële loochenen. Maar natuurlijk doet hij dat wel. In het aan Vestdijk gewijde kwatrijn In ernst staat het:
Tel van uw Brein licht ook de rijkste vangst:
het edelst in uw denken blijft uw angst.
Wie 't Eeuwig Wezen loochent, kàn nog groot zijn -
wie 't zonder wanhoop doet, is derderangsch.
De ‘beter’ wetende onderscheidt zich van de wetende niet door kennis, maar door angst, wanhoop. Blijkbaar is beter weten geen garantie voor een leven in geluk. Maar voor geluk is in een degeneratief wereldbeeld als dit van Holst natuurlijk ook geen plaats. Men kan op zijn best hopen op een restauratie van de aloude waarden. Want welke gevolgen heeft immers de onderwerping aan de autoriteit van uur en feit, gezien vanuit het antithetische denken van Holst?
Dof werd het vlees, het goud
telbaar, lust veil. Wat kwam er
de ziel weg, en verbittert
het woord? Der steden jammer
leeg winterlicht doorschittert
In grievende woorden drukt de dichter zijn pessimisme uit over wat de waarheidlievende zou hebben aangericht: verstoffelijking, zielloosheid. Redding is misschien te verwachten van die eenzamen, die, gelijk blijkt, voor de invloeden dezer wereld immuun zijn. Een eenzame is nu eenmaal geen lotgenoot der hier geborenen. Misschien is hij verwant aan zulke mensen, ‘die bij de ingekeerde het vermoeden kunnen wekken, dat tot deze wereld, dit versterkt bestek waar uur en feit het voor het zeggen hebben, steeds nog wezens vanuit een ijler en volstrekter leven door kunnen dringen en er zich handhaven door tot een hier geborene in te varen...’
Deze mensen zijn het van wie Holst zegt, dat ze én ‘feitelijk’ én ‘wezenlijk’ zijn - in tegenstelling met hun antagonisten, die alleen maar ‘feitelijk’ zijn, gelijk hun taal dat is: het verbitterde woord dat de duur der sterren berekent, planetenstelsels tot een druppel reduceert en het Eeuwig Wezen loochent door het ‘telbaar’ te maken. Men weet dat dat gebeurt in het gedicht De vagebond:
Hoe moeten we dit zo subjectivistisch aandoende gedicht met de titel ervan verzoenen, die een persoonsbeschrijving belooft, een objectiverende visie doet vermoeden, die wel in de derde persoon enkelvoud zal zijn gesteld?
In wat voor soort beschouwingen doen zich zulke wisselingen van blik voor, dat het ik zichzelf als van een