‘Ben je nu nog niet bezig?’ vraagt Diane. ‘Ik zou, als ik jou was, de vloer boenen’, zegt Herman. Ze knikt. (‘Als vrouw versta ik haar beter dan jij’. Diane wist dat je geneigd bent de man te haten die het je heeft gelapt. Ze zei: ‘Onze stiefdochter is in verwachting’. Het was gelukkig drie maanden voordien gebeurd, toen ze nog niet bij hen logeerde. Herman voelde vooralsnog weinig of geen medelijden. Hij voelde niets. Hij dacht alleen dat ze nog maar moeilijk een dokter zou vinden die bereid was. ‘Als Leo het te weten komt, hebben wij natuurlijk de boter gegeten. Hij verstaat geen rede’. Nicole scheen te denken dat een abortus zoiets was als een kleine boodschap doen. Haar vriend had in Londen een spuit gekregen die hem onvruchtbaar maakte. Achteraf zei hij niet te hebben vermoed dat die spuit slechts een jaar werkte. Herman en Diane hadden er hun idee over).
Diane wijst het hem. ‘Zijn bedje tegen die muur’, zegt ze. Ze kijkt hem niet aan. (Herman oordeelde dat de wetgever een straf verdiende, aangezien hij doelbewust verscheidene levens in één klap verknoeide. Maar Herman had makkelijk praten: hij zat veilig achter dat loket. Hij zei: ‘Als Leo inziet hoe laat het is, kunnen we naar jouw portret fluiten’. Dat scheen Diane nogal onberoerd te laten. Ze zei peinzend: ‘Het gaat mijn verstand te boven dat Irma nog steeds niets heeft gemerkt’).
Diane legt kranten tegen de muur waaraan hij begint. Ze vindt dat blauw een zachte kleur. Ze zegt: ‘Hij wroet zich altijd bloot en hier is het dan toch wat warmer’. (Ze brachten Nicole naar het café ‘Mok’, waar ze een dokter voor de vierde maal zou ontmoeten. Hij had er van binnen al drie keer iets aan gedaan. ‘Maar je bent een te gezonde vrouw’, zei hij. ‘Dokter?’ vroeg Herman aan Nicole, maar ze knikte nadrukkelijk: zij moést geloven. Diane zei: ‘Ontneem haar nu het laatste restje moed niet’. Ze vergezelde Nicole, want alleen durfde die in zo'n kroeg voor langharigen niet binnen. De dokter stuurde zijn kat. Nicole wist ongeveer waar zijn vriend woonde. Ze zocht in schaars verlichte steegjes. Diane en Herman volgden haar op een afstand. Herman zag haar dan voor een hoge, witte deur staan, die niemand wou openen, hij zag haar verslagen gezicht, haar tranen toen ze hen weer vervoegde, haar voortdurend schouderophalen - ‘haar vriend is een lafaard’, had hij tegen Diane gezegd - en hij wou haar helpen. Eén van zijn jongere kollega's, die zich bezig hield met politiek - haar tot over zijn kraag - was al eens veroordeeld voor het ingooien van de ruiten van de Franse ambassade en hij kende inderdaad twee adressen. Hij vroeg grijnzend of Herman het haar had geleverd. Wat voor Herman een teken aan de wand was. ‘Ze doen het allebei voor een demokratisch prijsje’, zei zijn kollega. Nog niet demokratisch genoeg echter voor Nicole en de vriend die niet met haar wou trouwen. Maar misschien wilden Herman en Diane die som wel voorschieten?).
Herman voelde wel aan dat deze verhuizing slechts een symbolische daad is, een konkrete handeling om een abstrakt onbehagen van zich af te schudden. (‘En het zou misschien best hier gebeuren?’. Dan kon Herman naar Leo bellen, zeggen dat zijn dochtertje met griep te bed lag en vragen of Nicole mocht blijven om haar zolang te verzorgen. Dan kon ze uitrusten na de ingreep. Alleen met Diane, in bed, zei Herman: ‘Dat gaat te ver’. Ze zag niet in waarom. Ze leek geirriteerd. Nicole had haar gezegd: ‘Mijn kleintje zou je tante moeten noemen’. Maar Herman wees haar op de risiko's: hij kon zijn plaats kwijtraken. ‘Ze mag niet van ons profiteren. Ons huis is niet eens afbetaald’. Diane knikte toen reeds. Herman voegde er nog aan toe: ‘Ten slotte heeft zij het gedaan, niet wij, en zo maar met iemand die ze niet eens graag zag’. Want over die vriend sprak ze haast nooit meer).
Herman strijkt de verf uit. Ze schijnt de eerste keer te dekken. Diane kijkt stilzwijgend toe. (Leo zag zijn dochter steeds minder graag vertrekken. Hij zoende haar zelfs en dan wendde Nicole met een grijns haar gezicht af. Ze zei: ‘Ik blijf nu een week bij Herman en Diane, want ik moet mijn kamertje in orde brengen’. Bij het Leger des Heils vond Diane een ordentelijk bed en wat meubeltjes. Nicole lachte zelden. Leo belde drie keer per dag, en hij lokte Herman en Diane herhaardelijk naar zijn atelier om het portret nog maar eens een veegje te geven. Het kon mooi worden, zei hij. Hij schilderde Diane zoals hij haar zag, sereen. Herman vond er zijn vrouw niet in terug. Maar hij zweeg, want met artiesten weet je nooit).
Drie kwartier voor de schuine muur. Met een rol zie je het vorderen. (Haar vriend meldde dat hij opnieuw geld had. Nicole legde haar hand op de hoorn en ze vroeg of Peter haar gezelschap mocht komen houden bij het babysitten. Diane knikte. Maar Peter bleef bedaard overnachten. Diane en Herman waren eensgezind: zo geraakten zij zelf nog in nesten. En ten slotte hadden ze enige verantwoordelijkheid tegenover Leo en Irma. ‘Het is moeilijk’, zuchtte Herman, ‘wat zullen we met onze dochter nog beleven. Ik raak zelf niet eens meer wijs uit goed en kwaad, mijn hart en mijn verstand bedriegen elkaar, hoe kan ik haar dan een degelijke opvoeding geven?’).
Herman hoort dat beneden de telefoon rinkelt. Hij gaat staan luisteren in het trappenhuis. Het is blijkbaar de moeder van Diane. (Zo stond hij, een verdieping lager, toen Nicole met Irma belde. Nicole vroeg of haar vader nog niets begon te vermoeden. Ze zei: ‘Het leek niet helemaal naar hun zin, maar ik heb het toch gedaan gekregen: ze zullen het hier laten gebeuren. Het geld krijg ik nog wel los’. Ze lachte. Irma waarschijnlijk ook. Herman dacht dat Nicole bijzonder onverstandig was. Of meende ze dat hij nog altijd bladeren bij elkaar harkte in de tuin? Herman voelde zich, vreemd genoeg, gerustgesteld. Hij lichtte Diane in. Ze lagen in bed. Als ze met elkaar spraken, lagen ze doorgaans in bed. Ze zouden doen alsof ze van