- Waarom behandelt u niet meer hedendaagse problemen?
- De problematiek van nu of van vroeger is dezelfde. De problemen van de mensen van vóór duizend jaren waren omtrent dezelfde als onze problemen. Natuurlijk zijn ze anders ingekleed. De uiterlijke omstandigheden alleen zijn veranderd, de kern is gebleven.
- Is uw hang naar geschiedkundige onderwerpen geen vlucht uit deze maatschappij?
- Dat weet ik niet. Het is een voorkeur. Het is wel fantasie, maar zij is toch gevoed door dagelijkse problemen, als u goed tussen de regels leest. Het is een zoeken naar - ja, het zijn altijd zulke grote woorden - naar het eeuwige, naar het altijd durende, naar wat ons verbindt met die mensen van vroeger. Ik probeer daar mensen in terug te vinden, die wij nog zouden kunnen begrijpen. Maar dat zijn grote woorden voor heel eenvoudige dingen.
- Komen er in uw romans geen autobiografische elementen voor?
- Soms ja. ‘De reis’ en ‘Iokasta’ zijn grotendeels autobiografisch. Zo bevat ‘Iokasta’ personages, die meestal leden van mijn familie waren, met hun eigen karakter, niet altijd met dezelfde verhoudingen tot elkaar. Ik vind er mijn tantes in terug, mijn ooms, hier en daar een neef en een nicht. De personages zijn dus echt bestaand. Ook ‘De reis’ is practisch helemaal echt. Al die evenementen hebben zich dus echt voorgedaan, natuurlijk niet in amper vijf dagen. In ‘Het huis aan de St.-Aldegondiskaai’ is het enige waarachtige de droom. Het huis ken ik goed, het is het huis waar een vriendin van mijn moeder leefde, waar ik als kind dikwijls ben geweest.
- U schrijft ook vaak over het matriarchaat.
- Als ik het woord matriarchaat uitspreek, dan zie ik iedereen grinniken. Dan denken ze, dat is die oude vrijster, die nooit een man heeft kunnen aan de haak slaan. Ze wreekt zich door een tijd te beschrijven waarin de mannen veel minder te zeggen hadden dan nu. Maar ik vind de hypothese aanlokkelijk, en zelfs waarschijnlijk. Ze geeft de vrije loop aan de verbeelding. Ge kunt er op voortbouwen. En het schijnt wel een feit te zijn dat er in het bronzen tijdvak in het grootste gedeelte van Europa geen goden waren, maar een godin: de grote Moeder. Robert Graves heeft een gedurfde, maar interessante theorie over de overschakeling van het matriarchaat naar het patriarchaat.
- Het gebeurt vaak dat een novelle aan de basis ligt van een roman.
- Ja, maar ook het omgekeerde kan gebeuren: dat ik eerst een roman schrijf en daarna een novelle. Ik had eerst de ‘Ramkoning’ geschreven. Maar zo vlug geraakte ik mijn personages niet kwijt. Naast Agamemnon - pompeus en dom - stond ook de sluwe Odysseus. Die bleef als een spook in de schaduw leven, tot ik hem naar het licht trok. Ik had hem trouwens ontmoet in Kalabrië, in de zwarte stegen en straatjes van Paola. Het verhaal kwam vanzelf.
- U hebt ook toneel geschreven. Wat was uw ervaring op dat gebied?
- Dat is heel zonderling. Als het stuk goed gespeeld is en goed geregisseerd, dan is het een hele ervaring, een gebeurtenis, om de personages, die ge alleen als beelden in uw verbeelding hebt gezien, in levende lijve voor u te zien verschijnen. Als ge kunt werken met de regisseur en ge bespreekt alles samen, en ge hebt eerbied voor elkaars persoonlijkheid, dan elaboreert ge samen het stuk. Hij werkt op het stramien dat gij hebt geleverd. En je beleeft er allebei even veel plezier aan.
- Uit wat u hier allemaal vertelt, heb ik de indruk dat u eigenlijk voor u zelf schrijft.
- Ja, dat is zo. Dat is lelijk, hé? Ik weet dat ik zou moeten beweren dat ik aan mijn toekomstige lezers denk, dat ik iets wil mededelen en alleen hun innerlijke verrijking voor ogen heb. Wel, dat is helemaal niet waar. Ik ben een verschikkelijke egoïst. Daarom wacht ik ook nooit op antwoord, lees ik slechts zelden recensies en ben ik altijd verbaasd wanneer iemand een boek van mij heeft gelezen.
Willem M. Roggeman