| |
| |
| |
[Nummer 6]
Kunst en literatuur
De acht Hoofdzonden
door Hugues C. Pernath
De gramschap
Ik weersta, want ik wil weigeren en woedend zijn.
Zo verdeel ik mijn dromen:
In feesten, in herinnering, in dwaasheid.
En ik, in een wereld die vernedert en vernielt
En ik en hemel en aarde, bezwangerd
5[regelnummer]
Door de koorts van wat mijn koorts herhaalt.
Wacht. Zelfs het bloed is in ons gevorderd,
En het ochtendworden brengt de oostenwind,
10[regelnummer]
Ver van de mens verneem ik van vroeger.
Ik word een dubbelzanger, de naam van alles
Die doet huiveren en tot leven wekt.
De wanhoop huist boven de zon.
15[regelnummer]
Ik sluit mijn ogen en kruis armen en benen.
Na het derde geslacht het vierde, enzovoort.
En bij het breken van het graan
20[regelnummer]
Bleek na de raaf, ook alle hoop verloren.
De dagen werden gezuiverd, wat aanstoot gaf
Werd verwijderd en onteerd. Sluimering en binding.
Dwaling. En het zal regenen en rond de puinen
Van deze dag, zullen andere puinen woekeren
En, herboren uit het leed
25[regelnummer]
Zal alleen de waarheid onze kroon verdienen.
| |
De traagheid
In de nabijheid van de barende
Na al datgene wat uitdoofde en begraven werd,
De eeuwigheid is onvoldoende, te weinig
En te min. Geen vreugde en geen louter vuur
Slechts de zoete doodsroep blijft
5[regelnummer]
En redeloos wreed, de blik daarover.
Talm niet. Zweet niet. Treur.
Want telkens opnieuw tekenen trots en toorn
Hun twijfelende omtrekken
10[regelnummer]
In het slome slib van mijn spijt.
Mijn honger aast op de hoop, mijn zee is leeg.
Ik raak je aan en monster elke nacht
Aan nachten als nooit tevoren.
En eenzaam voelt hij zich: de mens
Genakend tot de mens, het stelpen en het leven
15[regelnummer]
Dat naast hem staat. Geen poging die de adem pleegt.
Ik volgroeide, hoorde vrome krijgers vluchten
Ik sprak, en na zovele plichten, pijnen
Herhaalde een andere stem wat samen met huiver
20[regelnummer]
Eelt en haat, ontkwam aan mijn verbeelding.
Schokkend en besluitloos, de eerste stappen
Terug tot een leven dat tergend
De komst afwacht van de moeder, een verdelen
Alsof wij heel ons leven bij elkaar waren geweest.
Soms is het de adem, soms is het de afgrond
25[regelnummer]
Die liefde vergelijkt met een verlossend vuur.
| |
De gulzigheid
Gelijk aan minstens zeven jaren, de koude gloed
Van minstens zeven deugden.
Gelijk aan de woede van het maanlicht
Dat de maten meet en huiken spant over de magen.
Gelijk aan het sarren van kevers die krioelen
5[regelnummer]
Tussen de maden. En van mens tot mens.
Er is de stilte die de stilte dekt
Een vangnet over het vergeten. Een bleek ontwaken
Besmettelijk en monotoon, terwijl nachtdieren
10[regelnummer]
Kraken, verkalken en vergaan.
En hoger dan de storm drijft het zwijgen
Over een welvaartstaat die verder vloeit.
‘Draagt vrucht en wordt veel. Vult de aarde
En onderwerpt haar. Zaait het zaad
15[regelnummer]
Voor U: dit alles om te eten’.
Want de honger betekent wat de mens betekent
Het smeken, het sidderen van bergen en zeeën,
En werelddelen die uitsterven
20[regelnummer]
Verschrompelend in een dal dat watertandt.
| |
| |
Als een grillig schrift ontdek ik de onmacht,
De verte en de dorst, niets is oever, niets is zang.
Ik omklem duizend woorden, het verschil
Tussen het dwalen, de dood en de dood.
In mij strelen de vraatzucht en de nederlaag
25[regelnummer]
Want paard en berijder hebben zich in zee gestort.
| |
De nijd
Niemand nadien. Dit land bewaart de schade niet
Alleen de ondergang. Hier ontbreken:
Een tegel, een processie, een akker en een graf
En ook dit einde heeft geen belang.
Hier bepaalt het jaar krampscheut of vervoering
5[regelnummer]
Voor dezelfden die ons zullen verslagen.
Geen spoor wordt weggevreten.
Wat beschreven werd bekwamen wij door schaamte,
Of door geheel een mensenleven dat volstond
10[regelnummer]
Verwekt werd en wentelde als een kwalijk getij.
Geen keuze. Duisternis bedekt de wreedheid,
De oeverloze diepte, en geen klacht weerklinkt
Van mens tot mens geen woord.
Welke schaamte zal zich van ons meester maken?
Welke droefheid ons bedaren? Ik kwam terug
15[regelnummer]
En ik voelde mij getroost.
Men kan schrijven, ijlend herhalen wat pijn doet
Wat als waarheid vreselijk vernielt, een woeker
Rottend doch voortdurend.
20[regelnummer]
En zo is het beter dat er niets is.
Na elke reis, het overvloeien. Mijn oogwit
Dat nieuwe pigmenten kiest, en randen raakt.
Ik vernoem meer en minder, mijn medeplichtigen
Mijn begerige gebaren. Met de schande meet ik
Misschien het ouder worden, een warmte
25[regelnummer]
Die verzadigt en verteert. Of misschien verblijft.
| |
De onkuisheid voor Myra
Geloof in mij, want ik geloof in jou
Weigerend wat was en wetend wat ons weerhield.
Ik zal je vernoemen, je mee voorbij dit leven dragen
Jij, Enige, en schaduw die mij bedekt.
Door jou ben ik geworden en met de littekens
5[regelnummer]
Van jouw weefsels, de waas van jou.
Zo ons zwijgen, zo ons zeggen.
Niets werd ons beloofd, alleen het leven
Dat wij kozen kan ons nemen of verlaten,
10[regelnummer]
Geen medelijden, want niets heeft ons gemaakt.
Omdat ik voor jou mijn speeksel spaarde, en nu
Na de nacht en de nevel, in jouw angsten herleef
En tracht je te beschermen tegen de gruwel.
Er is geen klacht meer nodig, de pijn heeft opgehouden
En voldaan. Slechts jij en ik ontkiemen en gedijen
15[regelnummer]
In het louterende onbekende van de tederheid.
Onwennig ligt ons landschap, een scheppingsverhaal
In ons zoeken en ons vinden, het reddeloze volgen
Van de onderwerping die onze lichamen rekt.
20[regelnummer]
Spin. Spin en bewaar mij in jouw liefde.
Zo zullen wij beschreven staan, ouder wordend
Dan de valk die zijn vlucht begint en rimpels trekt
Over de dorre braaklanden van vroeger en voorheen.
Geen misverstand. Tussen jou en mij geen overleven
Want deze dag betekende voor mij het begin der dagen.
25[regelnummer]
Jij bent mijn eerste dag. Hier ben ik, want ik blijf.
| |
De gierigheid
Ook aan deze nacht geen herinnering, geen verwijt
Geen gebaar dat gebiedt, geen wrevel.
Gelouterd door het waaiende gras, en druppels
Verdromen mijn gillen en mijn waken
Geen overgang die nog verwondert.
5[regelnummer]
Geen oponthoud duurt lang genoeg.
En na nergens, na het vervagen verloren
Vervang ik, kwalen door pijn
En verval met rochel en sluimer
10[regelnummer]
In een schaduwparadijs getand op de tijd.
En alle gewassen ruil ik voor jouw glimlach
Ik geloof en ik ontken, als vreemdeling regerend
In dit rijk der rafelende regens.
Een poging die het daglicht vertraagt,
Waarin de onmacht van de eenzame, dreigend
15[regelnummer]
De onmacht weerkaatst en gadegeslagen wordt.
Zwervend, bezweet weer vluchtend
Ik vorm vele vloeken, bewaar mijn beven,
Geen huis waarin geen dode was
20[regelnummer]
Die heerst en altijd heersen zal.
Zo beduidt de dag de dagen, in mij het zoeken
Dat de sporen schuwt, de vraag die nooit gesteld wordt
En geen antwoord dat men duldt.
Ik draag vruchten en word vel, giftig
En verlangend, het krimpen tegemoet.
25[regelnummer]
Verslaafd ben ik, een naam die mij bekruipt.
| |
De hovaardigheid
En aan de waarheid, en aan dit leven
Dit geloven in wat liegt en lafheid deelt.
| |
| |
Uit de dwingende dagen van de weemoed
Ben ik teruggekeerd, rouwend en drachtig
En droef en dwaas als een kind, tijdloos geklonterd
5[regelnummer]
Aan de steriele strengen van het wederwoord.
De droom die men vergeet, deze stad, dit land
Niets heb ik uit het gebed vernomen. Ik beoog de
Noch het stampend vluchten voor de terging
10[regelnummer]
Want aan het vragen kwam allang een einde.
In jou en mij schuilt slechts één willen,
En één kunnen en één luwen. Eén heerschappij
Waarin wij beiden leven en nimmer zullen sterven.
En waar ik alleen, alleen maar hoor
En zie en spreek alsof ik de wortelloze woeker was
15[regelnummer]
Van een vreemdsoortig gewas dat nergens gedijt.
Zo blijf ik de doorreizende, naakt en verdeeld
Binnen het bereik van de gruwel.
Mijn stilte zal niet breken, aan het liplezen
20[regelnummer]
Aan wat voorbij is, ben ik ontwend.
Ik verwacht de regen, maar met mijn eerbied
Voor een taal die ik nooit zal spreken
Verbeur ik de speer en de spons, en erken ik
Onzeker maar gelovend, een benaming in alle geslachten.
En als een vreemdeling in dit nieuwe Huis
25[regelnummer]
Verzaak ik aan de morbiede stuiptrekking van het kruis.
| |
De twijfelende wellust
Zoek niet buiten mij, want om mijn lichaam te vinden
Is het voldoende mij te roepen.
Zonder voorkeur zal ik naar je komen
Alles regelend, overeenkomstig
Naar wat ik van jou weet: de verbeelding
5[regelnummer]
En over deze wereld een eeuwigheid die ik niet ken.
Zonder schaduw zal ik naast je liggen
Want rillend in mij zal je zoeken naar de verrukking
Van de eenzaamheid. Ik ben jouw rustplaats,
10[regelnummer]
Voor liefde en haat de enige schim.
Je zal mij zoeken, de hele helse aarde
En niets zal jou verstoren, niets zal jou verschrikken
Want alles gaat voorbij en je ziet honderd tuinen.
Wie mijn lippen likt, liefkoost het leven
En zoals ik nu aan dingen denk die dwaas zijn
Vergeet ik straks de lijfgeur van de vrouw,
Haar hijgen en de grauwe plooien van haar huid
15[regelnummer]
Onder het breken van mijn verdrogend schuim.
Zij realiseerde zich: roede, roem en rouw
Het zwijgen van de verslagene of de kreet
Van een droefheid genoeg aanschouwd.
Haar oogst drijft verteerd, met vruchteloze parels
20[regelnummer]
Over het chroom van een roze badkamercel.
Heb geduld, ik begreep jouw woorden,
Men noemde mij een dwaas, een zwerver, een nar,
Allen dulden mij lijdzaam, allen en een spoor
Liep verloren. Maar door duivels bezeten herkende ik
Als waarheid wat ik uit mijn dromen wist,
25[regelnummer]
Wat de vrouw herleidde tot metgezel.
En ik gaf je de naam van een of andere struik.
Toen ergens stilte lag tussen dag en nacht
30[regelnummer]
Maakte de liefde haar vrij van alle andere liefde.
Randen van steden, kringen van rubber, en mensen
Die het goed met je menen, met alle monden tegelijk
Hun maten en gewichtigheid.
En aldus alles herhalend, als lijfeigene lerend,
35[regelnummer]
In het doffe vallen van vele opstandige engelen.
Zie en gil. De liefde werd begraven
En eeuwen na de vis was het de zoete jager die overwon.
Zoals wij over helden spreken, in de herinnering
Aan een firmament vol regenbomen.
40[regelnummer]
Het leven zijn zij ontkomen, aan ons zijn zij ontgroeid.
Ik noem hem met wat hij noemt: namen
Die iedereen je kan ontnemen.
45[regelnummer]
Ik denk niet en niemand nadert.
En mijn verzadiging. Alles een vreemde verwante
Voor het eerst begrijp ik dat de smart niet overgaat,
Dat ik honig haal uit een stervend ras
50[regelnummer]
Van systemen die de metalen bedaren.
Het zien van een amandel betekent dat de gekwelde
Verlichting vindt maar dat de dood blijft nawerken.
Ik smeek om een liefde die me in beslag neemt,
Het bezweren van een ouderdom die in ons knaagt
Sperma spuwend, sporen die ons overwinnen.
55[regelnummer]
Want niemand wordt geroepen maar iedereen gedwongen.
|
|