De Vlaamse Gids. Jaargang 56
(1972)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Jules De Saint-Genois, medestichter en eerste voorzitter van het Willemsfonds (1813-1867)
ALBERT DEROLEZ
1934. Doctor geschiedenis Rijksuniversiteit Gent (1970). Sinds 1960 conservator van de handschriften en kostbare werken in de Universiteitsbibliotheek aldaar. Leraar aan de Stedelijke Technische Leergangen voor Bibliotheekwezen te Antwerpen. Bestuurslid van het Willemsfonds afdeling Gent. Publiceerde vooral op het gebied van de middeleeuwse handschriftenkunde, bibliotheekgeschiedenis en cultuurgeschiedenis. Werken in boekvorm verschenen: Corpus catalogorum Belgii (één deel verschenen: Brussel 1966); Lamberti S. Audomari canonici Liber Floridus (Gent 1964); Beknopte catalogus van de middeleeuwse handschriften in de universiteitsbibliotheek te Gent (Gent 1971). In een tijd, waarin de geschiedenis als studievak minder en minder gewaardeerd wordt, waarin haar bestaansrecht temidden van de andere wetenschappen meer en meer in twijfel getrokken wordt en men ziet dat haar functie in het onderwijs door haar beoefenaars verdedigd moet worden tegen het wassend getij van de kritiek, in zulk een tijd is het niet gemakkelijk een schijnbare tweederangsfiguur uit de XIXe eeuw als baron Jules de Saint-Genois in het licht te stellen en naar juiste waarde te schatten. Immers, de XIXe eeuw en vooral haar eerste helft, de tijd van de romantische stroming in de Westeuropese cultuur, van de nationale bewegingen in het politiek leven der staten, was een periode van intense belangstelling voor het verleden. Hiermee bedoelde men niet langer het algemeen-menselijk verleden van de klassieke Oudheid, maar het nationaal verleden, waarvan men het hoogtepunt in de Middeleeuwen zag, de periode van stedelijke vrijheden, van ridderlijke idealen en heldendaden, van mystiek geloof. De verheerlijking van het verleden werd licht tot dweperij, maar daarmee was toch de grondslag gelegd voor een waardering van de geschiedenis en een erkenning van haar beoefenaars, die nog lang zouden voortduren nadat de romantische ideeën hun glans hadden verloren. Sindsdien is echter in Europa in het algemeen, en in België in het bijzonder, het sociaal, economisch, cultureel en wetenschappelijk klimaat zo grondig veranderd, dat de appreciatie van een typische intellectueel, van een historicus, die in Vlaams-België van het midden van de XIXe eeuw leefde, meer dan honderd jaren na zijn overlijden wel erg moeilijk geworden is. De veranderingen zijn zo ingrijpend geweest, de in één eeuw afgelegde weg is zo groot, de omstandigheden van nu verschillen zo sterk van de omstandigheden van toen, dat wij, bij het bestuderen van hem die ze beleefd heeft, verwondering voelen opkomen, de verwondering over het verleden, die de voorwaarde is voor elke ernstige historische reconstructie. Inderdaad, hoe zouden wij ons niet verwonderen, vermits De Saint-Genois geen enkele belangrijke wetenschappelijke bijdrage in het Nederlands heeft geschreven en slechts enkele litteraire werken in onze taal in het licht heeft gegeven, terwijl ook het allergrootste deel van zijn uitgebreide briefwisseling in het Frans is opgesteld, zelfs wanneer zij over Vlaamse problemen handelt? Is het ook niet verwonderlijk dat deze Vlaamse strijder zich zijn ganse leven lang met hart en ziel ingespannen heeft, om zijn landgenoten meer liefde in te prenten voor de Belgische staat, en zelfs meende het Belgisch samenhorigheidsgevoel te bevorderen door het Nederlands in ons land de rechten te doen toekennen waarop het aanspraak mag maken? Sommigen zullen er zich ook over verwonderen dat een gelovig katholiek, als de Saint-Genois toch zijn ganse leven was, de voornaamste stichter en de eerste voorzitter van het Willemsfonds werd; anderen over de positieve houding van de Saint-Genois tegenover de verheffing van de lagere standen in Vlaanderen, hij die toch een aristocraat was en met fierheid de aartsconservatieve leuze voerde, die wij nog op een wapenbord in de kapel van het Campo Santo te St.-Amandsberg kunnen lezen: ‘Moribus avitis’, ‘van voorvaderlijke zeden’. Voor velen ten slotte zal het verwonderlijk lijken dat hij zijn talenten beproefd heeft op zo | |
[pagina 34]
| |
uiteenlopende terreinen als de wetenschappelijke historische studie en de historische roman of novelle, daar waar toch geen beroepshistoricus zich vandaag nog op het glibberige terrein van de fictie zou durven begeven.
***
Deze schijnbare contradicties kunnen opgeheven worden en onze verwondering kan plaats maken voor begrip en waardering, indien wij trachten ons terug te plaatsen in de eerste helft van de XIXe eeuw en de Saint-Genois' activiteit gaan situeren in de evolutie van de Vlaamse beweging en in de ontwikkeling van de historische wetenschap. Jules de Saint-Genois des Mottes werd in 1813 te Sint-Kwintens-Lennik geboren en overleed te Gent in 1867 op slechts 54-jarige leeftijdGa naar eind(1). Zijn jeugd viel samen met het Koninkrijk der Nederlanden en in 1830, bij de vorming van de Belgische staat, was hij pas 17 jaar oud. Anders dan bij de 20 jaar oudere Jan Frans Willems, die onder het bewind van koning Willem I een volwassen man was, heeft de Saint-Genois' culturele en politieke ideologie zich pas ontwikkeld na 1830. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat, indien hij al besefte dat voor de Vlaamse taal en voor het Vlaamse volk dringend iets moest gedaan worden, hij zich niet kon voorstellen dat deze actie zich in een ander kader kon situeren dan in dat van de Belgische Staat. Het Orangisme, dat zovele andere Vlaamse voormannen kenmerkte, is hem dan ook volkomen vreemd. Hij is echter lang niet de enige geweest die het heil van de Vlaamse Beweging ging zoeken binnen de grenzen van ‘Belgenland, het aerdsch paradys van Europa’. Een grote fractie van de Vlaamse opinie was dezelfde mening toegedaan. Maar is de bevordering van de Vlaamse zaak voor hem een voortdurende bekommernis geweest, het grote einddoel, dat hem niet minder na aan het hart lag en dat het rechtstreeks gevolg van zijn Vlaamse actie moest zijn, was de groei van het nationaal samenhorigheidsgevoel van alle Belgen, gebaseerd op een volledige gelijkheid van de twee taalgroepen. Tekenend voor de aard en de beperktheid van die actie is de volgende uitlating van zijn boezemvriend De Decker: ‘Il se préoccupait... du développement de la littérature flamande dont il appréciait toute l'importance au point de vue de la consolidation de notre nationalité’Ga naar eind(2). Inderdaad, zoals voor de andere Vlaamse strijders uit het Gentse milieu in dit beginstadium is de Vlaamse Beweging voor de Saint-Genois een actie ter bevordering van de Vlaamse letterkunde en ter verspreiding van de Nederlandse taal. Zij zijn filologen en historici, in elk geval ‘taelminnaers’, opgegroeid in de romantische sfeer van verheerlijking van taal en verleden van de eigen natie. Zij geloven in de leuze ‘De taal is gans het volk’ en zijn lid van de maatschappij die deze leuze tot haar naam gemaakt heeft. Pas na het midden van de eeuw zal blijken hoe onvolledig die leuze was; pas rond 1860 zal de invloed van de romantische ideeën in de Vlaamse Beweging verdwijnen en zullen de economische en sociale factoren op de voorgrond treden. Maar deze evolutie heeft de Saint-Genois nog nauwelijks kunnen beseffen. In de litteraire fase van de Vlaamse Beweging heeft hij echter ruim zijn deel gehad, zoals blijkt uit het aanzien dat hij destijds genoot. In tegenstelling met een Willems, een Ledeganck, een Snellaert, een Van Duyse, heeft zijn faam hem niet lang overleefd. Dit kan aan verschillende oorzaken toegeschreven worden: een geringer litterair talent, een zekere tweeslachtigheid voortvloeiend uit zijn Franse opvoeding en zijn overheersend Frans taalgebruik, dat zelf in verband moet gebracht worden met zijn universitaire carrière, vooral echter een trek van zijn karakter, die hem ervan weerhield zowel op cultureel als op politiek en op wetenschappelijk terrein als strijder op te treden. Het is bekend dat hem in 1835, toen hij pas 22 jaar oud was, een leerstoel aan de universiteit te Luik werd aangeboden, en dat hij deze geweigerd heeft, grotendeels op aandringen van Serrure, die er hem op wees hoeveel beter het voor hem was in Gent te blijven en zijn plaats in te nemen aan het hoofd van het rijksarchief in die stadGa naar eind(3). Het is echter ook mogelijk dat de Saint-Genois wél gesolliciteerd heeft voor de Luikse leerstoel, maar dat deze aan een ander is toegekend; dit zou men kunnen afleiden uit een brief van Dellafaille uit die tijdGa naar eind(4). Wat er ook van zij, met des te meer ijver heeft hij zich ingezet in de boeiende maar stille, teruggetrokken functies van archivaris eerst, van hoofdbibliothecaris van de universiteit daarna. Toch waren dit, meer dan nu, posities van aanzien. Daar alleen, temidden van de boeken, kon hij zichzelf zijn: ‘Cum libris liber’, zegde hij: vrij temidden van de boeken, een leuze die de huidige bibliothecarissen helaas niet ten volle kunnen onderschrijven. Nu we een idee hebben van de Saint-Genois' opvattingen omtrent de Vlaamse strijd, kunnen we trachten na te gaan op welke terreinen deze opvattingen zich hebben gemanifesteerd. Ik onderscheid hierin drie verschillende terreinen: zijn wetenschappelijk werk, zijn litteraire bedrijvigheid, en ten slotte de rol die hij in het openbaar leven gespeeld heeft. De Saint-Genois was historicus in hart en ziel, en zoals ik reeds aanstipte beschouwde hij de geschiedbeoefening als een patriottische activiteit: het bestuderen van het roemrijke Vlaamse verleden moest aanzetten tot de opbouw van een even roemrijke Vlaamse toekomst, maar dan in het kader van de Belgische staat. Telkens weer legt hij de nadruk op dit aspect van zijn bedrijvigheid. Op zijn wetenschappelijk werk kom ik straks nog even terug. Ik trek hier slechts de aandacht op twee merkwaardige bijdragen onder de vele die hij heeft laten verschijnen: een studie over het Nederlands taalgebruik in Frans-VlaanderenGa naar eind(5) en een Franse vertaling van het bekende middelnederlandse epos Karel ende ElegastGa naar eind(6). Hetzelfde doel als zijn wetenschappelijk werk hadden ook zijn historische romans en novellen als Hembyse, La cour du duc, Jean IV, Le faux Baudouin, Anna (een Nederlandse roman), Le château de Wildenborg, enz., werken die thans zo goed als vergeten zijn. Alle putten | |
[pagina 35]
| |
zij hun stof uit de Vlaamse geschiedenis, en ondanks de pittoreske beschrijvingen, de romaneske episoden en de gekunstelde taal zijn zij veeleer tot de geschiedenis dan tot de litteratuur te rekenen. Zij roepen meer dan één herinnering op aan de gelijktijdige romans van Hendrik Conscience, maar in tegenstelling met deze laatste is hun populariteit van korte duur geweest. Zetternam maakt in een brief aan de Saint-Genois wel een allusie op de grote geestdrift waarmee die romans ‘door ieder zijn ontvangen’Ga naar eind(7), maar misschien ligt daarin wel een deeltje vleierij. Men moet in elk geval de grote belezenheid van de auteur bewonderen die zich in zoveel verschillende perioden zó grondig heeft ingewerkt, dat hij niet heeft kunnen nalaten al die kennis in zijn romans te verwerken, zodat het didactische element al te zeer op de voorgrond treedt. Het is echter te vrezen dat zij hun vaderlandslievend doel grotendeels hebben gemist, ook omdat de vakgenoten dit genre vriendschappelijk doch formeel alle waarde hebben ontzegdGa naar eind(8). Zij waren de mening toegedaan dat de invloed van Walter Scott en Victor Hugo - twee idealen van de Saint-Genois - voor de historische litteratuur verderfelijk is geweest; zij beweerden dat de historische roman tengevolge van haar tweeslachtig karakter: de verweving van waarheid en verbeelding, niet geschikt was om de geschiedenis aantrekkelijker te maken, maar slechts waandenkbeelden kon aankweken, vooral bij de vrouwen, de lezers bij uitstek van deze gewrochten. Beschouwt men ze integendeel alleen als roman, dan was al de voorbereidende studie van de auteur overbodig geweest. Het zal wel tengevolge van deze kritiek zijn dat de Saint-Genois zich later op het minder ambitieuze genre der novelle is gaan toeleggen, niet zonder succes. De Saint-Genois' Vlaamse gevoelens blijken vooral nog zonneklaar wanneer wij zien met hoeveel Vlaamse voormannen hij gecorrespondeerd heeft of vriendschap heeft onderhouden. Dat dit voor een deel te verklaren is door het aanzien dat de Saint-Genois genoot als edelman, als gemeenteraadslid, als geleerde, als vriend van minister De Decker, ontveins ik mij niet: velen hebben op zijn voorspraak of rechtstreekse steun een beroep gedaan. Zo vragen KatsGa naar eind(9) en RensGa naar eind(10) om zijn tussenkomst bij De Decker, en roept Dautzenberg zijn steun in voor de ziekte en noodlijdende ZettermanGa naar eind(11). Maar zijn briefwisseling met Van Peene, De Decker, Van Duysse, Conscience, Blommaert, Serrure, Sleeckx en Snellaert behandelt bijna voortdurend Vlaamse problemen. Sommigen onder zijn correspondenten, zoals Sleeckx, verwijten hem wel dat hij de zaken ‘rustig en stil (laat) voortgaen’ en vragen ‘krachtige daden’Ga naar eind(12), maar Snellaert is akkoord met de Saint-Genois om te zeggen dat deze beter niet ‘van de baen der bezadigdheid’ moet afwijkenGa naar eind(13). Sommigen, zoals de Duitse geleerde MoneGa naar eind(14) en J. De LaetGa naar eind(15), dringen er op aan dat dat hij ‘de betrekkingen met onze Overrijnsche stambroeders op goede en vaste gronden zou helpen vestigen’ (De Laet); dit zou één van de middelen zijn om het Vlaams element in België te versterken tegen het cultureel en annexionistisch gevaar uit Frankrijk. Serrure schrijft hem in die zin in 1856: ‘Combien le flamand pourrait être une excellente barrière contre cette influence si funeste’Ga naar eind(16). Snellaert denkt er in zijn brieven aan de Saint-Genois niet anders over, en hoe veelbetekend is de uitspraak van de jonge De Decker aan zijn vriend over Weustenraad: ‘Quel vrai Belge, quel anti-Fransquillon’Ga naar eind(17). Ten slotte moeten wij de Saint-Genois' activiteit als Vlaming ook zien in de vooraanstaande rol die hij in het Belgisch en Vlaams openbaar leven gespeeld heeft. Een opsomming geven van alle academies, maatschappijen en verenigingen van historische, archeologische, pedagogische, bibliofiele, letterkundige en artistieke aard waarvan hij lid, bestuurslid of voorzitter is geweest zou ons te ver leiden. Ik vermeld dan ook slechts zijn deelname en herhaald voorzitterschap van de Vlaamse Letterkundige Congressen. In 1849 richtte hij, samen met Snellaert en Blommaert, te Gent het eerste Nederlands Taal- en Letterkundig congres in, dat een grote weerklank heeft gevonden. Twee jaar later bevond hij zich, met dezelfden en met Rens, Kervyn de Volkaersbeke, Serrure, Heremans, Van Duyse en anderen onder de stichters van het WillemsfondsGa naar eind(18). De Saint-Genois was een vurig bewonderaar van Jan Frans Willems - bekend is het portret dat hij van hem heeft nagelatenGa naar eind(18bis) - en had met hem op de meest hartelijke wijze gecorrespondeerd. Ongetwijfeld moet hij als de belangrijkste initiator van deze vereniging beschouwd worden, die bedoelde de Vlaamse letterkunde te bevorderen en, zoals het uitgedrukt werd, ‘de algemene volksgeest te versterken’. Hij is de eerste voorzitter van het Willemsfonds geweest en het lijdt geen twijfel dat hij de richting mede bepaald heeft waarin de ideologie van het Willemsfonds zich tot nog toe heeft bewogen. Het Willemsfonds ontstond door de samenwerking van liberalen en katholieken. De Saint-Genois was een van deze laatsten. Dit gebeurde op een ogenblik dat de liberale partij pas gesticht was, terwijl er van een katholieke tegenhanger nog geen sprake was en velen in Vlaanderen mét Leopold I nog heil verwachtten van het Unionisme. Vlaamsvoelende liberalen en katholieken konden in die tijd nog zonder bezwaar hun krachten verenigen. Weldra zou blijken dat de twee richtingen hoe langer hoe meer uit elkaar gingen en dat de liberalen, grotendeels tengevolge van de buitensporige aanmatigingen van de geestelijkheid, uitgesproken anticlericaal zouden worden. In het Willemsfonds is deze strekking in gematigde vorm pas merkbaar bij het optreden van Julius Vuylsteke, de stichter van 't Zal wel gaen, die in 1862 heftig reageerde tegen het bestuur van het Willemsfonds, dat hij een te zwakke actie voor de Vlaamse zaak verweet. Reeds in 1852 wist Snellaert aan de Saint-Genois te vertellen, dat de jonge Vuylsteke hem ‘een onhandelbare vogel (was) voorgekomen, een ‘koppigen Sax’Ga naar eind(19). Zijn optreden was onrechtstreeks tegen de toen reeds afgetreden de Saint-Genois gericht, die steeds op een gematigde houding had aangedrongen. Deze gaat door, zoals ik zei, voor | |
[pagina 36]
| |
een overtuigd, gelovig katholiek. Men zie hiervoor bvb. de commentaar die hij ten beste geeft bij enkele atheïstische tractaten; in zijn catalogus der handschriften van de Abbé Meslier zegt hij: ‘Cet ouvrage... impie... affiche un dégoûtant matérialisme et s'efforce de battre en brêche les croyances religieuses les plus respectables’. Bij een ander geschrift laakt hij ‘la négation des vérités les plus saintes du christianisme’Ga naar eind(20). En toen Van Peene zijn zoontje naar de Universiteitsbibliotheek stuurde om enkele romans van Voltaire voor hem af te halen, achtte de Saint-Genois het zijn plicht hem te wijzen op de grote onvoorzichtigheid die hij beging door zulke gevaarlijke boeken door een jongmens te laten transporterenGa naar eind(21). Toch was hij niet vrij van de scepsis die de intellectueel en vooral de historicus kenmerkt, ook al verzette hij zich ertegen met alle macht: blijkt zijn vrees hiervoor niet uit zijn overwegingen, waarin hij zegt: ‘Je iis avec avidité ce qui peut m'expliquer les dogmes auxquels j'ai cru jusqu'ici par une foi plus machinale que raisonnée...; j'ai soif de vérités et de convictions fermes...; je ne veux pas de polémique, rien qui détourne mes convictions religieuses du chemin qu'elles ont suivi depuis mon enfance’Ga naar eind(22). Was De Saint-Genois katholiek, hij behoorde ongetwijfeld tot de liberaliserende strekking in deze opinie. Men kan hiervoor wijzen op zijn hartstochtelijke bewondering voor Lacordaire, die hij in 1847 en in 1852 te Gent ontmoet heeftGa naar eind(23); en op zijn levenslange en hechte vriendschap met de centrum-politicus De Decker, wiens vertrouwensman bij uitstek hij steeds is geweest. Tijdens de kortstondige regering De Decker, de allerlaatste unionistische regering die aan het bewind is geweest en die ondanks haar goede bedoelingen voor de oplaaiende partijenstrijd tot verregaande machteloosheid is gedoemd geweest, was de Saint-Genois schepen van Onderwijs te Gent, en met de val van De Decker in 1857 verloor de Saint-Genois ook zijn politiek mandaat. Ondanks deze teleurstelling kon hij toch op het einde van zijn leven met een zekere tevredenheid op zijn streven terugblikken: ‘il en est résulté’, schreef hij enkele dagen voor zijn dood, ‘après bien des années de lutte, la reconnaissance officielle des droits légitimes de la littérature flamande et un attachement plus vif à notre nationalité’; al te optimistisch voegde hij eraan toe: ‘l'élément flamand a conquis sa place dans la vie de la Belgique actuelle’. Wel bedroefde hem de vooruitgang van de seculariserende en democratisch-liberale stromingen in het algemeen en in zijn dierbaar Willemsfonds in het bijzonderGa naar eind(24). Gelukkig voor hem heeft hij de stormen niet meer beleefd die het politiek leven in België de volgende decennia nog zou doormaken. Toen hij zijn politiek mandaat verloor schreef Hendrik Conscience aan de Saint-Genois, die hij zijn ‘kunstgenoot’ noemde, troostend het volgende: ‘Voor iemand die geene andere eigenweerde noch zending heeft dan de politieke loopbaen, ware zulke verwydering een tegenspoed; voor u is het veeleer een voordeel... Het is voor letterkundigen en schrijvers niet goed in het politiek geharrewar’; en hij verklaart waarom: zij zijn te eerlijk om zich in alles te onderwerpen aan de partijdiscipline en veel te veel geneigd, door hun humane kijk op de zaken, tot ‘moderantismus’Ga naar eind(25). Inderdaad, indien een weinig strijdbaar mens als de Saint-Genois niet mocht verwachten in de politiek grote successen te behalen, hij had toch steeds het veilige gevoel ongehinderd en vruchtbaar te kunnen werken op het rustige terrein der wetenschap. Zoals ik reeds zei was dit voor hem geen werkelijkheidsvlucht, maar arbeid in dienst van het vaderland. ‘Sanctus amor patriae dat animum’, de heilige liefde tot het vaderland bezielt ons werk, was de leuze der Duitse historici uit de kring van de Monumenta, en deze romantische leuze kon ook de Saint-Genois boven zijn werk schrijven. Zijn gans leven situeert zich in de Gentse archief- en bibliotheekwereld: in 1836, op 23-jarige leeftijd, werd hij rijksarchivaris te Gent; en 7 jaar later, in 1843, volgde hij Voisin op als hoofdbibliothecaris van de Universiteit. Deze laatste functie vervulde hij tot aan zijn dood. Maar in de eerste plaats bleef hij historicus. Het is bekend dat de geschiedbeoefening in België - net zoals in Frankrijk trouwens - gedurende het grootste deel van de XIXe eeuw op een bedroevend laag peil stond. Het ontbrak de dienaars van Clio zeker niet aan ijver, maar de allesoverheersende zucht tot verheerlijking van het nationaal verleden, een ontstellend gebrek aan kritische zin en een opvatting van de historische objectiviteit die wij onmogelijk nog kunnen delen, maakten dat bijna alles wat in die tijd in ons land werd gepubliceerd thans waardeloos is. En ook hierin is de Saint-Genois een man van zijn tijd geweest. Hij heeft enorm veel gepubliceerd, maar over alle mogelijke onderwerpen en betreffende alle mogelijke perioden, als het maar ging om Belgische en Vlaamse geschiedenis. In zijn werk valt vooral de grote versnippering op: zeer veel kleine artikels, maar geen enkele grote synthese: de geschiedenis van Gent, die hij op het oog had, was bij zijn dood nog in het stadium van de voorbereidende opzoekingen. Bekijkt men zijn oeuvre vanuit het oogpunt der behandelde onderwerpen, dan blijkt dat zijn langdurig verblijf in archiefdepot en bibliotheek in sterke mate zijn belangstelling hebben bepaald. In grote lijnen kan men erin vijf richtingen onderscheiden, rechtsgeschiedenis, oorkondenwezen, reizen en ontdekkingen, historische biografie en daarbij aansluitend historische bibliografie (wat men destijds ‘histoire litteraire’ noemde). Betreffende de eerste categorie citeer ik slechts zijn Histoire des avoueries en Belgique, die hij nog tijdens zijn studentenjaren schreef op aanraden van professor Warnkoenig. Als archivaris publiceerde hij o.m. een grote inventaris van alle oorkonden van de graven van Vlaanderen vóór de Bourgondiërs. Zijn bijzondere belangstelling voor het reizen in het verleden blijkt uit zijn Voyageurs belges du XIIIe au XVIIIe siècle (1847). Op het gebied der historische biografie heeft de Saint-Genois bijzonder verdienstelijk werk geleverd, niet alleen door losse studies, maar ook door zijn | |
[pagina 37]
| |
activiteit in de redactie van de Biographie nationale, de verzameling van levensbeschrijvingen van alle illustere Belgen uit het verleden, die nu nog steeds voortgezet wordt. Alweer blijkt hier zijn zorg om de samenhorigheidszin van de Belgen te bevorderen door een monument op te richten ter ere van de voorouders die zich op één of ander gebied onderscheiden hebben. Ten slotte is er eigenlijk maar één werk dat gemaakt heeft dat de Saint-Genois' naam thans nog over de ganse wereld bekend is: zijn catalogus van de handschriften in de Universiteitsbibliotheek, die hij in een recordtempo opstelde en in de jaren 1849-1852 publiceerde. De beschrijvingen van de honderden kostbare boeken die aan zijn hoede waren toevertrouwd zijn voor hun tijd zeer goed te noemen, en al kan men het thans onmogelijk nog eens zijn met de zgn. kritische en litteraire beschouwingen waarmee hij ze opsierde, toch moet men ontzag hebben voor de enorme kennis van mijn illustere voorganger. Ongetwijfeld is zijn Catalogue méthodique et raisonné het enige werk van Saint-Genois dat nog dagelijks geconsulteerd wordt en nog lang van nut zal blijven. Veel meer zou nog moeten gezegd worden over de onvermoeibare wetenschappelijke bedrijvigheid van de Saint-Genois, bvb. het feit dat hij 35 jaar lang directeur was van het toonaangevend historisch tijdschrift van België in die tijd: de Messager des Sciences historiques. De vraag kan gesteld worden of de hulde aan de Saint-Genois wel evenredig is met de betekenis die hij voor ons, mensen van vandaag, nog heeft. Ik zei het reeds, de Saint-Genois heeft niet de blijvende roem verworven die andere vooraanstaande Vlamingen mochten oogsten. Maar toch geloof ik dat hij ons een boodschap heeft nagelaten. Het is de boodschap, niet van een strijder, niet van een politicus, niet van een dichter, maar van een wetenschapsmens met een hoog ideaal. Op het zuiver menselijke vlak treft ons zijn bescheidenheid, zijn minzaamheid, zijn oprechtheid en zijn werkkracht. Op het politieke vlak zijn gematigdheid en zijn afkeer voor extremismen. Voor de Vlaamse zaak was zijn toewijding bijzonder groot en is zijn invloed, ondanks het feit dat sommige van zijn opvattingen achteraf niet levensvatbaar bleken te zijn, enorm geweest: zijn visie, dat de Vlaamse Beweging slechts mocht evolueren binnen het raam van de Belgische Staat, is tot op heden de visie van het door hem gestichte Willemsfonds gebleven. Al heeft veel van zijn litteraire activiteit het door hem beoogde doel gemist, zijn streven om in Franstalige kringen belangstelling te wekken voor de Vlaamse zaak kan niet genoeg gewaardeerd worden; van onschatbaar belang acht ik de rol, die hij gespeeld heeft als bemiddelaar tussen de Vlaamse strijders aan de ene kant en de onverschillige verfranste adel en burgerij aan de andere. Onze tijd vertoont toch één gelijkenis met de zijne, nl. de afkeer voor partijenstrijd en de behoefte aan openheid en pluralisme. Wellicht kan De Saint-Genois in deze evolutie ons een lichtend voorbeeld zijn.
Dr. Alb. Derolez |
|