| |
| |
| |
De biologische toekomst van de mens
CLARA ROBERT, R., J.
26.7.1923
Antwerpen, Verdussenstraat, 8.
Grieks-Latijnse humaniora Koninklijk Atheneum Antwerpen (1941) Dr. in geneeskunde Rijksuniversiteit Gent 1949
Full-time assistent aan de Rijksuniversiteit te Gent tot einde 1953 in de dienst van Prof. Dr. C. Hooft (Kinderafdeling).
Studieverblijven Universiteiten Heidelberg, Göttingen.
Dienstoverste van de kinderafdeling, St. Mariagasthuis Berchem / Antwerpen.
Talrijke publikaties over medische en biochemische onderwerpen uit de kindergeneeskunde.
Medewerking aan verschillende wetenschappelijke verenigingen.
Voorzitter van de Antwerpse Geneeskundige Dagen, sessie 1972.
| |
Besluit
Er is geen enkel terrein van de medische wetenschappen, waarop niet naar nieuwe morele criteria zal moeten gezocht worden. De menselijke samenleving staat voor de dringende keus: zal de mens zijn eigen evolutie bepalen of zullen de evolutionaire krachten zich buiten zijn toezicht ontwikkelen.
Alle ecologen, biologen en genetici slaan alarm. Alarm over de vernietiging van de biosfeer, de biochemische beïnvloeding van gedrag en persoonlijkheid, de bevolkingsexplosie en de ontaarding van het genetisch substratum van het menselijk ras.
Met B. Russell kunnen we ons de vraag stellen ‘of de mensheid nog een toekomst heeft’. De toekomst van de mensheid wordt bedreigd door zijn eigen vooruitgang: de achterstand tussen de technologische realisaties en de menselijke waarde en sociale verhoudingen wordt steeds groter.
De mens kan zijn verantwoordelijkheid niet meer ontlopen. Dobzhansky schrijft hierover: ‘L'homme n'a plus le choix entre la prise en main ou le rejet du fardeau que représente le contrôle de son évolution. Il n'a plus le choix, car il a découvert qu'il évolue. Or la connaissance des lois de l'évolution croît rapidement et la biologie évolutive a, de nos jours, fait de si remarquables progrès que la décision de ne rien faire reviendrait à fuir gravement nos responsabilités. D'un façon ou d'autre, il faut faire face au problème du contrôle de l'évolution humaine.’
De kwaliteit van het toekomstig leven van de mens hangt af van het voorzichtig en rationeel gebruik van de medische en biologische wetenschappen. Ons mens-zijn zelf zal tussen dit en enkele tientallen tot honderdtallen jaren door de mens zelf worden beïnvloed. Er moeten nieuwe experten worden opgeleid, nieuwe wetten worden opgesteld en naar andere ethische grondbeginselen worden gezocht.
Ieder van ons, die kans loopt zijn lichaam en brein beïnvloed te zien en zijn nageslacht gepredetermineerd, moet trachten zijn ouderwetse traditionalistische opvattingen af te leggen bij het beschouwen van de talrijke problemen, die zullen oprijzen bij het scheppen van de ‘homo biologicus’. Zoniet zou de achterstand van de maatschappijstructuur ten opzichte van de nieuwe wereld, wel eens katastrofaal kunnen zijn. Geen enkele van de vaste waarden van onze samenleving is ‘heilig’ voor de nieuwe kennis.
Er is weinig hoop dat de regeringen, die niet eens opgewassen zijn tegen de problemen van ondervoeding, onderontwikkeling en overbevolking, een oplossing zullen kunnen brengen voor de urgente biologische vraagstukken.
De kankerspecialist Van Renselaer Potter (University of Wisconsin) stelt dan ook voor dat de USA in het kader van de regering een ‘Raad voor de Toekomst’ zou oprichten om de wetgeving aan te passen aan de wetenschappelijke vooruitgang. De katholieke theoloog Daniel Callahan heeft het Institute of Society, Ethics and The life Sciences opgericht met 70 leden, waaronder T. Dobzhansky, psychiater W. Gaylin, theoloog J.C. Bennett en U.S. Senator W.F. Mondall van Minnesota. Het doel van de instelling is voorlichting te geven aan de wetgevers over het belang van de ethische problemen inherent aan de wetenschappelijke vooruitgang en de universiteiten aan te zetten tot het bij- | |
| |
brengen van een ethische background aan de wetenschappelijke vorsers.
Het is een utopie te denken dat de ontwikkeling van de biologische wetenschappen kan worden stopgezet. Vooral daar er militaire voordelen aan verbonden zijn aan het verwerven van biologische kennis (Lord Brain). De menselijke cultuur berust op de vrijheid van onderzoek.
De voorspellingen over de toekomst van de wetenschap zijn praktisch steeds verkeerd geweest; zie bv. tot zeer recent de totaal verkeerde inzichten over de bevolkingstoename.
Verder is er ook de grote achterdocht van de massa tegenover de geleerden, die werken aan de verbetering van de biologische toekomst van de mens. Het is wel tekenend voor de struisvogelpolitiek van de mens uit onze huidige maatschappij, dat hij graag de toekomstwereld, zoals die door Jules Verne werd voorspeld, aanneemt, maar dat hij niet gelooft in de mogelijkheid van een ontwikkeling van de menselijke samenleving naar een ‘brave new world’ van Huxley. Deze science fiction-roman, ‘1948’ van G. Orwell en ‘Kallocain’ van K. Boye wijken te veel af van de huidige natuurlijke en ethische levensregels.
Ook de Russen schijnen zeer weinig inzicht te hebben in de toekomstige evolutie van de medische en biologische wetenschappen. In een werk van 29 Sovjetgeleerden, uitgegeven door Vassiliev en Gouschev en vertaald onder de titel ‘Life in the twenty-first century’ wordt als voornaamste verwezenlijking gestreefd naar bloedloze chirurgie en het vervangen van de organen door aangepaste apparaten.
Het zijn niet alleen de onwetenden, die wantrouwig staan tegenover de wetenschap. P.H. Simon schrijft hierover: ‘Les ignorants qui le sont tout à fait ne se posent pas de questions; ils ont plutôt tendance à s'émerveiller devant les succès quotidiens, spectaculaires des nouvelles techniques, devant des prouesses des astronautes ou des chirurgiens qui mâtrisent la nature au point de laisser loin derrière eux les miracles des thaumaturges de tous les temps; et c'est, en vérité, comme des thaumaturges que le peuple les regarde, avec une curiosité béate et naïve. Les plus exposés à l'inquiétude sont généralement les lettrés, ceux que les scientifiques appellent volontiers, non sans une nuance de dédain, les ‘littéraires’. Et il est vrai que ceux-ci, qui sont souvent portés à refuser le monde de la science et à prophétiser sa catastrophe, le font pour des motifs mêlés et inégalement purs. Il y entre quelque chose comme une rancune de clercs déchus: habitués au maniement des idées et possédant les moyens de la rhétorique, ils ont eu longtemps le sentiment qu'ils conduisaient la civilisation et dirigeaient les consciences; or ils se voient maintenant surclassés, dans l'extension de leur culture et l'efficacité de leur pensée, par les grosses têtes de la science. C'est dans les laboratoires et par les instruments d'observation et d'analyse, ce n'est plus dans les tribunes et les chaires et à peine par les mots prononcés et les livres écrits, que se font désormais les choses importantes qui expliquent ou modifient la condition humaine. Mais il faut dire davantage: ce ne sont pas toujours les ignorants ou les lettrés, ce sont aussi les savants qui se montrent anxieux
devant leur science: déconcertés par la nature qu'ils découvrent, effrayés par le monde artificiel qu'ils font ou permettent de faire. Ils sont inquiets, déchirés même; d'une part, il ne leur est pas possible de renoncer au dynamisme intellectuel de leur fonction, qui les oblige absolument à s'enforcer toujours plus avant dans le sens de la découverte, quoi qu'il en doive advenir; mais comment, d'autre part, dans leur labeur et à la cime de leur succès, pourraient-ils éviter de s'interroger sur l'obscurité de ce qu'il faut bien appeler l'aventure de la pensée? Où va l'espèce humaine, conduite par cette faculté extraordinaire qui s'est développée en elle, et qui la rend apte non seulement à comprendre et à maîtriser la nature, mais à se créer par elle-même un milieu artificiel où sa propre nature est exposée à des mutations vertigineuses?
P.H. Simon schrijft verder: ‘Nous avons pu lire, il y a quelques mois, de la meilleure plume de Jean Rostand, un bien dense et grave petit livre dont le titre annonçait le ton: Inquiétudes d'un biologiste. C'est qu'un grand explorateur des secrets de la vie, informé et lucide, ne manque pas, aujourd'hui, de soucis. Il en a non seulement pour les périls de destruction violente et de mort absolue que les techniques issues des sciences physiques suspendent sur l'espèce: la guerre atomique et, déjà, la pollution du milieu vital par les expériences nucléaires; mais aussi pour ceux que la biologie elle-même suscite contre l'homme, par les pouvoirs qu'elle lui donne, sur sa propre nature. Il y a d'abord la profusion des substances et composés chimiqus livrés au public par une pharmacopée délirante, pour des résultats apparement et immédiatement bénéfiques, mais dont on ne sait pas quels seront, à la longue, les effets sur les sources de la thalidomide a donné déjà un et le mécanisme de la vie: le drame averissement sérieux. Mais il y a aussi, plus subtil et plus total, le danger qui résulte, au niveau de la génétique, de la puissance acquise par les laboratoires sur le processus de la procréation et sur la détermination des caractères fondamentaux du moi individuel. Car, enfin, il ne faut pas se le cacher: on agit déjà et l'on pourra agir davantage sur la personnalité, sur l'hérédité, sur le sentiment, sur la mémoire. N'est-il pas effrayant de penser que ce que l'individu est habitué à considérer comme l'étoffe de son être: un système de tendances et de facultés attaché à sa naissance, enrichi et modifié par son éducation,
intégré dans l'unité de sa vie personnelle et conditionant sa liberté, pourra dépendre désormais des choix et des artifices du laboratoire, d'actions chimiques concertées sur les acides nucléiques, de combinaisons arrangées des chromosomes, voire de fécondations en éprouvettes, au point que ses passions, ses idées, sa valeur morale et son génie en seront les résultats?
Question angoissante, plus même que celle qui concerne la survie de l'espèce; car son anéantissement serait en un sens un moindre cataclysme que sa déchéance spirituelle au niveau de la conscience. Les réponses
| |
| |
de Jean Rostand sont trop nuancées pour être contradictoires dans le fond, mais elles traduisent une hésitation compréhensible. L'homme de science ne peut admettre que l'on borne la recherche et il répugne à croire que les progrès de la connaissance humaine pourraient se tourner contre l'homme. La biologie doit aller et ira au bout de sa lancée: L'homme ne peut qu'il ne vienne tôt au tard à se regarder comme un simple matériau natif dont il s'appliquera à tirer le meilleur parti, comme aujourd'hui il s'applique à améliorer la qualité d'un acier ou d'un caoutchouc. Pourquoi pas? Toute science, projetée en technique sur le monde humain, a pour effet de faire mordre l'artifice sur la nature: freiner ce mouvement au nom du tabou du naturel serait bloquer les chances de l'esprit progressif. Pourquoi d'ailleurs l'abandon aux caprices de la sélection naturelle assurerait-il mieux la valeur et l'équilibre de la personne humaine que la chimie concertée du laboratoire? Et qui peut dire que l'homo sapiens, devenu capable de modifier rationnellement ses conditionnements vitaux ne deviendra pas l'homo sapientior?
Ainsi pense l'observateur positif, le savant rationaliste, le logicien pur. Mais quelque chose gêne et effraie dans cette intrusion de l'intellect au sanctuaire du mystère de la vie: et déclare du nombre des biologistes qui cela, Jean Rostand le sait bien. Il se gardent le coeur assez religieux pour qu'un protoplasme humain leur reste une chose sacrée. Sa prudence même, exercée par l'observation d'une réalité largement soumise à la contingence, l'a convaincu que l'essentiel de l'homme est peut-être plus fragile qu'on ne croit et qu'il n'y faut pas toucher avec des mains trop hardies. Et il arrive ainsi à ce jugement d'une mesure parfaite: J'avoue que (...) tout en acceptant avec une large part de moi-même l'entreprise qui doit élever notre espèce, je ne puis me défendre d'un peu de malaise en voyant s'esquisser ce monde gouverné par la biologie et la chimie, ou le meilleur de l'homme sera voulu, prévu, calculé, où le talent, le don, la charité, la vertu seront obtenus à volonté par des artifices techniques.’
Monod verzet zich tegen deze moderne schizophrenie, deze diepe achterdocht van onze tijdgenoten tegenover de moderne wereld. Hij schrijft: ‘La Science a donné à l'homme d'immenses pouvoirs. Mais, outre des abus atroces dans l'usage de cette puissance, sa source même, dans la connaissance objective et dans l'éthique qui la fonde, demeure obscure pour la majorité des hommes; d'où cette anxiété, cette profonde méfiance que tant de nos contemporains éprouvent à l'égard du monde moderne et de la science elle-même. Sentiment d'aliénation qui est loin de n'atteindre que les moins cultivés: certaines des tendances les plus marquantes de la littérature et de la philosophie contemporaines procèdent directement de cette aliénation, parfois délibérément proclamée.
Il est peu de devoirs plus clairs, ou plus urgents aujourd'hui, pour la communauté des hommes de science, que de combattre cette moderne schizophrénie. Et comment la combattre, sinon par l'approfondissement de la connaissance elle-même, par l'extension constante de la méthode objective à de nouveaux domaines, par un enseignement enfin, dispensé sans contrainte et sans sanction à des hommes libres?’
M.W. Nirenberg verklaart dat alleen een voorgelichte maatschappij objectief kan beslissen over de toepassing van de biologische wetenschap. De biophysicus Leroy Augenstein meent in zijn boek ‘come let us play God’ dat de mens de plaats van God inneemt door het aanschijn van de wereld te veranderen; maar dat hij dit altijd heeft gedaan, alleen in mindere mate. Dobzhansky zegt hierover: ‘La vraie question n'est pas de savoir si nous devons ou non entreprendre de modifier l'évolution de notre espèce. Car c'est ce que l'homme fait déjà depuis des milliers et des milliers d'années, en créant de nouveaux environnements physiques et culturels. La vraie décision à prendre est celle-ci: continuerons-nous à nous laisser dériver dans le courant sans nous en rendre compte, ou bien choisirons-nous de mettre le cap sur le genre d'avenir qui nous semble le meilleur à la lumière de notre savoir et de notre sagesse?’
De huidige generatie zal moeten beslissen hoe de toekomstige wereld er zal uitzien: hoeveel mensen mogen er wonen, zal men de werkperioden nog verkorten of zou het niet beter zijn de werkvoorwaarden te verbeteren, de mensen aan hun bezigheden actief te interesseren; zal men nog meer goederen produceren of zal men eerder het leefmilieu verbeteren, zal men het gedrag conditioneren en de intelligentie kunstmatig verhogen, zal men het leven verlengen, zelfs de immortaliteit nastreven, hoe zal men zaad- en eicellen selectioneren, zal men proefbuisbaby's kweken, zal men tenslotte het genoom manipuleren en een nieuwe mens scheppen?
Volgens Teilhard de Chardin moet het intellectuele avontuur van de mens worden voortgezet: ‘dût-on frémir, c'est éminemment sur ce terrain de la modification de l'homme par l'homme qu'il nous faut tout essayer, jusqu'au bout.’
| |
a) Bevolkingsexplosie
Het probleem dat veruit het meest urgent is, is de schrikbarende toename van de wereldbevolking. Toch is de grote massa zich niet bewust van de buitengewone ernst van dit vraagstuk. Volgens R. Dubos is het een tragedie dat de mens zich kan en zal aanpassen aan de modder, de pollutie, het geluid van onze geïntoxiceerde samenleving en aan de overbevolking.
Vóór iets meer dan 10 jaar verklaarde Eisenhower nog dat het niet de taak is van de regering zich te bemoeien met de groei van de wereldbevolking en de beperking van het geboortecijfer.
A. Toynbee schrijft in ‘Cities on the Move’: ‘Vermits de wereldbevolking tegenwoordig buitengewoon snel toeneemt staat de “-ecumenopolis” voor de deur. En zoals dat bij belangrijke historische ontwikkelingen altijd het geval is, gedraagt de mens zich als een blinde. Men wéét dat er een “ecumenopolis” komt, en men doet nog zelfs geen poging om de vraagstukken te onderzoeken die hiermede in verband zullen staan.’
| |
| |
Uit een enquête, georganiseerd door het weekblad Elsevier, bleek dat 90% van de ondervraagden de bevolkingsdichtheid niet als een dreiging aanzien. Dr. B.C.J. Timmer van Amsterdam verklaart waarom dit zo is: ‘Een onderwerp zoals dit, wordt door de communicatiemedia systematisch buiten discussie gehouden. En ook door politici, want regeren in ons land is het vermijden van inpopulaire vraagstukken. Nochtans heeft niemand het recht zijn leven naar eigen verkiezingen in te richten, wanneer daardoor gemeenschapsbelangen (als leefruimte) worden geschaad.’
Dobzhansky eindigt zijn beschouwingen over dit hyperurgente probleem op de volgende manier: ‘Si l'on n'accepte pas librement cette responsabilité sociale, la seule solution est dans la contrainte. En tant que biologiste, j'atteins ici - à moins que je ne les ai dépassées - les limites de ma compétence.’
| |
b) Beïnvloeding van de personaliteit
Het tweede probleem dat binnen korte tijd zal worden gesteld, is de beïnvloeding van de personaliteit door electronica, scheikundige middelen, neurochirurgie, hersenspoeling, enz. Operaties op hersenen, talrijke scheikundige stoffen (ook in zeer kleine concentraties, zie het L.S.D.) kunnen het gedrag van een mens totaal veranderen. De betere kennis van de manier waarop geheugen en kennis worden opgeslagen, in de moleculaire structuur van onze hersenen, zal het mogelijk maken op een kunstmatige manier kennis bij te brengen of het geheugen uit te wissen. Door middel van een futuristische virus zal algebra in de hersenen kunnen worden gebracht in plaats van griep. Positieve kennis, maar ook ervaringen die de personaliteit van de proefpersoon totaal kunnen veranderen.
De taak van ouders, opvoeders en priesters zal worden overgenomen door gedragsspecialisten met alle hulpmiddelen, die de wetenschap en techniek in steeds sneller tempo ontwikkelen.
Gedragsbesturing betekent macht over de mensen, over alle details van het leven van de mensen - hun daden, gedachten en gevoelens en hun houding in het openbare leven. - C.S. Lewis waarschuwde reeds 25 jaar geleden: ‘De macht van de mens over de natuur, is in werkelijkheid de macht van de ene mens over de andere, met de natuur als middel.’
Hoe kan macht rechtvaardig worden gebruikt? Mag de persoonlijke vrijheid en in de eerste plaats de politieke vrijheid worden beperkt, ten bate van het algemeen belang? Of ten bate van een tirannie?
Het gevaar bestaat dat men de mensen zó zal conditioneren, dat ze aan de bestaande of toekomstige maatschappelijke orde worden aangepast, in plaats van de orde aan te passen aan de mensen. De mens zal willen wat de gedragsbestuurder verlangt dat hij wil.
Veel van wat verwezenlijkt werd op dit gebied, wordt niet bekend gemaakt, daar dit een onderdeel uitmaakt van de bewapeningswedloop tussen Amerika en Rusland. N. Wiener, vader van de cybernetica, drukt dit als volgt uit: ‘Nous autres savants, nous avons apporté au monde un pouvoir infini, pour le bien comme pour le mal, mais il se trouve que ce monde est celui de Bergen-Belsen et d'Hiroshima.’
Zal de macht van de psychiaters niet te groot worden? Zeer onlangs werd een middel ontdekt om alle spieren te verlammen. Bij het toepassen van deze stof treedt een gevoel van verstikking en zware angst op. Dit middel wordt gebruikt om patiënten te conditioneren. De vraag kan worden gesteld of men het recht heeft een soortgelijke stof te gebruiken. Een middel is nooit goed of slecht, alleen het gebruik ervan kan verkeerd zijn.
De gedragsbestuurders menen dat de oudste onrustzaaier van de geschiedenis, het menselijk instinct, ondergeschikt moet worden en desnoods opgeofferd aan een hoger doel: het leven in de wereldgemeenschap. R. Sinsheimer neemt aan dat de mensen slachtoffers zijn van emotionele anachronismen, van instincten, die overblijfsels zijn van de primitieve levensvoorwaarden, maar die ongewenst zijn in een moderne staat. Volgens J. Huxley kan de religie van geen nut meer zijn voor de moderne mens: het monotheïsme is een menselijke verworvenheid, zoals landbouw en wiskunde, God net als de staat, een ‘zondebok voor de schuldcomplexen van de mens’. Zullen deze nieuwe mensen in de moderne staat gelukkig zijn? J. Huxley wil ze een elektrische of chemische gelukzaligheid bezorgen. Geluk in tabletvorm, elektrisch geluk, genetisch geluk. Welke vorm van geluk het ook weze, het geluk zelf is volgens deze bioloog, die zelf geëxperimenteerd heeft met mescaline, veel belangrijker dan de lichamelijke processen die er aanleiding toe geven.
De opvattingen van R. Dubos lijken ons veel aantrekkelijker, waar hij het milieu aanpast aan de mens door bestrijding van overbevolking en pollutie, zodat de huidige mens nog iets kan terugvinden van de biologische vrijheid van zijn voorouder uit het paleolithicum.
Het beeld van de toekomstige wereld, zoals R. Kaufman dit heeft geschetst in zijn boek ‘De mensenmaker’ is niet zeer aanlokkelijk: ‘In het jaar 2000, of misschien iets later, zuller er, wanneer (indien) het “biologisch standpunt” algemeen is aanvaard, een uniforme wereldbevolking, een centrale wereldregering en een constant aantal mensen bestaan. Brood en liefde, de twee oudste verlangens van de mens, kosten geen hoofdbrekens meer. Er ontstaat steeds meer vrije tijd, aangezien de techniek, zoals bekend, haar processen zelf gaat besturen en de tendens tot automatisering steeds maar toeneemt. Er zijn geen ziekten meer, want men zorgt ervoor dat de schadelijke genen niet meer worden voortgeplant. Om dezelfde reden sterven de zwakbegaafden uit. Er ontstaat een middenlaag met een ongeveer gelijk intelligentiequotiënt, en daarboven een heersende klasse van “super-intelligente wezens”. Deze hoge pieten zijn niet geïnteresseerd in het doen en laten van hun mindere broeders, zolang deze maar hun pillen slikken. Daar men de menselijke genen “broederschap”, “naastenlief- | |
| |
de” en “vredelievendheid” heeft gelokaliseerd, ontstaat er noch bij hoog noch bij laag enige strijd - niet eens een stevige vechtpartij. Biologen hebben zitting in de wereldregering en overal elders. De kinderen krijgen vanaf hun zesde jaar een grondige biologische opleiding, want dat maakt ze, volgens Huxley, “tot voorvechters van de volmaakte maatschappij”. Er bestaan nog een paar schadelijke genen, en op elke honderdduizend inwoners ontglipt er een mutatie, die echter dank zij de biologische ei- en spermacontrole direct wordt achterhaald. De mensen met defecte genen zijn de paria's van de maatschappij. Ze mogen formeel huwen, maar de biologen houden hen in het oog. Kinderen zullen ze niet hebben. Er bestaat geen concurrentie meer, geen conflicten. De verkeerde vrouw zal geen
kinderen meer krijgen van de verkeerde man. Verwekker en voortbrengster zullen wetenschappelijk worden samengebracht, en niet meer volgens de ouderwetse methode van liefde en hartstocht. Strikt genomen brengt men alleen de gewenste cellen samen. De bureaucratie zal ongetwijfeld monsterachtig zijn, want alles moet gepland en gecalculeerd worden.. Deze bureaucratie werkt beslist niet volgens de voorwereldlijke principes van een politiestaat, maar cybernetisch; ze beveelt niet, maar voert uit, zonder op tegenstand te stoten. Literatuur, geschiedenis, filosofie zullen zijn afgeschaft. Kerken waarschijnlijk eveneens.’
Wat men ook moge denken over dit toekomstbeeld, het zal wel duidelijk zijn dat B. Skinner gelijk heeft waar hij schrijft dat de democratische maatschappij de gedragsbesturing in handen moet houden, om te voorkomen dat een kleine groep misbruik zou maken van deze macht over de mensen.
| |
c) Eugenetische maatregelen
Iets minder dringend, maar ook binnenkort, zal zich het probleem stellen van de ontaarding van de erfmassa. Door het wegvallen van de 3 miljard jaar oude blinde kracht van de teeltkeus, zal de mens verplicht zijn zelf richting te geven aan zijn eigen evolutie. Het is even zeker dat een dergelijke richting nodig zal zijn, als dat het weinig waarschijnlijk is dat de mens bereid is tot het nemen van eugenetische maatregelen.
Hoe zal de maatschappij verhinderen dat er misbruik wordt gemaakt van de manipulatie van het genetisch materiaal van de mens?
Rostand schrijft hierover: ‘Bon gré mal gré, du fait de la biologie, nous accédons à un autre monde - et qui ne sera sans doute ni le meilleur ni le pire. L'aspect le plus troublant de ce proche futur est assurément celui qui touche à la modification intentionnelle de l'homme par l'homme, soit qu'on utilise les méthodes de sélection eugénique, soit qu'on agisse directement sur les acides nucléiques, déterminateurs de l'hérédité. Et nous ne songeons pas ici au parti que pourraient tirer, de pareils pouvoirs, tels ou tels dictateurs inhumains, ni même aux légèretés expérimentales qui justifient la déclaration pessimiste d'Etienne Wolff (“Il est permis d'espérer un peu, de craindre beaucoup”); nous pensons simplement à ce qu'il y a d'assez déconcertant pour l'esprit dans cette étrange industrie “anthropotechnique” où se confondent le fabricant et le fabriqué.’
Als men vaststelt hoe weinig effectief de acties zijn die worden gevoerd om de bevolkingsexplosie en de ondergang van ons leefmilieu tegen te gaan, kan men niet erg optimist zijn over de toekomst.
Anderzijds nadert onvermijdelijk de vervaldatum, waarop de mens zal geconfronteerd worden met de problemen die oprijzen door het toepassen van de eugenetica en de euphenetica. J. Lederberg zegt: ‘We must try to anticipate the worst anomalies of biological power’. Als we de gemakkelijkste oplossing kiezen en blijven afwachten, dan kan de macht in handen vallen van scrupuleuze individuen, die de reproduktie zullen controleren, het gedrag zullen bepalen, de intelligentie doseren en iedereen elektrisch of chemische gelukzaligheid zullen geven, zodat niemand nog zal streven naar een ander geluk.
Wie zal dan wel de almachtige regelende godheid zijn? Wie kiest wie? Wie bepaalt wie zich mag voortplanten en wie niet? Wie is hier de norm?
De ethische vraagstukken, die in verband met de kunstmatige inseminatie reeds onoplosbaar lijken voor onze huidige wetgevers, zijn kinderachtig gemakkelijk vergeleken bij de toekomstige wereld van Muller, waar de eicellen en de zaadcellen uit banken zullen betrokken worden en het bevruchte ei zal ingeplant worden bij een voedstermoeder of gekweekt in vitro. Het kan de huidige traditionele familie blijven voortbestaan, als het leven in vitro zal worden gekweekt. Wie is vader? Wie is moeder? Wie zal het geslacht van het toekomstig kind bepalen? Wie zal beslissen welke de kenmerken zullen zijn van de toekomstige baby? Zal men deze doen groeien uit een lichaamscel van een Nobelprijswinnaar of van een olympisch kampioen?
Kan de wetenschapsmens die de proefbuisbaby kweekt, over hem beschikken als over een proefdier? Wat betekenen woorden als seks, liefde, huwelijk en familie voor de homo biologicus? Onze moraal is gebaseerd op de reproduktieve biologie: bescherming van het nageslacht door huwelijk en familiebanden, verzekering van deze toestand door religie, wetten, politiek, filosofie, opvoeding en geheel de sociale structurering van onze maatschappij. Het rituaal van het huwelijk met de exclusieve rechten van de man op zijn echtgenote, het door de godsdienst ingeplante gevoel van zonde van het vlees, hebben in het verleden gediend om het geslacht van de vader voort te zetten en de veiligheid van de moeder te verzekeren tijdens de zwangerschap.
Het is geen perfect systeem, maar het was wel het meest bruikbare systeem, noodzakelijk voor het in stand houden van het mensenras. Dit zal nu in de toekomst een anachronisme worden. Volgens M. Mead zal men tot een ‘two-step marriage’ komen.
Er bestaan volgens deze gekende anthropologe primitieve samenlevingen (Samoa's), waar de kinderen door de ganse gemeenschap worden opgevoed en daarbij uitzonderlijk geluk- | |
| |
kig en goed aangepast zijn. De ‘communities’ die door hippies worden opgebouwd, streven onbewust naar dezelfde primitieve vorm van samenleving. Ook Bronfenbrenner meent dat ouders en kinderen in de toekomst in ‘community clusters’ moeten samenleven. In zijn boek ‘Toekomstshock’ schrijft Alvin Toffler dat naast alternatieven als commune, groepshuwelijk, polygamie en corporatiegezin vooral het tijdelijk huwelijk zal verkozen worden.
Kan de moderne mens de vernietiging van het gezinsleven overleven? Het gezin is volgens Toffler, wel eens de ‘reusachtige shockbreker’ van de samenleving genoemd. Het is de plaats waarheen het gehavende en gekneusde individu terugkeert, nadat hij zijn strijd met de wereld heeft geleverd. De moleculaire bioloog L. Kass drukt zijn twijfel over een wereld zonder familie als volgt uit: ‘Het gezin is de enige instelling in een steeds onpersoonlijker wereld, waar elk mens wordt geliefd niet voor wat hij presteert, maar voor wat hij zelf is’.
Bij in vitro fertilisatie, zal seks recreatie (ontspanning) worden in plaats van procreatie (voortplanting). De evolutie in die richting is reeds begonnen. In laboratoria wordt door Masters en Johnson de seksuele activiteit klinisch bestudeerd. De seksuele gedragingen van vrijwilligers werden gefilmd en de hulpmiddelen om een orgasme te bereiken, wetenschappelijk bestudeerd. Terecht begint de wetenschap zich te interesseren voor een onderwerp dat steeds stiefmoederlijk werd behandeld, ondanks het enorme belang ervan voor de mensheid. De vrije houding tegenover seks zal de basis van onze huidige huwelijksmoraal ondergraven. Zowel godsdienstige als biologische remmingen zullen wegvallen. Dankzij perfecte voorbehoedsmiddelen zal de vrouw verzekerd zijn van een fysiologische immuniteit. Dit alles zal leiden tot een sociale seksuele immuniteit en een grote seksuele vrijheid, waarbij gelukkig geen politie of gerecht meer zullen tussenkomen. Het idee van overspel zal verdwijnen en de seksuele daad zal eindelijk beschouwd worden als een zuivere privé zaak tussen twee volwassenen, die hun akkoord hebben gegeven. Als seks een genotsartikel wordt, kan de vrouw, die grotere seksuele noden heeft dan de man, de agressor worden en de ‘Don Juan’-functie van de huidige man met succes overnemen.
Zal het huwelijk dan nog wel zin hebben? Waarom dan nog trouwen? Vooral zo de kinderen niet meer het produkt zijn van het huwelijk van de echtelijke liefde, maar een laboratoriumprodukt.
Zullen wij liefde kunnen betonen tegenover de proefbuisbaby? Volgens een opiniepeiling van Life zijn 1/3 van de ondervraagde mensen bereid deze kinderen te aanvaarden en op te voeden als hun eigen kinderen, al komen ze dan niet voort uit ‘eigen vlees en bloed’ en ging er ook geen baringsrituaal aan vooraf. Wie zal de kinderen opvoeden? Wie heeft recht op het kind? Zal de maatschappij de kinderen in staatskribben grootbrengen? Zullen deze kinderen gelukkig zijn? Wat is de status van een proefbuiskind? Het bezit vader noch moeder, broeder noch zuster. Zal deze mens zich niet ellendig alleen voelen? Of zullen alle mensen broeders worden?
Hoe zit het met de ziel van 1 of meer individuen, gegroeid uit de lichaamscel van één levend mens? Kregen deze personen hun ziel, samen met het DNA vanuit de weefselcultuur? De macht van de biologen zal goddelijk worden vanaf het ogenblik dat het erfelijk substratum door manipulatie van de genen zal kunnen worden beïnvloed. Rostand vreest echter dat de mens tot een ‘Dieu ahuri’ zal uitgroeien.
Wat betekent verbeteren van het mensenras? Indien het logisch is de goede eigenschappen van de mens te versterken en de slechte te elimineren, moet men er zich eerst over akkoord verklaren wat ‘goed’ en ‘slecht’ is. Men zal vooraf de kenmerken moeten bepalen van het superras. Dit moet echter gebeuren in fuctie van de karakteristieken van de toekomstige samenleving. Zal de integratie in deze maatschappij gemakkelijker gebeuren door agressieve naturen of integendeel door karakterloze individuen? Zullen het mathematici zijn of kunstenaars of mechaniekers? Of zullen alle mensen dezelfde karaktertrekken en dezelfde intelligentie bezitten? Rostand drukt zijn twijfel hierover uit waar hij schrijft: ‘Nous allons apprendre à changer l'homme avant de savoir ce que c'est que l'homme. N'étant d'accord sur rien de ce qu'on doit faire ou penser, comment le serions-nous sur ce qu'on doit faire de nous-même?’
Wie zal het antwoord geven op deze vragen? Niemand is voldoende expert om dit te kunnen doen met kennis van zaken. Geleerden zullen moeten bijgestaan worden door moraalfilosofen, politiekers en theologen.
Heeft de mens het recht de mens te veranderen? Le Père Riquet zei hierover aan een bioloog: ‘Vous n'aurez permission de travailler au surhomme que lorsque vous aurez réussi à faire un homme à partir d'un singe.’ Rostand antwoordt hierop: ‘C'était se montrer encore trop conciliant, car, pour humaniser le singe, nous avons le modèle.’
Is het ondanks al de gevaren, die de mens bedreigen, door de vooruitgang van de menselijke wetenschappen, nog mogelijk optimistisch te zijn over de toekomst? Ja, zegt P. Teilhard de Chardin: ‘Het leven heeft nog lange perioden voor zich, waarin het zich kan ontwikkelen. Bovendien vertoont het in zijn denkende vorm nog alle tekenen van energie in volle expansie. Enerzijds is, vergeleken bij de dierlijke niveaus, die haar voorafgingen, de mensheid nog zo jong, dat men haar pasgeboren zou kunnen noemen. Anderzijds draagt deze jeugd - te oordelen naar de snelle ontwikkeling in het denken in de korte tijd van enkele tientallen eeuwen - de tekenen en de belofte van een geheel nieuwe biologische cyclus. Daardoor ligt er waarschijnlijk nog een lange periode voor ons, waarin de ontwikkeling zich zal versnellen en de krachten der evolutie hun definitieve opbloei zullen vinden langs de lijn van de menselijke groei.’
Deze poëtische visie is echter zo beladen met een mystiek geloof in de vooruitgang naar het ‘punt Omega’,
| |
| |
waar mens en god zich zullen treffen, dat vele biologen, waaronder Rostand en Monod, deze ideologie afwijzen als totaal onwetenschappelijk. hard de Chardin ne mériterait pas ‘La philosophie biologique de Teilqu'on s'y arrête, n'était le surprenant succès qu'elle a rencontré jusque dans les milieux scientifiques. Je suis pour ma part choqué par le manque de rigueur et d'austérité intellectuelle de cette philosophie’ schrijft J. Monod.
Toch staan achter de voorspellingen van de niet mystieke wetenschapsmensen over homo futurus biologicus even veel vraagtekens als achter de filosofische beschouwingen van Teilhard de Chardin. De optimistische toekomstdromen van Muller zijn al even weinig wetenschappelijk, waar hij schrijft: ‘We hebben een globaal idee van het grote panorama der evolutie in het verleden en we weten dus welke wonderen de plasticiteit van het protoplasme - of van het DNA - kan verrichten. Het is een feit, dat met onze huidige genetische basis de cultuur ons heel ver gebracht heeft en ons nog veel verder kan brengen. Het is ook een feit, dat - zelfs met menselijke hulp - de biologische vooruitgang veel langzamer gaat dan de culturele. Maar het geheel van de vooruitgang is niet de som van twee; zij is eerder het produkt. Evenals onze eigen cultuur weinig betekenis zou kunnen hebben voor de meest superieure aap, zo zal de cultuur van een miljoen jaar verder zo rijk zijn in haar mogelijkheden van ervaring en vervolmaking, dat wij, met onze genetische constitutie van nu, als imbecielen in een paleis zouden zijn. En ik geloof dus, dat niet alleen onze culturele, maar ook onze biologische evolutie voort zal gaan tot een hoogte, waarvan we nu zelfs niet kunnen dromen.’
De bioloog R. Sinsheimer geeft in ‘The Mind of Pooh’ eveneens een poëtische visie op onze nakomelingen: ‘Perhaps, when we've mutated the genes and integrated the neurons and refined the biochemistry, our descendants will come to see us as we see Pooh: frail and slow in logic, weak in memory and pale in abstraction, buth usually warmhearted, generally campassionate, and on occasion possessed of innate common sense and uncommon perception.’
In zijn boek ‘Change and Habit’ baseert A. Toynbee zich op de geschiedenis van de mensheid om aan te nemen dat de samenleving een kans maakt om zich aan te passen aan de nieuwe wereldsituatie.
Enerzijds gedraagt de grote meerderheid van de mensheid zich alsof de kernenergie nooit was uitgevonden en het sterftecijfer nooit was gedaald, waardoor het menselijk gedrag iets onreëels is geworden; anderzijds behoort 99% van de geschiedenis der mensheid tot het voedselzoekende stadium waaruit het tribalisme is voortgekomen, zodat het, sub specie aeternitatis beschouwd, eigenlijk niet verwonderlijk is dat de menselijke soort zich nog niet heeft weten aan te passen aan de nieuwe situatie, beheerst door een technologie die begonnen is met de primitieve uitvindingen en die het mogelijk maakt de materiële omgeving aan de menselijke behoeften ondergeschikt te maken.
‘Though a majority of mankind still consists, even now, of subsistence farming peasants, a time can be foreseen at which even an industrialised farmer will have become as rare as the artisan and trader of Ur or Nippur was 5.000 years ago. For mankind as a whole, urban llife is now going to become the rule, and this revolutionary psychological adjustment on the part of human nature. By now, we human beings have been farmers and shepperds for about 9.000 years before that; but, for the rest of the time during which this planet will be habitable by Man, we are going to have to live in megalopolis; and this urban stage of human history is going to be far the longest; the scientists estimate that mankind, if it does not liquidate itself, has 2.000.000.000 years of life on Earth ahead of it. Two thousand million years of life in megalopolis! IIs it possible to make this ordeal endurable?’
De mens heeft nog 2 à 5 miljard jaar tijd, vooraleer de wereld zal opbranden. Als men hierbij beseft dat de wetenschap nog ongelooflijk jong is, zodat volgens Oppenheimer 93% van alle wetenschapsmensen, die ooit hebben geleefd nu nog in leven zijn en dat onze kennis naargelang het vak, om de 4 à 10 jaar verdubbelt, dan mag men redelijkerwwijze, samen met J. Monod, aannemen dat de mens er moet in slagen dank zij deze wetenschap het leven van de menselijke soort in megalopolis, gedurende de miljarden jaren die nog voor ons liggen, mooi en gelukkig te maken.
Homo sapiens van een unieke plaats in het universum, door Copernicus gedegradeerd tot een bewoner van één van de vele planeten, van een uniek wezen tussen de organismen, door Darwin een plaats toegewezen temidden van de miljoenen andere species, die de ene uit de andere zijn geëvolueerd, is nu door de moleculaire biologen teruggebracht tot een simpel produkt van het toeval: ‘Que l'homme, reconnaît Monod, n'ait aucune importance dans l'univers, qu'il n'y pèse d'aucun poids, et que si même il a émergé, c'est par hasard, ce résultat capital de la science est aussi le plus inacceptable’.
Volgens Monod zal het nieuw humanisme, dat ons moet beschermen tegen de gevaren van de biologische ontwikkeling, geboren worden uit de objektieve kennis. Hij schrijft hierover: ‘L'éthique de la connaissance, est un humanisme, puisque, si elle définit une valeur transcendante, la connaissance vraie, elle respecte dans l'homme le créateur et le dépositaire de cette transcendance. Il ne suffit donc pas, pour décharger le savant de ses responsabilités, de s'arrêter à l'argument négatif qu'il n'est pas obligé d'en prendre, puisqu'il les a en tout cas; il faut dire positivement, mais surtout il faut prouver que l'éthique qui lui est propre et qui se diffuse à travers la civilisation de la science, la connaissance objective, est en soi bénéfique, créatrice de valeurs morales et chargée de virtualités progressives - en termes clairs, qu'elle oriente favorablement l'histoire. Ethique qui enseignera par conséquent le mépris de la violence et de la domination temporelle. Ethique de la liberté personnelle et politique, car la contestation, la critique, la constante
| |
| |
remise en question n'y sont pas seulement un droit mais un devoir. Ethique sociale, car la connaissance objective ne peut être établie pour telle qu'au sein d'une communauté qui en reconnaît les normes. Voilà donc reposant, sur la clef de voûte qui est aussi celle de la science, l'édifice d'une morale qui concerne le bien de l'individu, l'ordre et le progrès de la société, l'espoir historique.’
De stelling van Monod houdt het gevaar in dat de persoonlijkheid van het individu ondergeschikt wordt gemaakt aan de drang naar kennis. Volgens Monod is de mens slechts een middel tot kennis, doel van de mensheid. Het is eerder de kennis die het middel is ten dienste van de mens, waardoor homo sapiens zich zelf opbouwt en meester wordt over zichzelf. De mens moet geen transcenderende waarde zoeken, maar moet alleen zijn eigen zaak dienen: ‘de mens is voor de mens het opperste wezen’. De Nobelprijswinnaar A. Szent-Györgyi geeft in zijn boekje ‘De krankzinnige aap’ de wetenschap ook een zeer belangrijke taak in de toekomstige wereld: ‘Het is voor mij een uitgemaakte zaak, dat een wereld waarin de natuurwetenschap een zo grote rol speelt, alleen veilig georganiseerd kan worden door de geest en de middelen van die wetenschap, waaraan deze ook haar eigen ontstaan dankt. Het is onmogelijk een nieuwe wereld te bouwen op wetenschappelijke grondslagen en die wereld dan verder te laten leiden door psychologische faktoren als angst, zucht naar macht en overheersing. De natuurwetenschap heeft twee belangrijke waarden te bieden die kunnen helpen een nieuwe wereld te bouwen. De ene is haar geest, de andere haar methode. De geest der wetenschap is er een van goede wil, wederzijdse eerbied en menselijke solidariteit.
De voornaamste inbreng die de wetenschap kan leveren tot de oplossing van onze problemen in de praktijk is haar methode, die door de wetenschap zelf tot ontwikkeling is gebracht. Het essentiële punt in de methodiek van de wetenschap is dat zij vraagstukken als vraagstukken beschouwt en de beste oplossing zoekt zonder vooroordelen en zonder chauvinisme. De wetenschap biedt geen precies omschreven plan voor een nieuwe wereld; het enige wat zij heeft aan te bieden is haar klimaat en methode voor het ontwerpen van zulk een plan. Ik droom niet van een Utopia, maar van een wereld waarin de vraagstukken niet zullen worden opgelost door geweld maar door verstandelijke overwegingen, goede wil en rechtvaardigheid; een wereld waarin het doden, om welke reden ook, en het vernietigen van iemands leven of eigendom als een misdaad wordt beschouwd; een wereld waarin onze jeugd haar beste jaren niet zal hoeven te verspillen met het aanleren van georganiseerde doodslag, waarin macht noch megatonnen noch gifgassen over de positie van een volk zullen beslissen, maar het totaal van zijn kennis, zijn morele beginselen, de gaven die het de mensheid schenkt, het geluk dat het de mensen geeft, de mate waarin het de menselijke levensomstandigheden verbetert.’
Het boek ‘Biology and the future of Man’ eindigt ook met het geloof in de mens uit te spreken: ‘De mens heeft het grootste aantal levende wezens en ook de genetische samenstelling ervan beïnvloed. Nu kan hij zelf zijn eigen evolutie bepalen. Homo sapiens, de schepping van de natuur, heeft de natuur voorbijgestreefd. Van een produkt, geboren uit het toeval, is hij opgegroeid tot een verantwoordelijk wezen. At last he is Man. May he behave so’.
Ook Monod plaatst in de laatste zin van zijn boek ‘Le hasard et la nécessité’ de mens voor zijn verantwoordelijkheid, Homo Sapiens die wel verplicht is zijn eigen lot in handen te nemen, omdat hij alleen maar op zichzelf kan rekenen: ‘L'homme sait enfin qu'il est seul dans l'immensité indifférente de l'Univers d'où il a émergé par hasard. Non plus que son destin, son devoir n'est écrit nulle part. A lui de choisir entre le Royaume et les ténèbres.’
Dr. Robert Clara
|
|