| |
| |
| |
[Nummer 4]
Literatuur en kunst
Over het stripverhaal
RUDOLF GEEL
Geboren op 27 januari 1941 te Amsterdam. Publiceerde de romans ‘De magere heilige’ (1963), ‘De weerspannige naaktschrijver’ (1965), ‘Met een flik in bed’ (1966, samen met J.W. Holsbergen), ‘Een afgezant uit niemandsland’ (1968) en de verhalenbundel ‘De terugkeer van Buffalo Bill’ (1971). In voorbereiding een boek over strips, samen met R.H. Fuchs, ‘Schijnhelden en nepschurken, over de mythologie van het stripverhaal’. Schreef verder een aantal hoorspelen. Is wetenschappelijk medewerker voor Taalbeheersing aan de universiteit van Amsterdam. Redacteur van ‘De Gids’.
Op 17 april 1971 was voor leden van het Nederlandse Stripschap de maat vol. Zij hesen demonstratieborden op de schouders en begaven zich naar de Amsterdamse vestiging van het panopticum Madame Tussaud, welk wassenbeeldenspul hun gramschap had opgewekt. Want welke nationale en internationale beroemdheden zich daar ook een wassen neus hadden weten te verwerven, niet, om een voorbeeld te noemen, een stripcoryfee als Tom Poes. Niettemin mocht hij met enig recht een plaats opeisen, alleen al vanwege het feit dat zijn gelijkenis verzekerd was doordat zijn trekken altijd al bevroren waren geweest, in tegenstelling tot die van zijn levende tijdgenoten.
Ook Kuifje, om wie het hier gaat, mochten wij tot nu toe niet aanschouwen als driedimensionaal beeld. Terwijl zijn avonturen waarschijnlijk het denken van meer jongeren hebben gevoed en beïnvloed dan de onwaarschijnlijke belevenissen van de staatsman Joseph Luns, die wel present is in het pseudo-lijkenhuis.
Enfin. Ik zal mij hier niet te buiten gaan aan een lofzang op Kuifje. De vele publikaties die over hem zijn verschenen, doen dat stuk voor stuk al in voldoende mate. Ik volsta met te verklaren dat velen hun eerste ontmoeting met hem zich scherper voor de geest kunnen halen dan het beeld van hun eerste geliefde. Kuifje is een begrip, zoals de tafel van twee een begrip is, en de Nederlandse maagd. De verering die velen voor hem koesteren gaat in het geval van de publicist Wim Noordhoek zelfs zo ver dat hij in de door hem geschreven beknopte hagiografie van Kuifje verklaart niet als tot de deskundigen op het door hem betreden gebied wil worden gerekend. Dit, terwijl hij in elke regel toont dat er in deskundigheid met hem vrijwel niet valt te wedijveren. Werd ‘de leer van Kuifje’ ooit een vak, Noordhoek zou ongetwijfeld de hoogleraar zijn. Is deze publicist dan zo bescheiden? Welnee. Een opmerking als deze kan alleen gemaakt worden door wat Belgen ‘een amateur’ noemen, een liefhebber die opgaat in zijn idool en die, geheel trouwens in de geest van vele stripfiguren, weigert om zijn grondige ontleding van de held wetenschap te noemen, omdat wetenschap de liefde schijnt te schaden.
Nu moet hier direct worden opgemerkt dat Kuifje, ook als hij door bloedverlies onder het ontleedmes van de analyticus zou komen te sterven, nog steeds een held zal zijn. Een held is hij in ieder exemplaar dat van zijn avonturen in omloop is. Helden als Kuifje bestaan niet zoals wij voor het grootste gedeelte uit water. Zij bestaan uit drukinkt en papier en leven in miljoenenvoud. Hoe heeft Kuifje het zo ver gebracht?
Allereerst een paar opmerkingen over het soort strips waartoe Kuifje behoort. Kuifje wordt, zoals het merendeel der strips, vernoemd naar een hoofdfiguur. Deze heeft zeker recht op die vernoeming omdat hij in alle avonturen een zeer belangrijke rol speelt. Hij is de held. Nu onderscheidt Kuifje zich van bijvoorbeeld Eric de Noorman, doordat hij ondenkbaar is zonder enkele zeer nauw met hem verbonden tegenspelers, die hem kleur verlenen en zijn daden reliëf geven. Laurel zonder Hardy is nog steeds een komiek en Hardy in zijn eentje zal ons zonder twijfel doen schateren, maar alleen samen zijn Laurel en Hardy, uniek, onnavolgbaar. Eric de Noorman, nog steeds als voorbeeld, opereert als
| |
| |
eenling. Weliswaar wordt hij geholpen door allerhande personages, maar die verlenen hem toch nauwelijks meer kleur. Zij zijn helpers, en dus ondergeschikt. Daartegenover vormt Tom Poes een eenheid met de gezette beer Bommel, wiens helper uit de nood hij is. Maar wat zou de slimheid van Tom Poes betekenen als deze niet een klankbord vond in de verbale bombastiek van de op een briljante wijze oerdomme Bommel? En hoe zouden Bommels stommiteiten ooit op hun waarde geschat kunnen worden als daar niet Tom Poes klaar stond om zijn onmenselijke slimheid in de schaal te werpen? Astérix zonder Obélix is niets anders dan een besnorde driftkikker. Net zo is Kuifje een optelsom van hemzelf, zijn hond Bobbie (die in het Frans Milou heet) en zijn vriend kapitein Haddock. Een drieëenheid dus. Deze bestond niet meteen. In tegenstelling tot, alweer, Astérix, waar het stramien al vanaf het begin vaststond en niet meer veranderd werd, is Kuifje een strip die bij het vorderen der jaren vooral ook wat het aantal steeds terugkerende personages betreft, gestadig uitbreidt, hoewel een aantal basisgegevens blijft behouden.
In het eerste verhaal, Kuifje in het land der Sovjets, gaat hij die de held van de serie zal worden, als verslaggever op reportagereis door de Sovjet-Unie. Ook het tweede verhaal, Kuifje in Afrika (voorheen Kuifje in Congo) toont ons de jonge held als reporter. Maar dat baantje is daar toch al wat op de achtergrond geraakt. Na dit verhaal neemt de schrijfdrang van Kuifje nog sneller af. Weliswaar gaat hij in het derde verhaal Kuifje in Amerika, nog als reporter de misdaad van Al Capone (!) cum suis te lijf, maar de vulpen is dan al vervangen door een revolver. Kuifje is een avonturier geworden, die desondanks bekend blijft als reporter, op dezelfde wijze waarop de naam van sommige beroepsvoetballers tot aan hun abdicatie wordt vergezeld door hun voormalig beroep, vooral als dat in de intellectuele sfeer ligt.
Terug naar de Sovjet-Unie. Wij zien Kuifje hier in opdracht van Le Petit Vingtième (de kinderpagina van Le Vingtième Siècle waarop zijn avonturen verschenen) een onderzoek instellen naar de toestanden na de revolutie. Wij schrijven januari 1929. Zijn hond Bobbie vergezelt hem en steelt de show door op beslissende momenten zijn baas voor de dood te redden. Is het in de Sovjet-Unie dan zo gevaarlijk voor verslaggevers? Jawel. De ten tonele gevoerde communisten vertonen menig akelig trekje. Zo proberen zij te pas en te onpas Kuifje te vermoorden. Dat zij daarin niet slagen pleit vanzelfsprekend niet voor de G.P.U., de Russische geheime dienst. Maar waarom moet een reporter vermoord worden? Het is toch een oude gewoonte van niet bonafide regimes om belangstellende officials en persmensen van elders voor te liegen en ongemerkt om te kopen met etentjes en ballpoints? Wil Hergé soms suggereren dat er in het communistische Rusland omstreeks de dertiger jaren maar weinig culinair genot viel te halen? Welnu, Hergé laat niets na om zijn kijklezers te tonen hoe beroerd het er in de Sovjet-Unie toeging. En zo toont hij ook hoe officiële bezoekers om de tuin worden geleid in een zogenaamd Potemkindorp. Maar Kuifje komt voor om de tuin leiden niet in aanmerking! Het hele verhaal is één chase, hier en daar in de beste slapsticktraditie. En het is duidelijk waarom. De kijklezers willen avonturen. En die krijgen ze. Het hoeft hier verder geen betoog dat de reporter van Le Petit Vingtième en zijn lezers tijdens die jacht op hem heel wat te weten komen. Zo zien wij bijvoorbeeld hoe verkiezingen worden geregeld met de stengun in de aanslag.
Toch zijn ook al in dit eerste verhaal (dat om zijn primitieve schoonheid onmiddellijk herdrukt zou moeten worden) het meest opmerkelijk de zeer geslaagde terzijdes, waarin Hergé zich later herhaaldelijk een meester zou betonen.
De eerstvolgende verhalen zijn, wat hun opbouw betreft, ook nog alleszins primitief. Kuifje wordt een gerenommeerd misdaadbestrijder, tijdens welke bezigheid hij zijn uitgebreide menagerie opdoet.
In een interview verklaart Hergé (pseudoniem van George Remi: R.G.) dat Kuifje tamelijk ‘plat’ blijft. Rondom hem zijn figuren gekomen die ‘eigenlijk meer volume hebben dan hij’.
Voordat wij dit merkwaardige gegeven, dat de held minder volume zou bezitten dan zijn secondanten, nader zullen bekijken, hier eerst iets meer over die secondanten zelf.
Onafscheidelijk van Kuifje is zijn hond Bobbie. Hij is niet alleen een helper en begeleider, maar vooral ook een commentator van het gebeuren en van de daden van zijn baas. Bobbie geeft dan ook geregeld blijk van zijn afkeuring van bepaalde handelingen binnen de strip. Daarbij richt hij zich verbaal tot de kijklezers. De figuren binnen de strip kunnen hem niet verstaan, dat zou de illusie verstoren. Bobbie kan enigszins vergeleken worden met de schrijver in een roman die zijn eigen romanfiguren becommentarieert. De romanfiguren zelf hebben daar geen weet van. Met blinde ogen lopen zij in valstrikken die de commentator (die het verhaal verzonnen heeft) allang voorziet. Zo ver gaat het niet bij Bobbie, maar hij mag geregeld mededelingen doen namens Hergé, als maker van de strip. Die verschaft daarmee aan Bobbie een veel sterker identiteit dan hij had kunnen verwerven wanneer hij uitsluitend zwijgend aan de handelingen had deelgenomen. Het specifieke (merkwaardige tics, kleine ‘zwakheden als te veel drinken) dat Kuifje zelf mist, wordt hem gedeeltelijk verschaft door zijn hond, die in zijn plaats tegen een het misnoegen opwekkend object plast en een fles leeg likt die Kuifje niet eens had opgemerkt.
Sprekend over drankzucht, zijn wij meteen gekomen bij de derde schakel in de drieëenheid, kapitein Haddock. Wij zien hem voor het eerst optreden in De krab met de gulden scharen, het negende verhaal. Daarna is hij niet meer weg te denken uit de strip. Naar mijn smaak heeft Hergé met Haddock zijn kleurrijkste figuur gecreëerd. Niet alleen lichamelijk overtreft
| |
| |
Haddock de kleine pseudo-reporter, ook op andere wijze verschaft hij zich een overwicht aan volume. Haddock drinkt te veel en vloekt als een dragonder, zij het dat deze vloeken ook in gereformeerde gezinnen rustig onder de kerstboom gebezigd kunnen worden. De vloeken van Haddock zijn door de stripmaker humoristisch bedoeld. Ook zijn drankzucht zorgt voor vrolijke situaties. Dit betekent dat het ‘volume’ van Haddock vooral wordt opgebouwd tijdens zijn optreden in situaties met een komisch gevolg. Haddock ironiseert een aantal andere figuren uit de strip, op Kuifje na. Tussen de veel oudere zeeman en de held bestaat een merkwaardig soort vader-zoon-relatie, waarbij Kuifje de vader is en Haddock de op zijn tijd ondeugende zoon. Haddock en Bobbie benadrukken door hun optreden aan de zijde van Kuifje, diens ‘witte’, ongeschonden, dat wil zeggen maagdelijke staat.
De maagd die iedereen te slim af is. Een jongensmaagd in een wereld van zuiplappen, excentrieken en misdadigers. Kuifje wordt geregeld een padvinder genoemd. En dat is ook wel juist. Padvinders hebben geen karakter maar een kaart waarop in de linkerkolom het kwade en in de rechter het goede. Dit verhindert niet dat Kuifje zich, wanneer dat uitkomt, terzijde laat staan door een revolver. Een jongensmaagd met een revolver? Natuurlijk. Hij beschermt zichzelf en al het zogenaamd rechtvaardige en goede dat hij vertegenwoordigt. Hij beschermt met andere woorden een aantal begrippen die zijn metgezellen meteen weer ironiseren. Niemand zal het legitieme karakter van Kuifje's strevingen ontkennen. Maar zo eenvoudig als de verhalen ons tonen zit de wereld niet in elkaar. Zo neemt bijvoorbeeld onrecht in werkelijkheid veel ingewikkelder vormen aan dan Kuifje ons leert. De held loopt dus goed te doen in een onbestaanbare wereld. Misschien een menswereld. Dat is een andere zaak. Kuifje's metgezellen maken zijn daden ook voor degenen die aan de padvinderseed twijfelen, verteerbaar. De held mag al het onrecht dat hij tegenkomt elimineren, op de achtergrond wel te verstaan. Op de voorgrond staat het burleske.
Times Literary Supplement noemde Kuifje de enige figuur in de nieuwe Westerse literatuur die de zogenaamde ‘positieve held’, welke de Sovjet-cultuur vereist, het meest nabij komt: dapper, beleefd, vriendelijk, slim, sterk, moedig, ernstig en nuchter treedt Kuifje de gevaren tegemoet. KAN HET ERGER?
Hergé zelf zegt over Kuifje dat hij typisch een onbestaanbaar personage is, een schematische figuur. ‘Voor Kuifje is er alleen goed en kwaad, niets daartussenin. Kuifje moet het leven zelf wit en zwart zien, maar het leven is in werkelijkheid natuurlijk hoogstens lichtgrijs en donkergrijs. Of niet soms?’.
Laten wij zeggen dat op Kuifje na, de hele menagerie van de strip in dat opengelaten gebied tussen goed en kwaad leeft. Tegen de humor van de figuren naast Kuifje, valt diens moralisme weg, zij het niet volledig genoeg om niet af en toe op te lichten.
Ook enkele andere figuren die wij zeer geregeld in de strip tegenkomen, zoals de ‘detectives’ Jansen en Jansens en de geleerde, professor Zonnebloem, zijn zodanig gestructureerd, dat zij de held in volume overtreffen. Zonnebloem is het cliché van ‘de geleerde’, zoals Haddock dat is van ‘de zeeman’. Waarom worden geleerden en hun wetenschap zelden serieus genomen in strips? Zonnebloem levert weliswaar prestaties die genoemd mogen worden, maar zijn contacten met de wereld worden gestoord door zijn doofheid, hetgeen vanzelfsprekend tot dolle (verbale) situaties aanleiding geeft. Pas als Zonnebloem in de Kuifje-naar-de-maan-verhalen nodig is als leider van het maanproject, als belangrijk voertuig van het avontuur, mag hij een gehoorapparaat dragen, dan is er geen tijd voor grapjes over hem.
Wij hebben dus de situatie dat in de actie-verhalen die de Kuifjestrips nu eenmaal zijn, de meeste figuren als duidelijke spanningbrekers fungeren. Allen spelen hun voorgeschreven rol. De wereld is streng gescheiden in boeven (slechte en aardige), humoristen en ‘goeden’.
Noordhoek verkondigt de stelling dat de Kuifje-strip is opgebouwd uit kristalheldere clichés in de verhalen en perfecte en natuurgetrouwe detaillering in de tekeningen. Zodoende ‘geeft Kuifje ons een unieke kijk op het Leven in het Midden van de Twintigste Eeuw’.
Laten we eerst iets nader ingaan op die clichés.
Wij hebben gezien hoe Kuifje in de eerste verhalen functioneerde. De avonturen waren rechtstreeks een uitvloeisel van zijn baantje. Later wordt Kuifje aan zijn haren bij het avontuur gesleept, of loopt hij er onverhoeds tegenaan, op dezelfde wijze waarop een goaltjesdief schijnbaar toevallig altijd in een gunstige uitgangspositie verkeert om te scoren. Eenmaal in het avontuur beland, loopt Kuifje velerlei clichéfiguren tegen het lijf, uiteenlopend van generaals tot kunstenaars. Sommige van deze figuren heeft Hergé onvergetelijk gemaakt door ze enige extra tics te verschaffen. Zonnebloem is het cliché van een geleerde, dat wil zeggen verstrooid, wereldvreemd enzovoort, maar eerst door de komische gevolgen van zijn doofheid kan hij een belangrijke rol spelen. Hetzelfde is het geval met Bianca Castafiore, ‘de nachtegaal van Milaan’, operazangeres van professie. In de tekening van haar vinden wij een aantal algemeen erkende vooroordelen over kunstenaars en hun afwijkingen vereend: zij is wezenloos ijdel, daarnaast is haar zang niet om aan te horen, zij is bevelerig op de wijze van een oude kapitein bij de huzaren en last but not least mogen wij haar gerust oerstom noemen. Onvergetelijk wordt Bianca door de wijze waarop al deze clichés worden vergoddelijkt in die ene, bij ieder optreden weer herhaalde strofe uit haar repertoire: ‘HAAA! Ik lach bij 't zien van m'n schoonheid in dees spiegel!’. Zo iemand, die trouwens ook nog op zeer originele wijze de naam van
| |
| |
Haddock telkens weet te verbasteren, is niet kapot te krijgen.
Bianca Castafiore is de enige vrouw in alle Kuifje-verhalen die op de voorgrond treedt. Als vrouwelijke vedette is het, zoals duidelijk zal zijn, ook haar enige taak voor lachsalvo's zorg te dragen. Een belangrijk attribuut daarbij is haar vrouwelijkheid, maar, zoals dat hoort, vele malen overtrokken, en dus belachelijk gemaakt.
Als strips sociale verhoudingen weerspiegelen (en wie zou daar aan twijfelen? Op basis van sociale vooroordelen worden stereotiepen gevormd) dan heeft de vrouw nog een lange weg af te leggen alvorens zij als mondig zal worden aanvaard. Hoe worden vrouwen in strips anders getoond dan als onderdanig, onaanzienlijk, moederlijk (juffrouw Doddeltje!) of als lustobject. Supermans ‘girlfriend’ Lois Lane is weliswaar een kordaat type, haar niet mis te verstane borsten zijn niet bedoeld als speelweide voor de door een strenge code van seksueel spel weerhouden Superman. Deze krijgt echter als compensatie een hoeveelheid schurken die hij mag elimineren. Lois Lane blijft voornamelijk stupide hunkeren naar de liefde van de held. In strips als Barbarella en Phoebe Zeitgeist is de vrouw eveneens vooral een lustobject, geplaatst in zeer vreemdsoortige situaties. Weliswaar mag ze nu meer, maar ze is er toch weer vooral ter vermaak.
Ook de underground is niet vrij van vooroordelen. Weliswaar wordt het seksuele taboe nu geheel doorbroken, wij zien toch een tekenaar als Crumb wèl grappen maken over de Women's Liberation Movement, en niet over een links vooral door mannen geleid politiek project.
Wat de verheffing van de vrouw betreft: zo ver als die Nederlandse lesbische schrijfster het voerde, die op een enquêteformulier het woord ‘boycot’ veranderde in ‘girlcot’, hoeft het natuurlijk ook weer niet te gaan. (Het feit overigens dat juist in progressieve vrouwenkringen dit soort uitwassen bestaan, zal er zeker toe hebben bijgedragen dat iemand als Crumb grappen maakt over de Bevrijdingsoorlog van het Stofzuigervee.) Maar hoe dan ook, in strips zijn vrouwen nog dommer dan de erin optredende mannen, en dat zegt toch wat. Zoogdieren en potentiële hoeren, omzwermd door vormloze halfvrouwen die de taartjesafdeling van de Hema vertegenwoordigen.
Blijft het feit dat je erg kunt lachen om Bianca Castafiore. De tics waarmee Hergé haar heeft uitgerust, zijn stuk voor stuk voltreffers. Twee andere uit Kuifje niet weg te denken figuren bestaan voor honderd procent uit zulke tics. Het gaat hier om de ‘detectives’ Jansen en Jansens. Hoewel Hergé voor hun optreden meestal een alibi verschaft, is toch duidelijk dat hun voornaamste taak is de kijklezer aan het lachen te maken. Jansen en Jansens staan meestal in dienst van een niet nader gedefinieerde overheid. Soms behoren zij bij ‘de politie’. In enkele gevallen zijn ze gewoon, zoals Laurel en Hardy ergens zijn. Jansen en Jansens bepalen door de aard van hun optreden voor een belagrijk deel het karakter van de strip Kuifje. Zij bestaan bij gratie van de stompzinnigheid en van de consequent doorgevoerde overdrijving. Wanneer zij zich vermommen als ‘Chinezen’, dan hebben zij hun kostuums gehaald uit de kleedkist van een provinciaal operettegezelschap. Jansen en Jansens zijn geen menselijke stripfiguren meer, zij zijn een repeteermop, een mop die steeds twee keer afgaat. Hun verhouding tot Kuifje is meestal tot in het absurde ambtelijk: als zij de held van een vuurpeloton redden, dan doen zij dat om hem zelf te kunnen arresteren. De verbale kant van hun voortdurende falen is eveneens de moeite van het vermelden waard; zoals in hun kleding en houding, zijn zij ook in hun taalgebruik een aanvulling en herhaling van elkaar. Hun optreden is een ‘running gag’ in de verhalen. Voor hen geldt nog veel meer wat Hergé opmerkte over Kuifje: zij zijn typisch onbestaanbare personages.
Al deze onbestaanbare personages nu, treden op in een uiterst nauwkeurig nagebootste wereld. Die nabootsing is wel zeer opvallend in de strip. Over Hergé's passie voor het detail bestaan vele treffende verhalen. Zo schroomde hij niet hele passages over te tekenen wanneer geringe manco's waren aangetoond door jonge kijklezers van de strip: bij treinen moesten klinknagels worden ingetekend enzovoort. De wereld van Kuifje bestaat niet alleen zoals Hergé, als maker, wil dat die eruitziet, hij ziet er ook uit zoals kijklezers denken dat hij eruit moet zien. Daarom heeft Noordhoek wel gelijk als hij zegt dat Kuifje ons een unieke blik gunt op het midden van de twintigste eeuw. Maar dat ‘unieke’ dan toch op een andere manier dan ik denk dat Noordhoek bedoelt. Hergé laat foto's maken van lokaties waar hij zijn helden wil laten opdraven. In de strip te gebruiken objecten worden op schaal gemaakt, opdat het juiste perspectief kan worden verkregen. De keuze van de lokaties en objecten echter berust bij de stripmaker zelf. Wij zien zijn visie op door hem gekozen situaties. Deze kunnen dan wel worden verbeterd op aanwijzing van de gebruikers van de strip, maar die aanwijzingen zijn vanzelfsprekend beperkt. De keuze van Hergé is slechts gedeeltelijk representatief voor ‘het midden van de twintigste eeuw’. Maar die keuze is wel degelijk cultuurbepaald. Als er in het midden van onze eeuw niet over raketten was gedacht, dan waren wij die niet in Kuifje tegengekomen. En als de lelijke eend niet een autootje was waarmee merkwaardige kapriolen kunnen worden uitgehaald, dan had Hergé een andere auto genomen. En vooral ook in de clichés die ik hiervoor behandelde, zien wij opvattingen over maatschappelijke groeperingen en over bij hen veronderstelde gewoonten, die ons enig licht verschaffen over midden twintigste-eeuwse denkgewoonten.
Hergé's keuze is getrouw gekopieerd. Een trein zonder klinknagels is daarbij geen trein. Maar een mens zonder hersens, en een held zonder één greintje egoïsme, mogen blijven zoals ze zijn. Het feit dat kijklezers
| |
| |
nooit eens aan Hergé vragen die hersens in te tekenen, vertelt ons meer over het leven in het midden van deze eeuw, dan het straatje in Shanghai, dat er in werkelijkheid net zo uitziet.
Stel dat een archeoloog onze eeuw leert kennen uit een Kuifje-album. Dan zal hij een paar in deze eeuw gebruikte attributen leren kennen.
Maar wat zal hij de fysionomieën, waarvan hij nog niet weet dat ze niets anders zijn dan als gezicht getekende karakters, veranderd vinden in de loop der tijden!
Ook in Kuifje vertonen de fysionomieën de uit vele strips bekende opbouw. Kuifje zelf is nietszeggend, niet getekend door drank of vechtpartijen. Hij is dan ook helemaal goed. Het belangrijkste attribuut van de ‘goede’ is slimheid. Hij moet toch ergens een voorwaarde om te leven vandaan halen. Goedheid op haarzelf is te zwak voor het kwaad. Nu is het, geredeneerd vanuit de opvoedkundige idealen uit de negentiende eeuw, welke werden voortgezet in de onze, zo, dat wie goed is lekkers kreeg. Wat is de beloning voor Kuifje? Eigenlijk niets. De held staat boven elke vorm van beloning. Kuifje's beloning is dat hij goed mag blijven. En daarvoor heeft hij makkers gekregen die met hun wild geraas ervoor zorgdragen dat hij niet aan bloedeloosheid ten onder gaat. Aan Haddocks gezicht kun je zien dat zijn leven vele gekleurde periodes heeft gekend. Zijn gezicht is in staat tot het tonen van allerhande emoties. Zonnebloem draagt, als geleerde, een brilletje en schurken, ja dat zijn vanzelfsprekend schurken, dat kun je direct al aflezen aan de omvang en vorm van hun neus. Hoe lelijker de schurk, hoe slechter. Negers, om dit verhaal te besluiten, zijn voorzien van enorme zoenlippen (in Kuifje in Afrika zien wij een deel van een krant waarvan de naam begint met De Wilde). Maar als Kuifje zich op een gegeven ogenblik vermomt als neger, krijgt hij die zoenlippen eveneens.
Vergissingen zijn uitgesloten.
Bij dit alles mogen wij niet vergeten dat de strip een geweldige knipoog bezit. Kuifje mag dan wel onaanzienlijk, padvinderachtig, en wat al niet meer zijn, zijn werkelijke bijzonderheid schuilt in de onvoorstelbare portie geluk die hij mag opsouperen. Zijn listen slagen stuk voor stuk. Op het punt dat hij onder het vuurpeleton zal sterven, keren zijn kansen als bij toverslag. Is er eigenlijk een grens gesteld aan de waarschijnlijkheid van het onwaarschijnlijke? Door de hiervoor geschetste realistisch getekende omgeving, krijgt die onwaarschijlijkheid een merkwaardig tintje. Daarnaast worden de scherpe kantjes van bepaalde naar het leven getekende situaties de kijklezer onthouden: de dood heeft niets te betekenen, liefde en de daaruit voortkomende onheilen zijn afwezig (en in veel andere strips clichématig) en onheil wordt aangericht door een of meerdere ‘schurken’, personages dus, die zich soms hebben meester gemaakt van een regering. Dat onheil ook, en vooral, wordt veroorzaakt door maatschappelijke situaties, door economische omstandigheden veroorzaakt, doordat een bepaalde klasse een land uitbuit bijvoorbeeld, wordt meestal veel minder duidelijk.
Nu zijn er nogal wat commentatoren die beweren dat Kuifje juist wat dit laatste betreft een gunstige uitzondering vormt.
In het eerste verhaal is sprake, zoals wij gezien hebben, van een zeer duidelijke anticommunistische stellingname. Deze is uiterst ongenuanceerd. Bovendien komen de kijklezers niets te weten over het waarom van een communistische regering. In latere verhalen zijn de politieke verwijzingen meer versluierd. In een land als Bordurië herkennen wij een oostblokstaat, maar dat zegt op zichzelf niet veel. Hier en daar komen wij inderdaad in Kuifje een geslaagde sneer tegen. In De blauwe lotus wordt in kort bestek een verfoeilijke kolonistenmentaliteit op de hak genomen. In datzelfde verhaal redt Kuifje een Chineesje. Het geredde kind vraagt zich af waarom een blanke hem gered heeft. Hij meende dat alle blanken slecht waren. ‘Wel neen Thang’, antwoordt onze westerse held (volgens zijn biograaf Pol Vandromme ‘De kampioen van Europa die eerstdaags Mickey Mouse zal ontmoeten voor de wereldtitel’), ‘alle blanken zijn niet slecht, maar 't zijn de volkeren die elkander slecht kennen’. En dan vertelt Kuifje hoeveel Europeanen nog steeds denken dat Chinese vrouwen van die kleine voetjes krijgen door het ongelukkige schoeisel dat zij dragen en dat ‘alle Chinezen valse en wrede mensen zijn, met 'n vlecht op de rug, en dat ze hun tijd doorbrengen met het uitvinden van martelingen en 't eten van vuile eieren en zwaluwnestjes’. Interessante mededelingen waarmee miljoenen kijklezers hun voordeel kunnen doen. Maar goed, misschien is het wel eens voordelig om van een ander te horen dat het onwaar is dat ‘in alle Chinese rivieren massa's Chinese baby's geworpen worden en dat men de kindertjes meestal bij hun geboorte als katjes in het water smijt’.
In Het gebroken oor komen wij een aantal grappen tegen over in Zuid-Amerika elkaar snel opvolgende revoluties. Het gebeuren wordt geridiculiseerd, niet de drijfveren achter die vele revoluties. Daaromtrent worden wij niets wijzer gemaakt. In datzelfde verhaal krijgen wij een staaltje handel drijven van grote wapenleveranciers voorgeschoteld. Een conflict tussen twee kleine Zuidamerikaanse staatjes blijkt te worden gesponsored door Amerikaanse oliemaatschappijen. Wel degelijk verwijzingen naar een bestaande situatie, maar wat zijn zulk soort wijzigingen en aanduidingen waard voor een publiek dat de gevolgen van de aangetoonde misstanden niet kan overzien en dat evenmin weet heeft van de oorzaken die tot die misstanden leidden?
Kuifje's avonturen spelen zich zowel af in fictieve landen als in landen die wij ook op onze atlas kunnen terugvinden. Zijn optreden vindt plaats binnen een kader van smokkel, spionage, politieke intrige en schatzoekerij. De ware held is geen
| |
| |
vakidioot en slaat als een waar humanist zijn vleugels wijd uit. Voor hem is geen karwei te ingewikkeld. Omdat de opdrachten die hij moet vervullen op zichzelf dat natuurlijk wel zijn, wordt de held geholpen door het toeval. Het geluk lacht hem per definitie toe. Zo hoort het ook. De held is een stereotiep. Maar waar wij rustig kunnen stellen dat stereotiepen als ‘de Nederlander’, ‘de gemiddelde Duitser’ niet bestaan, bestaat ‘de held’ wel degelijk, zij het dat wij hem nooit zullen tegenkomen in de Kalverstraat.
In het algemeen passen wij de wereld, zoals die zich aan ons voordoet, aan onze referentiekaders aan. Het is nu een overduidelijke zaak dat in bepaalde soorten lectuur (waaronder ik strips als Kuifje in dit geval reken) de wereld al is voorbewerkt, zodanig dat hij in het door de stripmaker gedachte referentiekader van de potentiële leeskijkers past. Het is duidelijk dat ‘de held’ tegemoet komt aan een diep gevoelde behoefte sterker te zijn dan anderen. Helaas zijn wij dat niet. Wat anderen voor ons verrichten, is niet ons werk. De held is een vervangingsmiddel, een surrogaat. Blijft de vraag waarom wij anderen zo nodig overtreffen.
Naar mijn mening is Kuifje vooral een belangrijke strip door de humor. Vergelijk de wereld waarin hij zijn avonturen beleeft eens met die van Amerikaanse helden als Superman, Batman en Captain America. De Amerikaanse helden zijn een en al lichamelijkheid, misters universe voorzien van bliksemende ogen, supersonische krachten en in werkelijkheid gelukkig nog niet voorradig wapentuig. Hier zien wij de supernatie met haar ideaal van onsterfelijkheid en tegelijk met haar puritanisme. Al is Kuifje dan de kampioen van Europa, lichamelijk is hij niet meer dan een ondergang-van-het-avond-land-ventje, met zijn zuipende gabber en zijn ironische hondje. De positieve held zelf blijft drijven op hun grappen. Met grappen, vooral neergetekend en geschreven op die superieure wijze die Hergé eigen is, amuseer ik mij meer dan met domme zelfingenomenheid. Als wij ervan uitgaan dat Kuifje eigenlijk wil zeggen: hij plus Haddock plus Bobbie, dan heeft deze held uitsluitend met zijn Amerikaanse supercollega's gemeen dat hij een broek draagt waar niets onder zit.
Dat laatste gebrek wordt momenteel in hoog tempo door de nieuwste strips verholpen.
Rudolf Geel
|
|