Ze hebben, schrijft Speliers, ‘de klemtoon in creatief vlak verlegd naar de non-fiction, het essay, het dagboek, de subjectieve en dus menselijke literatuur’. Dat hebben ze inderdaad, maar niet om de klemtoon te verleggen. Ze konden niet beter dan een muil opzetten. Hadden ze de klemtoon kunnen leggen op hun creatief talent, ze hadden hem daar rustig laten liggen en nooit verlegd. De enen probeerden met de tong tussen de lippen fiction te schrijven en bewezen hun dorre onmacht, de anderen kwamen de troostprijs voor hun zogenaamde gedichten halen in vliegeniersplunje om bij gebrek aan talent ten minste dààrmee te worden opgemerkt.
***
Ik vocht volgens Speliers ‘moedermens alleen’, als een vertegenwoordiger van de Zuidnederlandse, niet georganiseerde, individuele polemiek’. Het is interessant te vernemen dat de Bokken georganiseerd, in gelid en collectief polemiseren en dat ik, de vader van hun polemieken, die moedermens alleen, omdat het met twee minder goed gaat, schreef wat ik te zeggen had, in hun ogen een soort van schizofreen ben. Wat heeft echter die leraar, die Nederlandse letterkunde heeft leren geven in het middelbare, vier jaar lang aan de universiteit gedaan als hij niet weet dat ik op enige maanden na zo oud ben als Paul Van Ostaeyen, Wies Moens en Marnix Gijsen, die tegelijk met mij in ‘Ruimte’, ‘Vlaamse Arbeid’, ‘Pogen’ en elders oneindig veel betere kritische opstellen en gedichten publiceerden dan de straatlawaaimakende Bokken en dat ik in de lijn van mijn generatie, zoals zij ook in Holland en Europa aan het woord kwam, voor het proza deed wat Gijsen, Moens en Van Ostaeyen deden voor de poëzie.
***
Wat kunnen de Bokken stellen tegenover de letterkundige opstellen van Van Ostaeyen, de polemiek van Wies Moens en Urbain Van De Voorde over de versvorm en de ‘peripathetische’ poëziekroniek van Marnix Gijsen? Is er één enkel experimenteel gedicht verschenen dat Van Ostaeyen niet zou kunnen ondertekend hebben als hij het goed genoeg vond?
***
Niets in het overzicht van Speliers is ernstig, niets getuigt er in van gevoel voor een rangorde van de waarden. Het beschimpt Dietsche Warande en Belfort omdat het, trouw aan zijn leuze van ‘Roomse Ruimheid’, datgene doorvoerde waarvoor de Bokken beweerden te ijveren. Hadden zijn redacteuren geweigerd Jef Geeraerts te bekronen, zoals de vertegenwoordigers van ‘Lectuurrepertorium’ zich vóór twintig jaar verzetten tegen de bekroning van ‘Joachim van Babylon’, Speliers zou natuurlijk hebben geschuimbekt. Nu schuimbekt hij omdat ze zich niet kleingeestig hebben aangesteld. En dezelfde Speliers die, als ik me niet vergis, evenals ik jaren geleden heel wat katholieker dacht dan nu, legt dit nu Dietse Warande en Belfort ten laste. Hij stelt Piet Van Aken, scherprechter van Bokken in zijn beste momenten, voor als hun kronijkschrijver. Hij noemt De Wispelaere, ‘die een objectieve kritiek predikte’ en Weverbergh, die het tegenovergestelde, ‘een subjectieve aanpak propageerde’ in één adem alsof ze bentgenoten waren en geen dissidenten.
***
Maar genoeg, ik laat er mij niet meer toe verleiden evenveel onzin recht te zetten als de dwazen uitkramen. Niet vóór mijn honderdste verjaardag zal ik tijd verliezen met een ontleding van de literair-kritische Bokkenmaatstaven, die nochtans een homerisch geschater verdienen. Maar ik wil wel zelf een vraag stellen.
***
Hoe durft een literair Esessertje (want ‘Gauchisme égale droite camouflée. Cette équation chère au parti communiste français est devenue, en Chine aussi, un élément du dogme’, J.F. Kahn in L'Express 9-15 Aout 71, blz. 28) hoe durft een literaire SS, die enkele eerlijke schrijvers van zijn bitter klein landje hielp terroriseren, amper veertig jaar oud, schrijven dat hij met een paar andere vlegels een generatie vormde, dat die generatie een oude afloste, dat het werk van die generatie begonnen en voltooid werd in zes, zeven jaar (1963-1969) en dat dit werk, godsheremijntijd, positief was en blijvend?
Gerard Walschap