[Nummer 2]
Kunst en literatuur
Het onding
MAURICE D'HAESE
werd geboren te Lede bij Aalst in 1919. Hij studeerde zonder veel bezieling, oefende het ene beroep na het andere uit en werd ten slotte ambtenaar bij het ministerie van Economische Zaken. Hij was medewerker van het tijdschrift ‘Tijd en Mens’. Uit zijn oorlogsherinneringen ontstond de anecdotische verzetsroman ‘De heilige gramschap’, die in 1952 verscheen en die in 1953 werd bekroond met de Arkprijs van het Vrije Woord.
Een tweede roman, ‘De witte muur’, verscheen in 1957, en is een mololoog van een gevangene. Ten slotte verscheen in 1961 de mooie bundel ‘Verhalen’, die in 1962 werd bekroond met de Dirk Martensprijs van de stad Aalst. Een keuze uit deze bundel verscheen in 1964 in Duitsland onder de titel ‘Das Pferd und andere Erzählungen’. Na een jarenlange stilte publiceert Maurice D'Haese hier voor het eerst weer een nieuw verhaal.
Ver in het zuiden begon het te bliksemen maar het donderde nog niet. Het waren nog korte flitsen die laag boven de horizon even een gele lijn door de sombere avondhemel trokken. De lucht was warm en kleverig en vol insecten. In het bos achter het huis schreeuwde een nachtvogel.
Briggel spuwde de droge grashalm uit, waarop hij reeds de hele namiddag kauwde, haalde de zwengel van de waterpomp over en dompelde proestend zijn zwart gezicht in het water dat hij in zijn handen liet stromen. Terwijl hij de smerige handdoek, die naast de pomp hing, van de nagel nam, keek hij weer naar de loodzware hemel boven het veld. Een vuile gele wolk rolde langzaam wentelend naderbij en boven het huis sijpelde een giftig licht uit de zwavelkleurige lucht.
Als dat hierheen komt, dacht Biggel, als dat vervloekte rotonweer deze kant uitwaait, dan sta de duivel me bij. Hij hing de handdoek weer aan de nagel, knoopte zijn hemd dicht en ging op de drempel in de open keukendeur staan. Hij rolde een sigaret, streek een lucifer af en hield hem even in de hoogte. Het was bladstil.
Het bliksemde weer en de donder rommelde nu zwak. Op het erf snaterde de gans, kort en scherp. Hou jij nu maar je bek, lelijk oud wijf, dacht Briggel. De gans stond met gestrekte hals midden op het erf, de gele snavel naar de hemel gericht. In de stoffige straat was niemand te zien. In het achterhuis scharrelde Miroos met de melkemmers en in de stal loeide even de os, hees en angstig. De duivel mag jullie allemaal halen als dat rotzooi van een stinkend onweer hierheen komt, dacht Briggel weer.
Het begon nu ook in het westen te bliksemen. Even zag hij de scherpe lichte rand van de torenhoge onweerswolk en een stuk vuurrode hemel, die een ogenblik boven de horizon bleef staan en dan wegzonk in de zwarte einder. Het donderde nu veel luider. In de varkensstal hoorde hij de beer opspringen en woest in het stro woelen. Even ruisten de populieren achter het huis en een lauwe, lichte bries streek over het veld.
Toen kwam het onding de straat in. Het gleed om de hoek van de halfvergane schuur van Broos en stond plotseling midden op de stoffige weg.
‘De duivel’, mompelde Briggel. Hij tuurde een paar ogenblikken in de toenemende duisternis over de weg, spuwde zijn sigaret in de stinkende goot naast het huis en begon zacht te hijgen. Binnen stak Miroos de lamp aan.
‘Doof dat licht’, siste Briggel door de openstaande deur.
‘Wat overkomt je’, snauwde Miroos. ‘Het is stikdonker’.
‘Het licht, godverdomme’, vloekte Briggel. Hij sprong naar binnen, blies de lamp uit, trok de deur dicht en ging weer buiten staan. Hij was een ogenblik verblind door een felle bliksemschicht maar dan zag hij het weer. Het was nu al een eind ver in de straat. Hij hoorde Miroos mopperend ergens tegenaan lopen terwijl ze een lucifer afstreek.
Hij opende de deur op een kier en fluisterde schor: ‘Als ik zeg... het licht, domme teef’. - ‘Ben je gek geworden’, kreet Miroos. De donder rolde zwaar en lang over het veld. Briggel trok de deur dicht en ging weer op de drempel staan. Binnen schopte Miroos een en ander overhoop. Het onding stond nu stil op de stoffige weg, ontzaglijk vreemd en onbeweeglijk.