daartoe aangezocht door Herman Teirlinck - geregeld mee te werken aan het Nieuw Vlaams Tijdschrift, zonder echter een persoonlijke verhouding tot dit tijdschrift te hebben. Ik kende evenmin iemand van de redacteuren persoonlijk, behalve de toenmalige redactiesecretaris Hubert Lampo, die mij trouwens voor 't eerst in contact bracht met een Noordnederlandse uitgever. Tegelijk werkte ik ook mee aan Dietsche Warande en De Vlaamse Gids en onderhield een tijd lang een geregelde literaire correspondentie met Albert Westerlinck. Hier weer blijkt dus eclecticisme uit, een neiging tot pluralisme en versnippering, een voorkeur voor ambivalente toestanden, een afkeer van kliekvorming en dogmatiek, grote onzekerheid ook, een zoeken en tasten - zich ook uitend in koortsachtig lezen en studeren - proberen en me vergissen. Een vrij langzame, soms pijnlijke evolutie was begonnen, waarin ik me van veel en van velen heb moeten losmaken, veel schepen achter mij heb moeten verbranden. Nog driemaal - tot hiertoe - zou ik in groepsverband werkzaam zijn en me daarin tot op zekere hoogte engageren, om steeds duidelijker tot het besef te komen van mijn eigen plaats in en tegenover mijn eigen leeftijdsgeneratie en de andere generaties, dit wil eigenlijk zeggen om steeds meer kracht te putten uit het besef dat ik alleen sta, dat iedere schrijver in zijn diepste wezen alleen staat, en dat dit ook moet: op dit diepste wezen namelijk komt het aan, en het is kwetsbaar zowel door te veel vriendschap als door te veel vijandschap, het moet in ascese en afzondering voldoende worden beschermd.
In 1962 begon ik samen met Hedwig Speliers, Jan van der Hoeven en Korban aan de voorbereiding van het tijdschrift Diagram, dat om diverse redenen slechts de jaargangen 1963 en 1964 zou beleven, en tot de redactie waarvan naderhand ook Willem M. Roggeman en Marc Andries toetraden. Was dit tijdschrift een generatieverschijnsel? Ik merk dat prof. Weisgerber in een literaire kalender de oprichting ervan vermeldt als een datum in de ontwikkeling van de moderne Vlaamse literatuur, en dat stemt mij dankbaar om al het nachtwerk van toen en doet mij glimlachen om al de onverkochte afleveringen die nog in een kist op mijn zolder staan. Ik weet niet welke fratsen de literaire geschiedenis er verder nog mee uit zal halen, maar ik heb veeleer het gevoel dat het een vrij toevallige groepsvorming van vrienden betrof - min of meer leeftijdsgenoten weliswaar - dan echt een generatieverschjnsel. Zelf begon ik in Diagram systematischer dan voordien opvattingen uiteen te zetten over het proza, de kritiek en de literaire theorie, direct in verband met de moderne buitenlandse literatuur. Wie iets verdedigt, valt daardoor iets aan, aan deze dialektiek ontsnapt men niet, al kan men het hoofdaksent op het verdedigen leggen, wat ik van nature meestal doe. Diagram kreeg soms een polemisch aksent, maar zonder agressiviteit. Dit laatste beschouw ik niet als een deugd, het is alleen een kwestie van temperament en ook van mentale ingesteldheid: het wijst op een sterk ontwikkelde zin voor relativiteit en nuancering en op een hekel aan een kritiek die, in het spoor van W.F. Hermans, Rudy Kousbroek e.a., het principe van de persoonlijke, rancuneuze agressie huldigt. Het houdt ook wel een pleidooi in voor een polemische kritiek die men vooral in de grote buitenlandse literaturen aan kan treffen: intelligent, scherp en ter zake maar niet emotioneel, erudiet, én met de nodige waardering voor de tegenstanders, die mij helpen bepalen.
Zonder mijn tegenstanders zou ik namelijk niet zijn wie ik ben. Ik voeg daar echter onmiddellijk aan toe dat in een gegeven omstandigheid de zaak kan vertroebelen en polemiek een primaire vorm van zelfverdediging wordt: wie in een hoek wordt gedrongen, slaat uit alle macht terug.
Een voor mij onverwacht generatie-verschijnsel in verband met Diagram was wel de sympathiserende toenadering van en met de toen ook recente Merlyn-groep (K. Fens, J.J. Oversteegen, Jessurun d'Oliveira) in Nederland. Wij voelden ons, en tot op zekere hoogte nog steeds nauw met elkaar verwant als beoefenaars van een principieel op tekst en structuren gerichte kritiek, in tegenstelling tot de zgn. personalistische kritiek in de Forum-traditie. Toch distantieer ik me weer van hen, daar zij m.i. onvoldoende aansluiten bij de actuele internationale stand van het literatuuronderzoek en te zeer vast blijven zitten in een klimaat van Hollands psychologisch realisme. Diagram leidde verder tot de vriendschap met twee zo uiteenlopende figuren als Weverbergh en Willy Roggeman, die kort daarop een beslissende rol zou spelen in de groepsvorming van het tijdschrift Komma. In het eerste nummer van zijn tijdschrift Bok viel Weverbergh mij aan op grond van mijn opvatting van de literaire kritiek, en deze aanval werd paradoxalerwijze het sein tot een toenadering en vriendschap die de hele Komma-tijd is blijven voortduren: een zowel op literair als menselijk vlak duidelijk ambivalente relatie, die mij óók daarom aantrok, en die mij op bepaalde