oprakelen dat ze beiden eendrachtig in de doofpot gestopt hebben. En toch is het niet fair van haar. Haar houding beduidt zoveel als: Tors jij dat geheim maar alleen, vriendje, of vergeet het. Vergeten! Als dat maar kon. Je moet trouwen en kinderen kopen, zeggen zijn broers. En dan lachen ze. Hij durft het niet vragen, gekscheren ze, hij heeft nog nooit een meisje gekust. Ze weten het niet, dat geval met Daisy, niemand weet het.
***
Op het kantoor van het lompenpakhuis zaten ze slechts vijf meter van elkaar. Toch had het elf maanden geduurd, eer hij op haar verliefd werd. Elf maanden lang had hij zich gedragen alsof zij daar niet zat. Ze heeft een slechte reputatie, hadden ze thuis gezegd, pas op voor haar, ze heeft reeds vele watertjes doorgezwommen.
Hij had opgepast, was altijd op zijn hoede geweest voor haar: zij was gevaarlijk. Maar nu was het zomer, een zomer die kraakte van de zon, en zij droeg een lichtblauw kleedje zonder mouwen. Onder dat kleedje piepte links en rechts een wit kanten zoompje. In haar oksels waren leuke haarbosjes en in de bruine huid op haar bovenarm bloeiden als sleutelbloempjes enkele littekens. Haar schoenen lagen onder het bureau en soms zochten haar voeten ernaar, dan zag hij haar knieën.
En gister dan - hij wist zelf niet waar hij het lef vandaan haalde - had hij haar gezegd dat hij sigarebandjes verzamelde. Direkt antwoordde ze dat het een fijne hobby was en dat zij voortaan de sigarebandjes van haar vader voor hem zou bewaren. Daarna had ze nog enkele keren tegen hem gelachen.
Vandaag was het zaterdag. Om twaalf uur hielden ze op met werken. Hij had gezegd dat hij ging zwemmen, en zij had laten verstaan dat ze misschien ook kwam, aan het oude vlot, rond drie uur.
Hij zat op een stuk beton te wachten. Achter zijn rug lagen de verbrokkelde resten van de tijdens de oorlog gebombardeerde brug. De eerste jaren na de oorlog was hier een regelmatige veerdienst geweest. Het gammele hutje van de vlotwachter stond nog immer overeind. Vier kilometer verder was de nieuwe brug over het kanaal geslagen.
In de verte kwam ze aangefietst, ze was het mooiste meisje van de wereld. Ze ontkleedden zich beurtelings in het hutje.
Zorg ervoor dat ik niet verdrink, zei ze.
Hij kon niet spreken van opwinding: ze droeg het fraaiste badpak van de wereld, geel met zonnebloemen erop, en ze was zo zacht bruin, zo frêle. Meisjes zijn te mooi, dacht hij, ze zijn van de zon en het water. Mannen zijn van aarde, van steen en ijzer.
Ze zwommen naar de overkant: zij met een gracieuze schoolslag, hij met een woeste crawl. Ze gingen boven op een bunker zitten, met hun benen bengelend over het water. Er stampte een boot voorbij, de schipper floot en wuifde, een zwarte hond liep blaffend over het dek.
Simon sprong van de bunker en wierp keitjes tot aan de overkant. Daarna morrelde hij aan de ijzeren ring van het bunkerscheel. Het zware betonijzer, waarin de ring haakte, zat los. Hij rukte uit alle macht. Het kwam mee samen met een brok beton. Hij slingerde ring en toebehoren in het water.
Wat doe je? vroeg ze verschrikt.
Ze moeten toch gesloopt worden, zei hij. Of gaan ze die kolossen misschien laten staan tot een volgende oorlog?
Hoe komen die bunkers langs het kanaal? vroeg ze.
Ik geloof dat ze gebouwd werden om een verdedigingslinie te vormen. Ze hebben echter nooit ergens toe gediend, tenzij misschien voor de Duitsers.
Werd hier tijdens de oorlog gevochten?
Op de berm van de weg ginds staan de gedenkstenen van twee gesneuvelde Canadezen.
Hij ging achter haar op de bunker staan. Ze beroerde even zijn scheenbeen met haar hand. Je bent een karper, zei ze, een dikke karper.
Plots liet hij zich vallen. Met een van pijn vertrokken gelaat poogde hij zich op te richten. Ze bekeek hem verbaasd en wilde opstaan.
De stervende Galliër, zei hij tragisch.
Zot! zei ze grinnikend.
Zo speelde hij nog Laoköon, en Verwoeste Stad van Ossip Zadkine.
Het zotte Geweld van Rik Wouters kan ik niet uitbeelden, zei hij spijtig, dat is iets voor jou.
Ze probeerde het, en toen proestten ze het uit.
Hij sprong terug van de bunker en stak zijn vingers in het gat waar de ring gezeten had. Zo probeerde hij het scheel op te lichten. Het was onmogelijk. Met een twijg verwijderde hij de aarde en het sprietige gras uit de voegen. Ditmaal kwam het scheel bij de eerste ruk mee. Er steeg een muffe, vochtige geur op uit de holte. Met de handen op de rand steunend liet hij zich door de opening zakken. De grond was zandig. Er ritselde iets. Waterratten, dacht hij. Hij stond met zijn hoofd tot aan de opening. Een halve meter verder was het gewelf ruim een meter hoger.
Daisy was ook van de bunker gekomen. Ze stond nu boven hem, als een godin in het zonlicht. Ze bukte zich, stak haar benen in het gat en kwam op de rand zitten. Ik kom ook, zei ze, pak me.
Hij pakte haar, ze was bij hem. Hij voelde haar hart. Ze zoende hem, overrompelend. Naast hen wierp de zon een lichtkegel in de gaping.
Ik trouw met je, zei hij.
Ja, antwoordde ze, ja. Ze trok haar zwembroek uit en klemde zich als geknakt aan hem vast. Zijn besluiteloosheid ergerde haar. We zijn alleen, fluisterde ze, we zijn toch alleen... Wat later was ze boos op hem, omdat hij alles veel te vlug deed. Het duurde een hele tijd vooraleer hij het ritme vond dat hen beiden deed duizelen.
Ze lagen in het zand en het verschrompelde gras. Het zonlicht stolde traag tot een parallelogram.
Als er nu iemand de steen terug op zijn plaats wentelt, zei hij, dan zijn we levend begraven.
Jij zou hem eraf tillen, Simon,