De Vlaamse Gids. Jaargang 51(1967)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] René Verbeeck Gedichten Dialoog Aarde, wees mij goedgezind zet al uw beelden voor mij open ik wil in u wonen in uw kelders, op uw terrassen. de vis heeft de diepzee de vogel het azuur maar in een reeks van woorden is stijgen en dalen zo zwaar. - waarom stijgen of dalen? hebt gij niet genoeg aan deze vlakte van mijn gezicht tussen boven en onder tussen donker en licht? leg hier uw wang aan de wang van uw vrouw geen beeld is zo beroezend geen ruimer heelal is u gegeven geen beslissender avontuur voordat gij rust en verdwijnt in mijn schoot en boven het azuur. Lente In de tuinen van het lichaam stoeit weer het bloed met de lieflijkheden van het jong seizoen de nog trouwe gezellen uit zijn jeugd [pagina 40] [p. 40] en rechtop staat en het verlangen staat recht op zijn lendenen en vraagt in overmoed: waar is het knaagdier nu van elke dag met zijn vierentwintig tanden? - kom en vrees het antwoord niet dat de jaren ons hebben geleerd: het veinst een lenteslaap in deze lentestorm maar langzaam en zeker holt het ons uit en het rolt ons eenmaal in dit witte laken. de tijd van proeven en kiezen is voorbij: wij drinken uit één beker de wijn van het begin en 't grondsop van het einde terwijl het bloed nog stoeit in de tuinen van het lichaam. o roes en wijsheid in énen zoveel lichter wordt straks het verzaken. Uit welke dichte duisternis Uit welke dichte duisternis zijn wij gerezen? heeft in aarde zwaar en donker de ziel dan wortel geschoten? want zie, hoe rustig zij tehuis is diep in de berg van de slaap, zij die altijd weg wil los wil naar hoger en niet kan en ons kwelt zodra de geest zijn lamp ontsteekt aan het licht van de zon. o kwelling, als daar niet waren gij en ik één bekken vormend waarin samenvloeien licht met aarde zwaar en donker in een oorspronkelijke zalige schoot. [pagina 41] [p. 41] Het heden Het verleden laat mij niet los altijd nauwer omstrengelt het mij. het ligt in uw armen om mij heen geslagen zozeer is het beeld geworden in het vlees van uw ziel. al mijn kussen heb ik daarin gezaaid al mijn leed heb ik daarin begraven en ook 't verdriet waarmee 'k u ooit doorvlijmde (hoe bitter breek dit op in mij!) werd de korf vol zoete vruchten die gij zijt. De sappen zijn uitgezongen De sappen zijn uitgezongen in blad en bloem ze gaan beneden slapen in de wortels. hoor, een ander lied fluit nu koud door de skeletten van de bomen door merg en been en paarse wolken van asters waaien ach en wee over het late vuur der salvia's. meegenomen in de tijd der dingen hoe lang, hoe lang nog, in mijn armen wiegende lieve lipbloemige? [pagina 42] [p. 42] Het wandtapijt Die van dichten niet weten weven met woorden een kunstig tapijt tussen hun ogen en de dood met bloemen van brokaat en arabesken wier ritmen vergetelheid schenken met engelen die kantieken zingen en een held die rijdt op een vurig paard naar een adelaarsburcht op de rotsen er zijn de negen muzen met hun attributen gevleugelde wielen, exotische contreiën in het goud van de dag en het blauw van de nacht en over de gapingen ontrollen vlug banderollen wapperende spreuken die d'eeuwen trotseren - en het angstbeest is bezworen. maar die van dichten weten vinden geen woorden voor de leegte tussen zichzelf en de dood en daarin is kleur noch klank. Ik lig in de nacht Ik lig in de nacht alleen met mijn gebeente. ik zie weer het jongetje dat ik was na d'eerste les in biologie: ik kneep mijn ogen dicht boorde door het donker van mijn vlees zag de beenderen oplichten en maakte er sterrenbeelden van bezworen zo roerloos, zo trouw bij mij grijpbaar als mijn bikkelspel. mijn Grote Beer wat staat hij nu reeds ver daarboven hij steekt zijn neusgaten snuivend in de eeuwigheid. Vorige Volgende