werk het op de historische romans niet haalt van zijn gelijkjarige hollandse tijdgenote Bosboom Toussaint.
Maar hij heeft een plicht die hem aan litteraire wedijver doet verzaken. Hij moet een door verdoving gesloten volksverbeelding ontbolsteren, een benauwde aandacht weer waakzaam en weetgierig maken, hij moet leren luisteren, leren zien, leren voelen, leren strijden, leren leven. Om dat alles moet hij leren lezen.
Dit zou dan zijn litteraire zending worden, een zending van liefde. Het is de eer van Conscience dat hij ze heeft gezocht en volbracht. En wij, de schrijvers van nu, die ons mogen vermeien in ivoren letteroefeningen, en kansrijk vechten voor een of andere waardige medezeggenschap in een Europese Letterkunst op til, wij dienen de oude Meester erkentelijk te zijn dat hij ons vlaamse lezers heeft voorbereid.
Wanneer geen hoger ideaal meer het volksgemoed beroert, wanneer het beeldend vermogen in zijn geest is verstompt, wanneer ja de taal zelf op zijn lippen ontadeld en machteloos is geworden, - wanhoop niet, dreunde de dappere stem van Conscience, maar luister naar het goud en het beitelwerk van onze gildehuizen, hallen, belforts en kathedralen, want al die stenen die overeind gebleven zijn, als de zoete tong van onze moeders, spreken zij heerlijk vlaams.
En gelijk vaders doen die ons iets heel moois hebben te vertellen, heeft hij ons op zijn schoot genomen, - en zijn witte baard ging trillen van ontroerde mededeelzaamheid, en hij stak zijn vinger op, en terwijl zijn ogen schitterden bij de aanschouwing van een onoverzienbaar verleden, begon zijn stem te ruisen, goedig geluid van zijn hart.
Neen, dat was meer dan een verhaal, dat was een profetische boodschap van vertrouwen, van hoop, van opstanding, en waarin wij dienden te geloven.
Het mirakel is geschied, dat wij er in hebben geloofd. Gewijde van Vlaanderen, Robberecht de zoon, de Leeuw, Breydel de onoverwinbare, De Coninck, het alziend éénoog, Filips de Schone en zijn hooghartige vorstin, Chatillon de sluwe, en de daverende benden van wevers en slagers, van Leliaarts en Klauwaarts, de bloedige Brugse metten, en in de kouters van Kortrijk het graf van de franse adel, de glorieuze Slag der Gulden Sporen, - bonte schimmen gestegen uit het stof van een bedolven geschiedenis, zijn zij wellicht een historische waarheid?
Maar wat scheelt het?
De geheiligde boodschap heeft ze tot onverdelgbare waarheid herschapen, en Vlaanderens ontredderde zonen