De Vlaamse Gids. Jaargang 46
(1962)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Elena
Maar dat wil ik niet. Dat néém ik niet!
(Stilte)
(Heel kalm)
Het duurt nu al twee weken.
Paul
(die wil sympathiseren, de zak)
Twee weken!
Elena
Ik heb alles geprobeerd, Paul. Gedreigd, gesmeekt, gevleid, op handen en voeten heb ik gelopen. Ik heb hem gezegd - nietwaar, liefje? - dat als hij niet van manieren veranderde, ik het dorp in zou hollen, in een zwartsatijnen jurk, met mijn hoge hakken aan, en dat ik aan de haven zou gaan staan en met de eerste de beste voorbijganger meegaan, met een politie-agent, een visser, een toerist en dat ik naar hier zou terugkeren, - bevrucht als een bloem, dik als een hommel, en weet je wat hij mij geantwoord heeft? Ik zeg het niet. Ik schaam mij in zijn plaats.
Edward
Ga dan, als je dat wil. Sta daar maar in je satijnen jurk.
Elena
Dat zei ie. Vlak in mijn gezicht. En dat is bijna veertig jaar oud. Ik vraag het je, Paul, zijn dit praatjes voor een volwassen fabrikant, die gelukkig getrouwd is, zaken doet en geen zorg heeft in de hele wereld? Paul, zeg jij het hem eens, jij die van wanten weet, dat het geen minste belang had. Dat het in elk huisgezin gebeurt.
Paul
Ja, Mijnheer Missiaen, waar u nu uw hoofd over breekt, dat...
Elena
En dat hij in de zon moet, in het water!
Paul
Daar is iets van, weet u.
Elena
Veertig jaar oud, zijn hele leven voor hem en wat doet hij? Patience spelen, onder Mama's parasol zitten. Een keitje gooien naar een vogel. Doe ik dat soms? Ben ik zo olie-dom? Paul, kom hier. Voel aan mijn wang. Wrijf er over. Maak eerst je vinger nat. Juist.
(Hij likt aan zijn wijsvinger en strijkt die over haar wang)
Kijk naar je vinger. Is dit pan-cake of bruine poeder?
(Triomfantelijk)
Nee, Meneer, dat is verbrand, getaand door de zon, natuurlijk ge-bronzeerd! Hier!
(Zij doet haar badjas open, toont haar ribben)
Bruin als een bes.
| |
[pagina 143]
| |
(tot Edward)
En jij nu! Laat zien. Toon je borst eens als je durft. Wit ben je, als een domme, dode kaars!
Edward
Soms loopt een man rond met een kankergezwel tussen zijn ribben. Gedurende jaren. En hij vermoedt niets. En op een dag, een dag als een andere, barst het gezwel. En gaat de man kapot.
Elena
Paul, als je mij nu niet kende en je ontmoette mij op het onverwachts langs het strand bijvoorbeeld, zou je dan denken: Wat een verachtelijk wezen loopt daar?
Paul
Here God...
Elena
Ja of nee?
Paul
Nee.
Elena
Wat voor een man is hij dan, dat hij anders is dan anderen? Dat hij mij laat rotten in mijn vel? - Zeker, ik ben al over de dertig. Maar Ava Gardner niet zeker, Lana Turner niet zeker? - Ben ik onguur, Paul? Niet om aan te raken? Wel, waarom raakt hij mij dan niet
(Stilte)
Waarom spreekt hij niet tegen mij? Terwijl hij uren kan kletsen met zijn moeder. Ben ik dan geen familie van hem?
Zwijg, Paul. Jij bent net als hij. Ik zie het aan je ogen. Jij houdt ook niet van mij.
(Zij komt dichter bij de verbouwereerde man)
Dezelfde ogen. Zij kijken niet naar mij. Zij weten niet dat ik besta.
(plots tot Edward)
Hier, hier ben ik!
Doe je bek open. Ik heb niets misdaan. Liefje. Mijn Edward. Zit niet zo te staren. Wat moet ik dan? Met mijn ziel die zit te kermen?
Edward
Soms neemt zij het woordje ‘ziel’ in de mond en kauwt er op als op chewing-gum, en als een grijs ballonnetje kauwgom blaast zij het woordje ziel uit, en het zwelt, zwelt, en dan spat haar ziel plots in de lucht. - Merk hoe ongerust zij dan achterblijft, hoe onverzadigd.
Elena
Smeerlap! Lafaard! -
(Stilte)
Os!
Paul
Hij doet raar, dat is een feit.
Elena
(kwaad tot Edward)
Lach niet!
(Stilte)
Jawel, mijn lieveling. Lach naar mij.
(Uit het huis is weer, overluid, Arabische muziek te horen)
Edward
(gilt) (Een redelijk gezeur, geweeklaag kan hij verdragen; onverstaanbaar en onvatbaar als in die jankende muziek kan hij het niet hebben)
God en God in de hemel. Is het uit?
(De muziek klinkt zachter) (Lange stilte)
Elena
O, luister. O, stil! Hoor je, Edward? De dans van de reiger. Niet?
(Zij neuriet mee, maar kan de grillige maat niet helemaal
| |
[pagina 144]
| |
volgen)
De mensen hier dansen het bij maanlicht. Alleen de oude mensen kennen de danspassen nog.
(Zij begint stilletjes rond te draaien)
De vrouw neemt haar rokken bijeen tussen duim en wijsvinger en buigt het hoofd, terwijl zij links en rechts loert. Zij draait om haar as en zij koert als een duif. Een hete duif, Edward! En zij zoekt. Tot hij komt, de man, en hij trappelt rond haar, maar hij raakt haar niet aan, o nee, hij slaat zijn armen hoog in de lucht, en hij zwaait ermee als de vleugels van een grote vogel. Hij klapwiekt en hij zal naderen, hij nadert en zal op haar neervallen, een grote kwade vogel op die draaiende duif. Kom, mijn vogel.
(Zij is naar de hoek, naar hem toegedanst, zij zingt hardop)
Kom, Edward. Nu. Gauw. Nu.
(Zij trekt hem halfrecht uit zijn hoek. Hij gaat weer zitten)
Kom hier, zeg ik je! Neen?
(Zij danst dan met trippelpasjes rond Paul, die probeert mee te doen.)
Kijk, Paul kan het wel. Hoger springen, Paul. En met je armen flappen. Ja!
Paul
Zo?
(hij klapwiekt)
Ah, pas op, hoor, ik ben een grote vogel! Opgepast, daar komt hij!
Elena
Kijk toch, Edward!
Edward
(terwijl zij dansen)
Hij is gezond, rond, àf, in orde. Hart en hersenen, longen, stoelgang, ziel, alles loopt in geoliede radertjes bij hem. Wie zou hem niet benijden? O, wat een volmaakte danser is hij!
Elena
(die te snel danst, Paul kan haar niet meer volgen terwijl zij rond het terras tolt)
Sneller! Meer! Toe nou!
Paul
(houdt er mee op, hij wankelt naar zijn stoel)
Nee, nu moet ik toch even gaan zitten.
(Hij blaast)
Mens, ik heb in geen jaren gedanst. Met Nieuwjaar een keer een walsje, ja, maar dit is te veel. En die maat, daar raak ik ook niet wijs uit...
Elena
(stampt van ergernis)
Is de hele wereld dan een oudemannenhuis geworden! Is er niemand meer die lééft?
(Zij is in de war, geërgerd, alleen) (Schreeuwt)
Doe die radio uit. Ik wil het niet meer horen. Die muziek uit! Hoor je mij?
(De muziek klinkt harder, Elena loopt naar binnen. De muziek stopt abrupt. De twee mannen kijken elkaar aan. Lange stilte. Dan, vaag binnen het huis, een klagende, oude stem:
‘Je hebt hem kapot gemaakt!’
en Elena's stem die iets onverstaanbaars terugblaft.)
(Stilte) (Motorbootjes scheren over het water beneden)
Paul
Misschien is uw vrouw een glas water gaan halen voor mij. Of zou zij het vergeten zijn? Zij is bijzonder aardig. Vind ik. U heeft het hier goed getroffen. - Het is een mooi eiland. | |
[pagina 145]
| |
En de baai hieronder heeft de vorm van een schoen, schijnt het, als je boven op de heuvel staat. - En wat een prachtig uitzicht over het water. Het is helder groen nu. Je ziet bijna tot op de bodem. Onze kleine Femmy zegt altijd: Papa, het is net als een weide onder water. Onze Femmy is pas...
(Binnen in huis vaag hoorbare stemmen die ruziemaken)
Er is nog iemand in huis.
Edward
Mijn moeder.
Paul
Ah!
(Stilte)
Natuurlijk is er iets natuurlijks in uw weerzin tegenover de zon. Dit is inderdaad een gevaarlijke zon, hier. Ik kan er niet eens mijn krant bij lezen, de letters smelten voor mijn ogen. En teveel is teveel. Men mag niet overdrijven. Maar toch. Af en toe een beetje zon doet je goed. En zou u, met uw gevoelige natuur, zeker geen kwaad doen.
(Stilte. Paul vervolgt, moedig, lamentabel)
Kijk, als u nu eens zou beginnen met een kwartiertje, rond vier uur, goed ingewreven met olie. En morgen twintig minuten. Volgende week een half uur.
Edward
(niet tot Paul)
Zo went de mens aan alles. Een zachte dosering, zoetjes opgedreven en voor je pap kan zeggen zit je boordevol pap, boordevol ziel en zon.
Paul
Vroeger kon ik uren aan een stuk dansen. Wals, tango, noem maar op. Maar het gaat zo gauw voorbij. Je ziet.
(Stilte)
Wat zegt u? Pardon. Ik dacht dat u iets zei.
(Hij staat op en loopt rond, rekt zich uit)
Olalaietie! Precies wat ik dacht, ik zag het aan de kromming van de heuvel, hier moet een echo zijn. Olala-ietie!
(Hij roept)
Paul! Paultje. Kom gauw, Paultje!
(Niemand behalve hij hoort een echo)
(Terug in de buurt van Edward)
U heeft het wel getroffen hier. Met het landschap, bedoel ik dan.
Wilt u ook niet tegen mij spreken? - U zou het niet geloven, maar gewoonlijk praten de mensen tegen mij. In de trein. In cafés. Op een keer, op straat, midden op de dag, hoe laat zal het geweest zijn, drie, kwart over drie, kwam er zelfs eens een priester naar mij toe, recht op mij af. Hij wou mij iets zeggen. Maar hij heeft het toen gelaten. Hij liep door.
(Stilte)
Kijk, dat u uw vrouw zo onbarmhartig behandelt, dat gaat mij fei-te-lijk niet aan, dat zijn zaken tussen u beiden. Maar toch. - Zelfs al is zij uitermate begeerlijk, uw vrouw, na een tijdje, nu ja, ik kan er wel in komen; gewoonte, herhaling, regelmaat en zo werken fff-nuikend; er ontstaat orde in iets dat toeval, gevaar zou moeten zijn, als u begrijpt wat ik bedoel...
(nerveus omdat hij zo on-
| |
[pagina 146]
| |
handig is)
verdomd, zeg, Missiaen, zij is hier nu toch niet. Niet bij ons. Dan zou u toch tegen mij kunnen spreken. Ik zeg niet dat je veel nieuws van mij zou kunnen leren, maar verdorie, ik ben ook al over de veertig. En chef-de-bureau op het Ministerie van Landbouw. Hoe zou ik uw vijand kunnen zijn? Ik ken u met moeite. Ik heb niet eens zin om u te kennen, als u daar bang voor bent.
U overdrijft.
(Hij plukt stukjes schors van de boom)
Edward
(scherp)
Wilt u van die boom afblijven!
(zachter)
Het is mijn boom. Ik heb hem gehuurd. Met het huis.
Paul
Verontschuldig mij. Inderdaad.
Edward
Neem me niet kwalijk. - Het is, namelijk, mijn boom. Ik ben nogal gehecht aan wat van mij is.
(Hij glimlacht voor het eerst)
Aan wat ik denk dat van mij is.
Paul
(blij om de toenadering, happig)
Het is een merkwaardige boom. Voor deze streken toch. Ik schat hem zo rond de tachtig. Wat denkt u? Zou hij tachtig jaar oud zijn?
Edward
(Stilte.) (Zijn antwoord dan, is het conversatie, declamatie, gedachte?)
Ik hou niet van bomen. Zij wringen zich in bochten, hun takken grijpen naar iets, zij laten sappen los, dulden muggen, spinnen in hun kruin, vogels ook. De wind gilt er in. De hele boom kermt als een beest. Ook als zij dood zijn, staan zij daar gewrongen, in een kramp. Alsof het blijft duren, hun gemelijk genot.Ga naar voetnoot*
Paul
(onder de indruk)
Ja, zo is het.
Elena
(komt terug, zij heeft een witte sportieve jurk aangetrokken) (Zij kijkt de twee zwijgers onderzoekend aan) (tot Paul)
Het is besmettelijk, nietwaar? - Je geeft ook al geen kik meer.
Paul
(onredelijk angstig)
Neeneeneen. Zeker niet. Wij hadden het net over bomen. Over de natuur. Hoe zalig het was en hoe gezond van af en toe weg te geraken uit de dagelijkse sleur.
(Hij zegt maar wat en wordt er door meegesleept)
Hoe je de natuur tegemoet kan treden, nietwaar, Meneer Missiaen, als het ware van man tot man, en hoe zich dan een mysterieuze stem losmaakt in uw binnenste, die fluistert: gij zijt een gedeelte van het Groot Geheel. Kom. Kom. Paul. Kom.
(Stilte)
Beklimt u vaak bergen?
Elena
Wie? Wij?
Paul
(vlot nu)
Waarom niet? - Hoe duidelijk voelt men daar, en daar alleen, zijn innerlijk loskomen van zijn schelp. En het klimt, het innerlijk, het klimt.
(Hij volgt het met de blik in de lucht) (Stilte)
(Wordt voortgezet)
|
|