| |
| |
| |
Boze jongelieden in een zich vernieuwend Engeland
door Adriaan van der Veen
IN Engeland geeft, zoals bekend, een nieuwe groep van romanciers de toon aan. Deze schrijvers zijn het tegendeel van ‘fijne luyden’. Men heeft ze weleens de Teddy Boys van de literatuur genoemd. Ze zijn ‘angry young men’, boze jongelieden, maar zij maken ook de anderen, de ouderen kwaad, Somerset Maugham bijvoorbeeld. Deze bejaarde schrijver heeft eens over deze onbehouwen nieuwelingen in de literatuur verklaard, dat zij uitvaagsel zijn. Hij sprak in het bijzonder over het werk van Kingsley Amis, John Wain en John Braine, natuurlijk ook over John Osborne.
Zijn betoog kwam in het kort hierop neer. ‘Stel je voor. Nu hebben we die jongens de beste kansen op een behoorlijke opvoeding gegeven. We hebben ze geholpen zich uit hun eigen klas omhoog te worstelen. Wat doen ze nu? Ze keren zich tegen ons. Ze gedragen zich onbehoorlijk. Ze zijn bekrompen. Ze zullen nooit ‘gentlemen’ worden. Ze zijn de monsterlijke produkten van de Welfare State. ‘Maar ondanks al dat afkeurend hoofdgeschud maken deze zich luid naar voren dringende schrijvers school Ze worden druk gelezen, vooral ook door de jongere generatie. Ze hebben al hun eigen schrijver voor het toneel - Osborne immers, wiens stuk Look Back in Anger de grote toneelgebeurtenis was van de laatste jaren.
Wat willen deze jonge schrijvers nu precies? Wat het meest opvalt is dit: ze worden aan de ene kant verteerd door afgunst op de leidende klassen, de aristocratie van geld en afkomst. Aan de andere kant weigeren ze dit leiderschap te aanvaarden, ook op intellectueel terrein. Tegelijk vinden ze het socialisme, zij het noodzakelijk, ook stomvervelend. Er gaat geen bezieling van uit. De Welfare State heeft hen aan een behoorlijke opvoeding geholpen. De oorlog heeft hen uit hun eigen milieu weggehaald. Maar ze voelen dat ze er nog lang niet zijn. Er is nog veel te veroveren, in de eerste plaats op persoonlijk gebied. Vooral schrijvers als Amis en Braine wijzen in hun boeken het algemeen belang, het idealisme af. Ze zijn de produkten van een maatschappij die in beweging is gekomen. Als ze terugdenken aan de Oxford-generatie van schrijvers, Stephen Spender, Auden, MacNeice, enz., dan is hun redenering heel eenvoudig. Dat waren allemaal rijke jon- | |
| |
gens, zeggen ze, met de juiste opvoeding, het juiste Oxfordaccent, die behoorden vanzelf al tot de juiste kringen. Ze hadden alle tijd om zich met de burgeroorlog in Spanje bezig te houden. Ze konden zich de luxe veroorloven te werken voor de verbetering van de wereld. Wij niet. Wij hebben wel wat anders te doen. Wij zijn op de begane grond begonnen, met alles tegen ons. Wij moeten onszelf ruimte maken, Room at the Top. Zo heet dan ook de roman van John Braine.
Dan is er nog iets anders. Al deze schrijvers hebben de oorlog achter zich. Daaruit hebben zij een sterke afkeer voor frases overgehouden, een wantrouwende levenshouding. Ze zijn vast besloten zich niet meer voor de gek te laten houden. Daarin zijn ze verwant aan de jonge intelligentsia overal in Europa. Wat is het werk van Ionesco bijvoorbeeld anders dan een bitter spotten met de idealistische gemeenplaatsen, die het denken en het doen van de ‘ouderen’ zijn blijven beheersen? Deze jonge generatie vraagt: wat moeten we daar nog mee doen, met de grote bom dreigend boven ons hoofd? Jimmy, de held in Look Back in Anger, zegt: Als we er dit keer aan gaan, in een nieuwe oorlog, dan is dat niet voor iets groots, iets van waarde, maar voor helemaal niets. Zo zijn deze jonge Engelsen: springlevend, stotend, duwend, bezig met het gaten boren in het oude Engeland, zonder dat hun wrok, het ressentiment dat hen in beweging brengt, gekoppeld is aan een vast omlijnd geloof in een nieuw Engeland, een nieuwe wereld.
De figuren uit het werk van Amis en Braine hebben zich dus uit de kleine burgerij of de werkende stand omhoog geworsteld. Ze zijn een soort ontheemden, avonturiers, die doen denken aan de helden uit de picareske romans van de 17de eeuw, waarmee de boeken van deze nieuwe groep wel worden vergeleken. Hongerig kijken ze om zich heen. Wat moeten ze nu doen? Zich aansluiten bij de oude machthebbers, die het in feite nog voor het zeggen hebben, of koppig weigeren deze naar de ogen te zien? Dit laatste is de conclusie van Kingsley Amis, te oordelen althans naar zijn tweede en beste roman, That Uncertain Feeling, waarin de hoofdfiguur, na zijn relaties met de ‘upper classes’, de toonaangevende kringen, doelbewust de beperkingen van zijn eigen milieu kiest. Zoals is te verwachten voelt hij zich ook daarin niet meer thuis.
Lucky Jim, het eerste boek van Amis, eindigt nog heel goedmoedig als een modern sprookje. Na alle grappige situaties vindt de jonge held een geweldig fraai meisje, en op de koop toe een goede rijkaard, die hem naar Londen en de financiële triomf helpt. Amis' tweede roman, That Uncertain Feeling dus, heeft een veel uitdagender karakter. Het thema van dit boek is geheel gegrondvest op de trots van een nieuwe generatie uit de Welfare State, die weigert zich te vereenzelvigen met de gegoede middenstand. Deze roman is tot in de kleinste dingen vol van dit protest. De jonge held wil niets weten van goed eten, goed drinken, fraaie elegante dingen, de attributen van de door hem verfoeide ‘gentleman’. Zo nadrukkelijk mogelijk wordt
| |
| |
duidelijk gemaakt, dat zijn geliefkoosde dranken, thee of bier zijn, niet wijn of whisky. Amis wijst in deze roman de verbinding met de gegoede klassen volstrekt af. Zijn hoofdfiguur kiest koppig de eigen stand, niet omdat hij zich niet durft te verheffen, maar omdat hij niet wil, de waarden van de zogenaamde betere kringen niet wenst te aanvaarden. - De derde roman van Kingsley Amis, I like it here, komt voort uit dezelfde geestesgesteldheid. Amis concentreert zich in dat boek in de eerste plaats op wat hij de onzin noemt die de beschaafde lieden van goede toon verkopen over dat heerlijke reizen naar het buitenland. Laten we liever gewoon doen. vindt hij. Dat buitenland is niets voor ons, dat is allemaal aanstellerij, ik blijf liever thuis, I like it here. Amis' satire op het culturele snobisme, dat in zovele Engelse reisboeken wordt gedemonstreerd, is hier en daar amusant. Toch is zijn roman wat magertjes, vulgair en vooral beperkt. Dat neemt niet weg: ten eerste, dat zijn reactie tegen al het gezwijmel over dat verrukkelijke reizen welkom is; ten tweede, dat zijn boek onder zijn generatiegenoten weerklank vond.
Amis schrijft dus in dezelfde geest als Braine, maar Joe Lampton, de held van Braine's roman Room at the Top kiest wel degelijk de aansluiting tot de gegoede stand, de klasse van het geld en de macht. Joe heeft de betrekkelijke armoede van zijn jeugd leren verfoeien. Tijdens zijn krijgsgevangenschap in Duitsland heeft hij zichzelf tot accountant opgeleid. Wanneer hij zich nu als kleine ambtenaar in een provinciestad vestigt, is hij ervan doordrongen dat niets erop aankomt, behalve de verovering van wat hij ziet als de beste dingen van het leven: een mooi huis. goede kleren, een auto, een meisje uit de eerste stand, de beste vakanties: kortom, de bezittingen, die naar zijn mening als een vanzelfsprekend recht aan de rijken toevallen. Bepaald niet een positief ideaal, maar wel positief voor Joe en jonge Engelsen als deze Joe. John Braine slaagt er in elk geval in, uit dit diepe verlangen van zijn held zoveel poëzie te halen, dat zijn debuut onweerstaanbaar doet denken aan het werk van Scott Fitzgerald, deze door de macht van het geld bezeten Amerikaan uit de jaren na twintig. Een karakteristieke overpeinzing van Braine's held klinkt helemaal als Scott Fitzgerald: ‘De rijke mensen waren mijn vijanden, voelde ik. Ze keken scherp uit naar mijn eerste verkeerde stap.’
Dit was ook de obsessie van Scott Fitzgerald, maar in Amerika bestaan niet zulke diepgaande klasseverschillen als in Engeland. Joe Lampton moest zijn hele, proletarische verleden afzweren, eraan denken hoe in een bar op te treden, zich ervan bewust zijn, dat het niet sjiek is op bepaalde tijden van de dag thee te drinken in plaats van koffie, geen briljantine in zijn haar doen, de juiste kleren op de juiste manier dragen, zijn gewone accent van het noorden kwijtraken, enz. Bovendien moest hij zich verweren tegen alle aanvallen van de jongelui uit het goede nest die hem op zijn nummer wilden zetten met hun verwijzingen naar vrienden van Cambridge of Oxford, of hun mooie gemak van optreden. Wat een strijd, wat een angsten
| |
| |
en onzekerheden, die dagelijks verwerkt moesten worden. Allemaal problemen van jongemensen, die in een statische maatschappij, die eindelijk in beweging is gekomen, op de ruggen van de anderen naar boven klimmen. Eenmaal ‘at the top’, boven gekomen, blijkt het succes opeens als as in de mond te smaken. Maar de jonge Engelse lezers van Joe's avonturen zullen daaraan niet in de eerste plaats denken: wel zullen zij ervan dromen dat wat Joe kan, zij misschien ook kunnen.
Voor het eerst sinds lang bestaat er, dank zij deze naoorlogse schrijvers in Engeland weer een werkelijke aandacht voor de literatuur, en dit nog wel onder een breed en dikwijls nieuw publiek. Bepaalde literaire figuren spreken weer tot de verbeelding van een grote groep van lezers: Lucky Jim, Jimmy Porter uit Look back in Anger, Joe uit Room at the Top. Een zich vernieuwend Engeland kan zich in deze literaire personages herkennen. Zoals de jonge schrijfster Doris Lessing het zei: het optreden van de nieuwe generatie is een injectie in de verschrompelde arm van de Britse literatuur. Hoezeer dit waar is blijkt uit het succes van Declaration, een soort strijdboek van de nieuwe generatie, waarin acht schrijvers hun hart luchten.
In dat boek komen de nieuwe schrijvers duidelijker nog dan in hun romans en toneelstukken met hun kritiek voor de dag. Wat blijkt nu bijvoorbeeld wel heel duidelijk? De boosheid van een John Osborne, een Kenneth Tynan, de begaafde toneelcriticus van de Observer, of van een Lindsay Anderson, een jonge cineast, richt zich niet alleen tegen de huidige Engelse regering, niet alleen tegen het symbool van de kroon, omdat daarmee de massa naar hun mening zoet wordt gehouden, maar ook tegen Labour zelf: tegen de socialistische partij, tegen de Welfare State, waarin nog altijd niet gebroken wordt met de waarden van de vroegere heersende klasse, waarin het leven nog steeds wordt beoordeeld naar de maatstaven van de gegoede middenstand.
Osborne tracht in zijn opstel in Declaration aan te tonen, dat het contact met de arbeidersstand, of de lage middenstand in Engeland, zo moeilijk is, omdat het Britse leven nog geheel wordt beheerst door de idealen van de leidende klasse, die vaak uitmonden in ongevoeligheid, en in elk geval een volkomen gebrek aan verbeeldingskracht verraden. Typisch Engels op de manier die Osborne verfoeit, is de angst voor het onbeschaafd zijn, het over het hoofd willen zien van elk storend, vulgair-menselijk element. Osborne citeert een criticus, die naar aanleiding van zijn Look Back in Anger het volgende schreef: Het is een bittere levenswaarheid, dat zelfs mensen die er het ellendigst aan toe zijn, stomvervelend worden als zij aan het kermen slaan, hoe ziek, of oud of door het lot toegetakeld zij ook zijn. Aldus deze criticus. Pas als we hier goed over nadenken, beseffen we hoe onthullend een dergelijke verklaring is, wat een angst, nog meer dan ongevoeligheid, deze uitspraak verraadt. Deze is volgens Osborne typerend voor de manier waarop een hele in Engeland dominerende klasse pijn en smart van zichzelf of van anderen benadert. Daartegen verzetten deze schrijvers zich, tegen deze
| |
| |
hardheid, die misschien niet eens hardheid is, maar de slechte gewoonte te leven zonder verbeeldingskracht, zonder het vermogen zich in de gevoelens van andere mensen te verplaatsen.
Niet alle jonge schrijvers in Declaration zijn zo strijdlustig, of bereid met zoveel hartstocht te vechten voor de gewone man, die eindelijk in Engeland eens aan bod moet komen. In hetzelfde boek komen schrijvers als Colin Wilson aan het woord, de schrijver van The Outsider, verder Bill Hopkins en Stuart Holroyd, die zich boven de sociale strijd willen verheffen. Wilson vooral vindt dat die sociale strijd voor rechtvaardigheid veel te beperkt is. Hij ijvert voor een nieuw geloof, de stichting van een soort existentialistische kerk. Wat wij nodig hebben, zegt hij, is een nieuwe religie. Buiten het dagelijkse leven om moeten we een nieuw doel vinden, dat ons leven weer creatief zal vullen.
De twee groepen van schrijvers staan in Declaration fel tegenover elkaar, niet eens alleen in dat boek, ook in het gewone leven. De eerste vertoning van een stuk van Holroyd, The Tenth Chance, liep zelfs uit op een vechtpartij. Holroyd hoopt zoals Wilson, op een religie die de wereld zal transformeren. In overeenstemming met die denkbeelden zette hij een verzetsman op de planken, die in een gelovige verandert onder de invloed van de gruwelijke martelingen, waaraan de nazi's hem onderwerpen. Dit nu te aanvaarden: de stelling, dat op misère van welke aard ook God het enige antwoord zou zijn, in plaats van praktische maatregelen, afschaffing van de oorlog, verbetering van de maatschappij of wat dan ook, is onmogelijk voor mensen als Osborne, of Tynan, die daarin fel staan tegenover Wilson.
De metafysische groep van Colin Wilson met haar profetenallures heeft naïeve kanten. Toch sluit zij zich aan bij veel aspecten van het moderne denken in Europa, vooral in Frankrijk. Met haar honger naar een nieuwe religie, haar grootheidswaanzin, dweepzucht en onmaatschappelijkheid, heeft deze groep ook veel van nieuwe Amerikaanse schrijvers in San Francisco, mensen als Jack Kerouac van de zogenaamde ‘Beat Generation’. Osborne en zijn soortgenoten vind ik voorlopig toch sympathieker. Zij zijn er op uit nu, direct, invloed te oefenen. Zij zien de misstanden tenminste, in plaats van er een metafysisch dansje om heen te maken.
Laten we ons in elk geval verheugen om die strijdlust in het zich vernieuwende Engeland. De literatuur kan er alleen maar van profiteren. En denk niet dat deze progressieve boze jongelieden in Engeland tegen windmolens vechten. Verre van dat. Als er in Engeland werkelijk sprake is van een ineenstorting van de verouderde klassenstructuur, dan is dit in elk geval een pijnlijk, moeizaam proces. Het einde is nog lang niet in zicht. Toch staat dit vast: Engeland's nieuwe schrijvers hebben vele Britse lezers voor het eerst een belang gegeven bij de literatuur. Bovendien hebben zij op het continent de aandacht gevestigd op een nieuw literair Engeland, een Engeland dat druk bezig is alle gevestigde waarden door elkaar te schudden, en dat zowel luidruchtig als agressief.
|
|