| |
| |
| |
Vrouwenwedloop
door Siegfried van Praag
II.
DE leerlingen raakten er langzamerhand van op de hoogte, dat de verhouding tussen Annie en Truus bedorven was, Beiden waren populair, want de kinderen voelden heel goed, dat ze van de twee vrouwen veel leerden en dat de leraressen het goed met hen meenden. Haar zorgzaamheid, haar warmte, de elders ongebruikte genegenheid, die ze op de leerlingen overbrachten, werden gaarne aanvaard, ook gewaardeerd en hiermee gehonoreerd. Truus begreep dit, deed of ze ermee tevreden was en terwijl ze er haar schouders over ophaalde zei ze:
- We mógen aardig voor ze zijn.. that's all... Van hun eigen moeder kunnen ze dit soms niet eens verdragen.
En omdat Truus en Annie beiden populair waren, was er bij de leerlingen van plezier in die vete, van ‘schadenfreude’ geen sprake. De ouderen onder hen, die nu wel eens over het conflict spraken, vonden het jammer.
Aan Annie's eerste break-down waren dan ook niet haar eigen leerlingen schuldig, maar die van een derde klas, waar Rieseler, een leraar van Duitse afkomst die taal doceerde. Bij die jongeren had Annie een spotnaam gekregen: ‘Poppegretchen’. Die naam trof de kern van haar uiterlijke verschijning en van haar aard. Ik weet niet of Truus de spotnaam voor Annie heeft uitgedacht. In deze periode noemde ze haar inderdaad dan eens ‘de Moffin’, dan weer ‘Poppegretchen’. Opmerkelijk was nog, dat Annie's eigen leerlingen van de eerste klas, die het flink vonden de bijnamen der leraren onmiddellijk na hun intrede op school luidruchtig te gebruiken, spoedig ophielden Annie ‘Poppegretchen’ te noemen. Haar ernst, haar macht tot handhaven van orde, de liefde die de lerares deze kindertjes schonk, deed het spotnaampje op hun lippen besterven. Ook merkten ze, dat Annie niet gelukkig was. Nu trekken ze zich van het ongeluk van een niet gewaardeerde docent weinig aan, maar als ze van een leraar houden, voelen ze medelijden met diens verdriet.
De leerlingen van de bewuste derde klase hadden Annie niet en naar ik meen Truus wel. Dit is geen beschuldiging. Annie schreed met haar altijd
| |
| |
zo zwaar met boeken gevulde tas langs de klas. Een spichtig wicht, dat durfde kwam uit een groepje smuichelende leerlingen naar voren. Annie had haar niet horen zeggen:
- O nee, durf ik niet?... Juffrouw, moet U eens zien... komt U eens binnen... 't is zo grappig.
En het wicht pakte zelfs Annie's arm.
Annie, geen kwaad vermoedend, liep een paar stappen het lokaal binnen. Toen bleef ze onthutst staan. Op het zwarte bord was met krijt een vrouw getekend met een bol gezicht; een aantal spiralen omgaven als krullen haar hoofd. Haar dikke borsten bolden op uit een laag lijfje. Een andere moedwillige hand had zelfs op een van die borsten een tepelstip getekend, onder het corsage. En boven en onder de kinderachtig-onhandige pop stond met grote letters:
Poppegretchen
geschreven.
Annie staarde met haar grote blauwe, bolle ogen lang naar dit beeld. Toen sloot ze de ogen en raakte zó uit de wrede werkelijkheid weg, dat ze wankelde. Daarna verliet ze het klasselokaal en ging naar de lerarenkamer. Daar nam ze een stoel en keek star voor zich uit, alsof het menselijk bestaan een slang was, die niet ophield haar te biologeren.
Ik schrok van haar, greep haar arm, vroeg haar wat haar scheelde. Haar lichaam begon te schokken, maar ze huilde niet. Ze was toen al op de rand van een geestesverbijstering.
- Ga mee, Annie, we zullen eerst Dr. Rijnders zeggen, dat je niet in orde bent, dan breng ik je naar huis.
In de rectorskamer scheen ze door een duizeling te worden bevangen. Gelukkig stond daar een divan. Die duizeling kwam over haar toen ze voor die divan stond.
Plotseling lag ze er op, plat op de buik, haar zware lichaam schokkend van snikken, het dikke achterste grotesk naar boven puilend. Het lichaam maakte weer eens de ziel te schande.
Wat er gebeurd was heeft Annie ons toen niet kunnen vertellen. Uit mededelingen van kinderen werd het gereconstrueerd. Een leraar, Ypema, was juist deze derde klas binnengegaan toen het portret van ‘Poppegretchen’ werd uitgeveegd. Het jeugdige tekenaresje en het gang-wicht van ‘durf ik dat niet’ werden een week lang van school gestuurd. Annie van der Heyde leed aan een zenuwinzinking, die haar zo apathisch en melancholiek maakte, dat zij drie maanden verlof moest nemen.
***
Zo was het, dat Truus Bos het verhaal inleidde over het bezoek, dat ze van Herman van der Heyde, Annie's broer ontving.
| |
| |
- Annie doet altijd of ze alleen is. Maar zij heeft tenminste een broer, die voor haar opkomt. Voor mij komt niemand op. Ik heb die vent de deur gewezen... hij werd beslist brutaal. Eigenlijk heb ik in zekere zin met Annie te doen. Maar kan ik 't helpen dat ze half gek is? Ze is te trots voor haar krachten... ze kropt alles in zichzelf op. Iedereen is daar niet sterk genoeg voor. Als er iemand is die weet hoe moeilijk wij alleenstaande vrouwen 't hebben, ben ik dat toch wel!... De een is er tegen opgewassen, de ander niet. Daar kan ik niets aan doen. Als Annie niet zo'n aanstelster was en als ze zich durfde te analyseren, zou 't zo ver niet gekomen zijn.
Dit oordeel van Truus herinnerde me aan een woord, dat Albert Ducas eens had gesproken: ‘Nos maladies professionnelles se greffent sur nos maladies humaines’. Onze beroepsziekten worden op onze menselijke ziekten geënt.
Truus was in deze dagen hoekiger, uitdagender en waarschijnlijk ongelukkiger dan ooit. De oudere leerlingen lieten haar merken, dat men haar gedrag afkeurde. De hele schuld voor Annie's inzinking werd op de Engelse lerares geschoven. Het bezoek van de broer was niet haar ergste beproeving.
Inderdaad ontbrak het Annie niet aan genegenheid. Ze had de sympathie van leraren en leerlingen verworven. Haar ongetrouwde broer hield bijzonder veel van haar. De stille lieve vrouw bezat ook veel kennissen en vrienden. Ze won de harten der mensen. En toch leed ze aan gebrek aan affectie. Misschien kwam haar ongelukkige toestand inderdaad voort uit haar sexuele onthouding en vooral uit de kinderloosheid van zulk een moederlijke vrouw. Zij echter meende vooral na de blamage van het klasseportret, dat de kinderen niet van haar hielden. Misschien ook liep ze met een zekere wrok in het hart rond en had Truus, die beweerde dat Annie niet zó lief was als ze zich voordeed, niet geheel ongelijk. Alleen de doktoren, die de oude vrouw thans dagelijks in het krankzinnigengesticht ongeremd horen spreken - tenzij ze zich juist in zwijgen hult - zouden zich daar een oordeel over kunnen vormen.
Herman van der Heyde belde dus op een avond tijdens de ziekte van zijn zuster aan het huis, waar Truus op kamers woonde. Herman was een sterke, ongecompliceerde man, die zich van zijn geliefde zuster een eenvoudige opvatting had gevormd. Truus vroeg de ingenieur te gaan zitten. Hij deed dit niet, de minste toenadering tot zijn zusters vijandin afwijzend. Toen vroeg Truus hem of hij haar zo maar eens kwam opzoeken of dat zij iets voor hem kon doen. Zij behoorde tot Hermans kennissen, had hem in de jaren, dat zij veel met Annie omging, vrij dikwijls ontmoet en toen Annie met Truus op goede voet stond, was hij natuurlijkerwijs van dezelfde gevoelens vervuld. Nu Annie in Truus een kwaadwillende zag, beschouwde hij haar als de boze vervolgster van zijn zuster. Ze hadden eens jij en jou tot elkander gezegd, maar Herman veranderde dit onmiddellijk in U.
| |
| |
- Ik kom iets voor U doen, juffrouw Bos!... U hebt van nu af aan mijn zuster en haar goede naam met rust te laten. Bij de eerste de beste gemene zet of kwaadsprekerij van Uw kant zal ik mij tot de rector en tegelijkertijd tot de inspecteur wenden. Hebt U dit begrepen?... Het heeft nu al lang genoeg geduurd. Ik laat mijn zuster niet door iemand als U ziek maken...
Truus was opgestaan. Haar magere, grauwe wangen werden hoog-rood.
- Ik zie, dat er met U niet te praten valt. Het spijt me. Eens zijn we goede vrienden geweest. Indien U redelijker was zou ik me de moeite nemen U uit te leggen, dat dit geval niet zó eenvoudig ligt. Als er iemand benadeeld is ben ik dit door Uw zuster.
- Mijn zuster is de goedheid zelve. Vraagt U het oordeel van Uw hele school over Annie en over U...
Hij had Truus niet pijnlijker kunnen treffen.
- Met U valt niet te spreken, dat herhaal ik. U kunt doen wat U wilt, de rector, de inspecteur, wat mij betreft het ministerie in Den Haag erbij halen, maar hier bent U in mijn kamer en ik wil U, als U zo tot me spreekt, daar niet zien. Ik verzoek U weg te gaan, Mijnheer van der Heyde...
Herman van der Heyde verliet Truus zonder groet en liet de Engelse lerares eerst verontwaardigd, maar toen diep verslagen achter. Nadat haar boosheid gezakt was, verweet Truus Annie, dat deze haar nu ook de vriendschap en achting van haar broer Herman had ontnomen, voor wie Truus sympathie had gevoeld. Maar wat telden de gevoelens van een ongetrouwde, niet aantrekkelijke vrouw van over de veertig! Ze werd bitter.
Toen ik de bijzonderheden over dit bezoek vernam, viel me een ander gezegde van collega Albert Ducas in: ‘Ce qui en fait des ennemies est moins l'opposition des caractères que la similitude des conditions’. - Wat ze tot vijandinnen maakt is minder een verschil van aard dan de overeenkomst van haar leven.
***
Terwijl Annie, die neerslachtig op haar kamers hokte, niets over de school wilde vernemen, hoewel ze naar dit nieuws verlangde als een minnares naar berichten over de voortvluchtige minnaar, was Truus Bos niet minder beklagenswaardig. Het liep naar de vacantie. Truus leed dagelijks onder een achteruitgang van haar populariteit bij de leerlingen. Zij voelde dit beter aan dan wij dit konden. Grove uiterlijke vormen had dit niet aangenomen. Voor het precisiewerk der gevoelsmetingen bezit alleen het individu zelf instrumenten. Het viel ook niet te bepalen, waarom de leerlingen de inzinking van de Duitse lerares aan Truus Bos alleen weten. Ze namen haar nu uitdrukkingen als ‘die moffin’ en ‘Gretchen’ kwalijk; ‘Poppegretchen’ scheen zij toch nooit gezegd te hebben, te fatsoenlijk, om het uiterlijk van haar collega in het conflict te betrekken. Nu had Truus de
| |
| |
gewoonte om af en toe sommige leerlingen bij zich thuis uit te nodigen en gezellig te onthalen. Ze liet dan grammofoonplaten spelen, schonk wijn, las soms een aardige Engelse tekst voor en verheugde er zich op én jong én op voet van gelijkheid met de oudere leerlingen om te gaan. Overmoed en bezweringsdrift drongen haar naar het waagstuk, zulk een avond in deze periode van afnemend getij harer populariteit te geven. Wist zij dit zelf? De door mijn collega's zo hooggeschatte ‘populariteit’ is een uiterst gevoelige en grillige gemoedsbeweging der kinderen. Zij kan dagelijks verminderen en ook weer vermeerderen. De kinderen zijn rechters, die ieder woord, ieder gebaar registreren en er vrijelijk op reageren. Er valt nooit op te bouwen; men hoeft er ook niet aan te wanhopen. Truus echter, onder de druk van haar voortvarend temperament en haar schutterige, hoekige reacties had geen geduld om op een nieuwe stijging der haar zo onontbeerlijke populariteit te wachten. Zij nodigde dus de zaterdagavond vóór de Kerstvacantie, een zevental harer geliefkoosde leerlingen der hogere klassen bij zich thuis uit. Meestal waren op zulke avonden geen andere leraren aanwezig. Ditmaal kreeg ik een invitatie. Ik denk dat Truus er niet van verdacht wilde worden voor zich alleen op populariteit uit te zijn of een kring van grote jongens als pages om zich heen te willen vormen. Zowel Truus als Annie hadden populariteit nodig voor haar eigen innerlijke warmte, maar ze hebben nooit getracht deze met alle middelen te veroveren. Haar gebaren kwamen voort uit natuurlijke genegenheid voor de leerlingen. Voorzien van een fles Vermouth verscheen ik die avond in de kamer van mijn Engelse collega. Ik kwam daar om ongeveer kwart over achten aan en bleek de eerste te zijn. Op een rond tafeltje had Truus vele lekkernijen klaar gezet. Theewater wilde zij pas opzetten wanneer de jongelui zouden verschijnen. Op een stoel lag een mandoline, die
Truus - zo vertelde ze - van een kennis had te leen gevraagd. Want Paul Fahrenvoort zou ook komen en die gold als virtuoos en gangmaker met z'n liedjes in het Nederlands en de drie moderne talen en begeleidde zichzelf op de mandoline. Als Paul komt is iedere avond vanzelf geslaagd. We spraken over de verwachte gasten, van wie ik er sommigen niet kende omdat ik alleen in de gymnasiumafdeling les gaf.
Truus was nogal luidruchtig in het prijzen en versierde haar gunstelingen met benamingen als dot of schat. We babbelden over de rector Dr. Rijnders, die zo afwezig kon kijken en soms met de armen een gebaar kon maken, alsof hij zich tegen het bewind over de grote instelling niet meer voelde opgewassen. Enkele leraren, vooral Zomerster, de oude physicus, van wie allen hielden om zijn oorspronkelijkheid en zijn onverschrokkenheid, werden in het gesprek betrokken. Toen verslapte het; we wachtten. We begrepen er niets van. Geen der verwachten kwam opdagen. Al was er dan bij Truus geen sprake van jacht op populariteit, de behoefte aan populariteit heerste over haar en boog haar nu neer. Wij leraren waren naar leeftijd en
| |
| |
kennis in zekere zin de superieuren onzer leerlingen. Wanneer wij behoefte aan iets van hen kregen, dat zij ons konden weigeren, maakten wij ons tot hun inferieuren; tot wachtende, behoeftige, een rijke bloedverwant verbeidende familieleden waren we geworden.
De drukke Truus boog het hoofd en zweeg. Het gezelschap kwam niet opzetten. De theeketel stond gereed op zijn lichtje. Bij haar boekenkast chambreerden wijnflessen. In een hoek, op een tafeltje, zag ik een van die grote bruine, feestelijke houten dozen, waarin taartjes in de huizen worden gebracht. Ik wist niet wat te zeggen. In het begin had ik die avond veel aan Annie van der Heyde gedacht, uit angst haar in het gesprek te betrekken. Nu echter was ik Annie vergeten en wat beschaamd wegens de schande, die Truus werd aangedaan.
- Weet je wel zeker, dat je de jongelui voor vanavond hebt uitgenodigd?... Zou je je niet vergist hebben? Heb je misschien over zondagavond gesproken?...
Ze gaf niet eens antwoord.
- Ik begrijp er niets van... er moet een vergissing in het spel zijn.
- Nee,... antwoordde zij bits.
Toen stond ze op, nam de op het ronde tafeltje staande schotels met theebanket en bonbons en opende een kast, waar zij ze in wegborg.
- Maar wat kan er zijn... waarom toch?
Ze haalde de schouders op.
- Dit is nog de invloed van Annie van der Heyde,... riep ze plotseling,... die zachte vrouw die ik zo vreselijk heb behandeld.
Ze ging zitten en één ogenblik vreesde ik, dat zij zich zou laten gaan. Er kwam in haar grauwe ogen van tevergeefs als vrouw geboren vrouw, een uitdrukking van berustende dofheid. Truus had vaak tegen anderen gezegd, dat zij tenminste iets van haar leven zou maken. Op dit ogenblik was deze kracht haar ontnomen. Haar niemand aanziende ogen zeiden me: ‘wat blijft er nu nog voor mij over?’
Zij was veel te trots en wilde veel te jolig-koel schijnen dan dat men haar zou durven troosten.
- Kom, laten we maar een borrel drinken,... zei Truus... Dan hebben wij er tenminste iets van. Wil je Bols, Port of van je eigen Vermouth?
- Kom, Truus,... ik vermoed dat er een misverstand is, maar wat doet 't er toe! Bij de leerlingen kunnen we 't toch niet vinden... die zijn zoveel jonger. We moeten 't maar als leeftijdsgenoten bij elkaar zoeken... Op ons lerarencorps en de veertigjarigen!
Truus dronk.
- Nog een?... vroeg ze.
- Graag.
Zijzelf dronk nog een borrel. Haar hoofd zonk nog dieper weg. Ik geloof niet, dat ze tot mij sprak toen ze, duidelijk hoorbaar, mompelde:
| |
| |
- Ja, we zijn alleen, alleen, maar moeten ze daar nu nog mee spotten? Alleen zijn we, jij en ik en Annie, en Van Schaik-Dennebos... Ze weten dat we op ze zijn aangewezen... en op jullie natuurlijk. Wat hebben we anders? Wat blijft ons over, Benedix, wanneer we gestudeerd hebben? Kunnen we dan van een dameskrans lid worden? Moeten we in een vervroegd begijnhof gaan leven? En dan nemen die jongelui je eigenlijk kwalijk, dat je behoefte aan ze hebt...
Wist ze wat ze gezegd had? Toen ze haar laatste zinnen uitsprak, had Truus mij er bij aangekeken. Wat zou het haar spijten, dat ze zich had laten gaan.
- Nog een borrel, Benedix?
- Ja!
Toen werd er gebeld. Ik zag haar geknakte geest overeind vliegen. Ze rende naar de deur, naar beneden en kwam met een telegram terug. Twee van onze scholieren hadden het ondertekend. ‘Tot onze spijt verhinderd’. Twee namen.
- O, is dat 't?... Die lieve schooiers... Ik dacht wel, dat ze me niet zó zouden laten zitten,... zei Truus triomphantelijk.
Ze was te intelligent en te achterdochtig, om niet te begrijpen, dat dit telegram was geschreven door een jongen en een meisje, die zich naderhand voor de poets die ze de Engelse lerares hadden gebakken, schaamden. Maar er stond toch ‘ons’. Dus nam Truus, die een wond moest verbinden, maar aan, dat dit tweetal voor de gehele groep van zeven had ondertekend.
Wij bleven tot twaalf uur door drinken en onze tongen werden losser en losser.
- Was het niet toch gezellig, collega?... riep de lerares en tikte mij op de schouder... Net of ze erbij waren, die lieve kinderen...
- Ja, Truus, ik tenminste heb me met jou alleen zeker zo goed geamuseerd als ik dat met al die bengels zou gedaan hebben.
Plotseling werd ze ontnuchterd.
- Zeg, Benedix, spreek er niet op school over, met geen enkele collega... wil je dat beloven?
- Natuurlijk, Truus.
Weer verscheen die doffe uitdrukking in de grauwe ogen van de lerares. De wangen van haar smal gezicht schenen nog meer ingevallen. De asymmetrie van neus en mond leek nog groter dan anders, nu zo duidelijk was gebleken, dat een gebrekkige verdeling van geluk en ongeluk het zielsleven van de magere vrouw symmetrie had ontzegd. Haar geest was als met gewichten van teleurstelling scheefgetrokken. De gelaatstrekken brachten dit tot uiting.
***
Het laatste jaar, dat ik ze als collega meemaakte scheen het of de beide vrouwen wat meer met rust werden gelaten en als oude vriendinnen weer
| |
| |
wat toenadering tot elkaar zochten. In de lerarenkamer zag men ze nogal vaak in druk en vriendelijk gesprek. Maar was de oude argwaan dood? Ik vermoed, dat ze in ogenblikken, waarin ze boven haar hartstochtelijk gemoedsleven uitkwamen, de overeenkomst van haar lot begrepen. Maar de kleinste gebeurtenis, een woord, een gebaar verstoorde innerlijk deze sereniteit. Toen er sprake was van een schoolkamp in de late lente en Dr. Rijnders de beide vrouwen als leidsters aanwees, aarzelden beiden haar toestemming te geven. Truus Bos riep in tegenwoordigheid van anderen:
- Als zij gaat, ga ik niet mee. Daar kan nooit iets goeds van komen... wij zijn te verschillend... De leerlingen zullen niet weten hoe ze zich gedragen moeten. Met mij kunnen ze zich meer laten gaan dan met Annie; als er iets gebeurt, omdat Annie niet tegen de verantwoordelijkheid van zo'n kamp is opgewassen, heb ik 't later gedaan. Ik bedank jullie hartelijk.
Annie van der Heyde zelf meende, dat ze voor zo'n leiding niet ‘meer’ de juiste persoon was. Maar Dr. Rijnders liet gelden, dat geen beter geschikt was om over onze meisjes te waken dan Annie. Alleen Annie bezat dit moederlijke, waaraan de jongeren, als ze van huis waren, behoefte hadden. Annie kon Dr. Rijnders moeilijk iets weigeren.
Truus liet zich ook door de rector bepraten. Hij vond, dat de meisjes voor de ruwere kant van het kampleven en voor haar sport Truus nodig hadden. Zij was bovendien geschikt, om het ongedwongen samengaan, het spel van jongens en meisjes te bevorderen. Zo zou het late Lentekamp dus onder leiding van de beide taalleraressen staan.
In die tijd werden de Duitse gebeurtenissen van na 1934 voor Annie een persoonlijk probleem. Haar gezond verstand zei haar, dat ze met de mensenschennis van Hitler en diens Duitsers niets uitstaande had. Toch schaamde zij er zich voor, dat zij op haar school, hoe bescheiden zulk een mandaat ook was, de Duitse taal en cultuur vertegenwoordigde en moest hooghouden. Het leek wel of Annie, hoe dieper ze zich voor het verworden Duitsland schaamde, de taal en de literatuur van dit volk in bescherming nam en koesterde. Ze nam die taal en cultuur als een kind op haar armen en beschutte deze als aan haar borsten gedrukt tegen de ontaarde vader.
Toen de eerste Joodse vluchtelingen naar Nederland kwamen en het leed, dat Duitsland onrechtvaardig over mensen bracht, hier zijn getuigen kreeg, werd het de innerlijk ontredderde Duitse lerares nog banger en droeviger te moede. Veel van deze mensen behoorden tot de gegoede burgerij. Zij hadden nog iets van hun vermogen en hun bezittingen kunnen redden. Er vestigden zich enkelen in onze villastad en ook op het Lyceum verschenen een paar nieuwe leerlingen uit die kring.
Annie van der Heyde voelde zich tot deze kinderen aangetrokken, of ze aan hen iets goed wilde maken. Dat ze als moedertaal Duits spraken bracht ze nader tot de Duitse lerares, die hen gratis les in het Nederlands gaf.
Aan een van die kinderen scheen zij zich bijzonder te hechten. Dit meisje heette Brunette Serphos en was het kind van oorspronkelijk Neder- | |
| |
landse ouders, in Duitsland te Kassel geboren en opgevoed. Heette ze Brunette of hebben haar ouders haar zo genoemd? Ze had bruin krullend haar en een poppegezicht. Men kon vermoeden, dat onze Annie als klein meisje op deze Brunette had geleken. De bruine haren hoefde men zich slechts blond te denken. Hetzelfde lieve, wat poppige gezichtje. Annie zelf zal zich teruggevonden hebben in Brunette. En toen dacht ze: ‘Maar ik heb bij Vader en Moeder en Herman een prettige jeugd gehad. Zij moest met haar ouders vluchten. Haar moeder is door een plotselinge afschuwelijke vernedering, haar op straat aangedaan, zwaar suikerziek geworden.’ Annie's gevoel van schaamte vrat nog meer naar binnen.
De Duitse lerares ging veel met deze enkele Duitse Joodse families, die zich in de plaats hadden gevestigd, om. Zij was vooral bij de familie Serphos een graag ontvangen gast. Daar bracht ze zelfs wel week-ends door en was dan blij als een huishoudster de wat larmoyante en ontredderde moeder het werk uit handen te kunnen nemen. Inderdaad is het Annie geweest, die de moeder overhaalde Brunette mee naar het schoolkamp te sturen. Aanvankelijk had Mevrouw Serphos, die door de gebeurtenissen in Duitsland voor alles angstig was geworden, dit geweigerd. Annie voelde, dat het schuchtere meisje het kampleven nodig had, om wat los te komen en zich meer bij haar Nederlandse schoolkameraden aan te sluiten. Zijzelf ging toch mee en zou op haar lievelings-leerlingetje zeker heel goed letten. Onder de vele jongens en meisjes van de derde en vierde klasse, die aan het Lentekamp bij de Vennen van Noord-Brabant deelnamen, was dus ook de kleine Brunette Serphos. Haar gestalte deed meer breed dan lang aan en toch gaf ze niet de indruk van stevigheid en gedrongenheid, brede kinderen eigen.
***
Het schoolkamp scheen te slagen. Na een halve dag waren de leerlingen reeds aan de nieuwe omgeving, in het frisse buiten, en het altijd saamzijn met de schoolkameraden gewend.
De leiding, die uit vier docenten bestond, was tamelijk eendrachtig. Truus en Annie, uiterlijk vereend, deden haar best om elkaars eigenaardigheden en zwakke zijden te ontzien. 's-Daags maakten de jongens en meisjes wandelingen of fietsten naar nabijliggende plaatsen en des middags bedreven ze sport of vonden spelletjes uit.
Annie deed eens een enkele keer aan een uitstapje mee; meestal bleef ze in het kamp, hielp de leiding, inspecteerde de barakken, besprak bijzonderheden van de keuken en leefde haar van nature zorgzame aard wat uit. Met Truus haperde er iets. Hetzij dat zij ouder werd, wat te oud voor haar hoekige, joviale omgangsvormen, of dat deze klassen te jong waren voor de lerares, wier gedragingen nog altijd leken op die van een studente tegenover mannelijke kameraden.
| |
| |
Truus en de kamp-leerlingen misten ditmaal de aansluiting. De kinderen vonden haar vreemd en noemden haar ‘die gekke Bos’.
's Avonds, wanneer het stel eindelijk in bed lag, inspecteerde Annie de meisjesbarakken en Ypema, de wiskundige, die van de jongens. Wanneer het rumoerig stel geacht werd eindelijk tot rust te zijn gekomen, deed Truus nog eens een tweede ronde. Maar op een avond, toen de leraren nog wat napraatten in de houten eetzaal, had Truus plotseling uitgeroepen, dat ze het op de slaapzalen koud vond.
- Ik ga eens kijken of die knulletjes zich wel goed toegedekt hebben.
De tederheid van Truus, niet zacht van aard, uitte zich wat ongelukkig. Annie sloeg de ogen neer. De twee leraren, Ypema en Van Wessem, bedwongen een spottende trek op hun mond. De goed-menende Truus trad de jongensslaapzalen binnen, waaruit hier en daar nog wat gesmoord gelach opklonk.
- Jongens... daar heb je de Miss... Jongens, daar is die gekke Bos.
Truus ging van bed naar bed, trok dekens recht en stopte voeteinden in.
- Als jullie ziek thuiskomen, is 't mijn schuld tenminste niet,... zei ze bij een bed. En bij een ander riep ze uit:
- Zulke grote kerels kunnen nog niet eens voor zichzelf zorgen... daar moet Moeder bij te pas komen.
Bij nog een ander bed had een jongetje, dat proestte van het lachen, om dit geluid te dempen zijn kussen op zijn hoofd gelegd:
- Natuurlijk blote voeten, en morgen rheumatiek in je grote teen, Fritsje... Kom, ik zal je eens instoppen.
- Dag Miss, Dag Miss, dank U wel, Miss... Dank U, namens onze voeten... schreeuwden de jongens, toen Truus de slaapzaal verliet.
- Nu, 't was hoognodig... er waren er die half naakt boven de dekens lagen,... riep ze triomfantelijk, toen ze zich weer bij de collega's voegde... Als ik niet nog eens geïnspecteerd had, zouden ze morgen allemaal verkouden zijn geweest en van een uitstapje was er dan geen sprake... Je moet bij die knullen toch op alles letten... Morgenavond ga ik weer rond.
Reeds die volgende dag kreeg Miss Bos een nieuwe bijnaam: ‘de beddeninstopster’.
Toen de leraren de volgende avond al in hun slaapkamertjes vertoefden, half ontkleed, werd er luidruchtig aan hun deuren geklopt. Annie verscheen in een keurige, glanzend-rode peignoir. Ypema, al in zijn pyjama-jasje, Van Wessem, een historicus, weer geheel correct. Ze stonden tegenover Truus. De lerares had haar mantel over haar pyjama aangeschoten. Ze scheen zo opgewonden, dat ze ondanks het late uur schreeuwde. Hierop zouden de kampeigenaars aanmerkingen kunnen maken.
- 't Kan me niets meer schelen! Het is een schande... Ik laat ze door Rijnders van school sturen of ik ga zelf weg!
De leraren vroegen verschrikt wat er dan gebeurd was.
| |
| |
- Wil jullie 't zien? Komt hier...
Ze opende haar kamer. Op haar bed lag een grote mannetjespop, uit doos-carton gesneden. Op de onderbuik stond met rode drukletters: ‘SURPRISE VOOR MISS BOS, de beddeninstopster’ geschreven.
Allen zeiden eenparig:
- Bah, wat een gemene streek.
Truus had tranen in de ogen. Haar mondhoek werd zo bitter, dat haar gezicht weer eens nog asymmetrischer dan normaal aandeed.
- Wat een schooiers,... zei ze, als voor zichzelf... Ik maak me bezorgd voor ze, en ze leggen 't uit of 't me om een vent te doen is.
In later dagen hebben we, wanneer Truus niet aanwezig was, wel eens om deze studentengrap, die ook zijn komische zijde had, gelachen. Maar er school iets laaghartigs in. Men had de goede bedoelingen van een oudere lerares uitgelegd als een poging tot misbruik van jonge jongens.
De volgende dag werden alle leerlingen in de grote zaal geroepen. Van Wessem, de oudste leraar, bracht ze met het gebeurde op de hoogte en maakte de groep hevige verwijten over haar gebrek aan erkentelijkheid voor de zorg en genegenheid, die hun werden geschonken. Hij noemde de daad een van de laagste vormen van spot, waarbij men de waardigheid en gevoeligheid van een ander en ouder mens, en dan nog wel van zulk een toegewijde, zorgzame lerares had aangetast. Hij eiste, dat de schuldigen zich zouden melden.
Niemand uit de groep antwoordde. Toen riep Truus:
- Jullie hebben wel de moed gehad mij diep te beledigen, maar om voor de waarheid uit te komen heeft niemand de moed... Jullie vinden 't laf om kameraden te verklappen, maar niemand vindt 't laf om een lerares zo grof te beledigen.
Men merkte, dat er een beweging door de groep voer. Bij enkele leerlingen, die de dader kenden, scheen neiging te ontstaan de naam van de schuldige te noemen.
Truus, opgewonden, onstuimig, liet hen geen tijd hiervoor:
- Jullie hoeft niets meer te zeggen... ik heb mijn koffertje al gepakt... Vanmorgen verlaat ik 't kamp.
Zwijgend, beschaamd, onzeker stonden de leerlingen bij elkaar toen Truus Bos, de wangen rood van opwinding, de eetzaal verliet.
***
Annie was bij dat eerste onderzoek niet aanwezig geweest. Het scheen of ze geen blik mocht slaan in de ontreddering van het parallel-lopende bestaan van Truus Bos. Als ze er bij was geweest, zou ze misschien medelijden met Truus hebben gevoeld, zachter over haar collega zijn gaan denken.
Maar Annie zat in de meisjesslaapzaal, waar Brunetje Serphos, die zich ziek voelde, die morgen niet was opgestaan. Schrik had Annie aangegrepen.
| |
| |
Bracht ze dan eenieder ongeluk aan? Ook dit lieve kind, waarvan ze de moeder had aangezet het aan haar toe te vertrouwen. Misschien had Brunette kou gevat. Waarom verzuimde Annie gisterennacht om net als Truus een tweede ronde te gaan doen? Brunette had zich losgewoeld en de nachten in deze jonge Mei waren nog zeer koud. Annie schold zich uit voor een opvoedster van niets, een prullige lerares. Wat ze deed, deed ze verkeerd. Houd je zinnen nu eens bij elkaar, Annie, wees nuchter en doortastend... Wat te doen? Een dokter laten komen uit Tilburg of Den Bos, of onmiddellijk met dit arme kind afreizen? Al moest ze een auto bekostigen van hier naar het villadorp in Noord-West Nederland. Het kind had zichtbaar koorts. Op de grote ronde poppewangen stond een ziekelijke blos. Het voorhoofd zweette.
Brunette wierp de dekens af en riep smartelijk:
- Mutti, Mutti...
Niet alleen de koorts, maar de angst voor het Hitler-bewind bezielde die kreet. Annie was diep onthutst.
- Stil, Brunette, kalm, kalm... we gaan naar Mutti. We gaan vandaag samen naar huis. Ik blijf bij je, m'n kind...
Zo verlieten die morgen, met een tussenpoos van niet meer dan een kwartier, twee taxi's het schoolkamp, dat in gedrukte stemming achterbleef.
***
Meestal laten zulke kampen een feestelijke herinnering bij leerlingen en leraren achter. Het kamp van Annie en Truus werd eerder dan voorzien opgebroken door het vertrek van de twee leidsters. In de schoolherinnering werd het 't Zwarte Kamp. Nog tijdens de kampdagen heeft een van de daders, die Truus Bod bespot hadden, bekend en zijn helper genoemd. Het waren twee oudere jongens. Dr. Rijnders wilde hen voor goed van de school verwijderen, maar de Engelse lerares zelf sprong voor hen in de bres.
- Ze kunnen 't nog niet begrijpen... zei ze tot de rector... Ze zijn onbesuisd geweest. Ze gaan prat op hun jeugd en vinden ons belachelijk. Ik wil niet, dat door mij hun loopbaan een knak krijgt. Die twee waren toch al veel te oud voor de vierde klas.
De jongens werden dus een week van school gestuurd en mochten toen weer in hun klas verschijnen.
Annie van der Heyde is, als de vader uit Goethe's ‘Erlkönig’ met het van koorts bibberende meisje naar haar ouderlijke woning teruggereden, honderden kilometers ver. Zij heeft zich tegenover de moeder van nalatigheid beschuldigd.
- Als Brunette door mijn toedoen sterft, zal ik haar volgen,... heeft de stille vrouw hartstochtelijk uitgeroepen.
Mevrouw Serphos en haar man hebben de volkomen ontredderde lerares tot rust trachten te brengen.
| |
| |
Iedere dag is Annie van der Heyde, na schooltijd onmiddellijk naar het huis van haar lievelingsleerling gefietst. Als een gunst vroeg ze de moeder naast het bed van het meisje te mogen zitten. Ze at mede met de ouders en ging dan weer, een boetedoenster, naar de ziekenkamer. Daar bad ze in stilte voor de beterschap van Brunette.
Pas laat in de avond keerde ze naar haar kamers terug.
Met de genezing wilde het niet erg vlotten. Brunette bleek al evenmin geschikt voor de angsten en schokken, die het leven op mensen afstuurt, als Annie zelve. De laatste jaren in Duitsland hadden het zachte meisje hard aangegrepen. De doktoren stelden vast, dat ze pleuris had en waren van mening, dat Brunette, na een voorlopig herstel, naar Zwitserland moest gestuurd worden, om daar weer geheel beter te worden.
Annie van der Heyde leed tijdens die ziekte meer dan het kind zelve.
In de lerarenkamer zei ze dingen, die de schuchtere vrouw vroeger nooit openbaar zou hebben uitgesproken. Toen men haar naar Brunette's toestand vroeg, antwoordde ze bijvoorbeeld:
- Of ze sterft, of dat ze met zwakke longen zal moeten doorleven... het is toch alles mijn schuld. Ik heb meer op mijn geweten dat één van jullie.
Tot haar laatste dagen op school heeft Annie goed les gegeven. Toen reeds wist de rector, dat de Duitse lerares ons zou gaan verlaten. We meenden, dat ze weer een paar maanden rust wilde nemen en dan een andere betrekking zoeken, omdat ze bij ons herinnerd werd aan het voorval met het meisje en op het lyceum Truus Bos ontmoette, die ze vreesde en tegenover wie ze zichzelf ook weleens schuldig scheen te voelen.
- Ik ben niet altijd lief voor haar geweest... heeft ze zich vóór haar vertrek eens laten ontvallen.
Zo is Annie van der Heyde van ons weggegaan, maar niet de wereld in, maar de wanhoop, die zich kleedde in waanzin.
Ik heb haar nog eenmaal, voor ze onze villaplaats verliet, opgezocht. Daarna is zij uit mijn gezichtskring verdwenen. Tot een gesprek is het toen al niet meer gekomen. De dame, bij wie ze inwoonde, verliet ons niet. Men wilde Annie schijnbaar zo weinig mogelijk alleen laten. Met de handen op haar schoot gevouwen staarde ze voor zich uit. ‘Poppegretchen’ had geen blos meer op haar gevulde wangen. Die waren trouwens wat ingevallen en zeer bleek. Ze leek me volkomen stil en berustend in een gevoel van schuld, dat op haar drukte. Het heelal scheen op dit enkele aardse persoontje te steunen.
***
Een anderhalf jaar later heeft ook Truus Bos het Lyceum verlaten en een andere betrekking aan een Haags gymnasium aanvaard. Nu is ze gepensioneerd en woont in een buitenbuurt van Londen. Daar heb ik haar het vorig jaar opgezocht. Ze vertelde me, dat ze gelukkig was en zich nu pas in haar element voelde. ‘Ik heb ook zulke aardige vrienden gemaakt!’
| |
| |
Inderdaad kwamen een paar oude Engelse juffrouwen haar opzoeken en er vond een vlotte conversatie plaats over het snoepgoed, dat nu juist van de bon was gegaan. Van te voren had Truus me veel van deze dames verteld en ze geroemd, om hun prettige eenvoud, terwijl het toch intellectuelen waren, die in allerlei belang stelden. Ik keek die oude actrice ‘uit noodzaak’, die waarschijnlijk vanaf haar studententijd tot toneelspel was veroordeeld, met een zeker medelijden aan. Ook herinnerde ik me, dat Herman van der Heyde, de avond dat hij haar was gaan dreigen, geroepen moet hebben:
- Verbeeldt U zich misschien, dat U Engeland vertegenwoordigt, omdat U een aangetrouwde Engelse tante hebt, en dat U mijn zuster straffeloos mag plagen, omdat zij toevallig Duits heeft gestudeerd?
Maar de broer heeft ongelijk gehad. De aangetrouwde Britse tante van Truus Bos heeft een zeer wezenlijke plaats in haar bestemming ingenomen en als een katalysator gewerkt.
Voor dat ik het huisje van Truus in New-Barnett verliet, stelde ze mij bij de deur een vraag, die haar gedurende mijn gehele bezoek had beziggehouden:
- Hoor je nog wel eens iets van Annie van der Heyde?
- Nee,... antwoordde ik... Ik weet niet waar ze woont en of ze bij het onderwijs is teruggegaan.
- Wat heeft ze weinig van haar leven weten te maken, is 't niet?... merkte Truus op... Ik denk nog wel eens aan haar... ‘Poppegretchen’... weet je nog? Juist omdat ik 't hier zo gezellig heb en me nu geheel kan uitleven, heb ik met haar te doen. Dat mag je haar gerust zeggen, als je haar ooit nog spreekt.
|
|