Het was de meesten van ons duidelijk aan te zien, dat wij niet de leugen vereerden als het enig zaligmakende middel. De meesten van ons waren in de ban van andere ambities. Het was doorzichtig genoeg: sommigen zouden eens worden gedreven door de zucht naar macht of grote sommen gelds, anderen door het gewoel van wapenfeiten of de bezigheden van het gezellig verkeer, een enkele zelfs door de behoefte de schrijfkunst te beoefenen. Men kon ons kortom niet de ware dienaars noemen van de leugen.
Op één na, zei ik. Want Broddes vormde een uitzondering. Broddes kon niet anders doen dan liegen. Zijn gezicht stond er naar; het had iets scheef ironisch gekregen als van een lijder aan gezichtsverlamming. De lesuren in de vijfde klas hadden door de aanwezigheid van de aartsleugenaar een bijzondere sfeer. Tussen de twee weesgegroetjes werd er ijverig gewerkt aan het onderwerp dat aan de orde was. Dat was tenminste zo in schijn. In werkelijkheid verkeerden wij allen in een hevige spanning. Wij konden ieder ogenblik verwachten, dat Broddes ons weer eens wat op de mouw zou spelden.
Ik herinner mij reeksen van deze verhalen. Het zijn er te veel om te vertellen. Zij bespeelden de gehele scala van het avontuur, de erotiek en het strafbare feit. Maar ‘de Tijger’ spande zonder twijfel de kroon.
Het was begonnen met een fluistercampagne in de klas.
‘Heb je het gehoord? Broddes heeft van zijn oom in Tanganyika een tijger cadeau gekregen.’
‘Een tijger?, wat zeg je me daar nou?’
‘Ja, een tijger. En wij mogen hem straks allen bezichtigen.’
‘Bezichtigen? Een tijger!’
‘Ja, ieder mag bezichtigen die een stuiver betaalt.’
‘Een stuiver, graag een stuiver voor een tijger.’
‘Ja, geef dan je stuiver.’
‘Je stuiver aan Broddes doorgeven.’
‘Hier heb je mijn stuiver.’
‘Een tijger bezichtigen.’
Ik heb zelden zo een ernstige processie gezien. Na de school liepen wij achter hem aan. Broddes had zijn leugenaarsgezicht op, hij kon nu eenmaal niet anders. De anderen keken doodernstig, zoals de kinderen van Hameln eruit gezien moeten hebben toen zij de rattenvanger naar de wonderheuvel volgden. Het ging eerst over een vlakke weg, die maar niet eindigen wilde; vervolgens klommen wij een heuvel over en stonden voor het huis van Broddes. Het was een eenverdiepinghuis, van gele kleur met een propere witte rand. De jaloezieën waren alle gesloten om de woning tegen de hitte te beschermen.
‘Kijk eens’ zei Broddes. ‘Blijf jullie hier even wachten. Ik zal de tijger meteen wekken. Hij komt uit Tanganyika. Daar zijn zij gewoon een middagslaap te doen.’