De Vlaamse Gids. Jaargang 38
(1954)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 675]
| ||||||||||
Personen
Toneel met scheidingsmuur, juist in twee verdeeld. Geen bijkomstigheden. Scheidingsmuur moet met handen doorboord kunnen worden. Muren en vloer, zoldering donkere kleur.
Lichteffecten: helderwit.
Muziek: Schönberg. Alban Berg. Tenzij een Vlaams componist...
Wanneer het doek opgaat is het toneel donker. Een lichtbundel schiet aan en verlicht het rechter gedeelte. Daar zit een man bewegingloos tegen de muur, met aangezicht naar publiek, aan. Daarna gaat een tweede lichtbundel aan en verlicht een vrouw die, in het tweede gedeelte, eveneens roerloos tegen de muur aan gehurkt zit.
Man:
Dit is dus dood zijn. Hier moet ik dus de dood kennen. Toen ik leefde wist ik dat ik moest sterven. Het was een obsessie. Nu ben ik dood | ||||||||||
[pagina 676]
| ||||||||||
en weet ik niet dat ik nog éénmaal zal leven. Word ik wel ooit terug levend? Ben ik wel dood? (nijpt zich de arm) Ik voel niets. (klopt zich op het voorhoofd) Ja, dit is dus dood zijn. Ik moet voortaan niet meer eten. Ik zal nooit meer dorst lijden. Ik zal nooit meer honger lijden. Mijn lichaam is dus nutteloos. Ja, ik zal zelfs de behoefte niet meer gevoelen een vrouw te bezitten. Ik ben eindelijk van die plaag verlost. Ik ben gered. Neen, ik ben niet gered want ik kan nog denken. Ik spreek, dus ik denk. Opnieuw zal de slang in mijn hersens rondkruipen. Waarom heb ik geleefd? Waarom ben ik gestorven? Is dit dan de eeuwige straf? Mijn nutteloosheid beseffen. De straf waarvan men in de heilige boeken heeft geschreven. Opnieuw zullen de nevelen me omvatten, opnieuw zal mijn geest zich verpulveren in het drijfzand. Maar is dit wel aarde? (komt langzaam recht en knielt terwijl hij in de aarde woelt) Zal mijn lichaam vergaan tot stof? Zal ik een machteloos getuige van mijn onmacht worden? Het is hier rustig. Of hoor ik niet meer? Denk ik alleen maar dat ik spreek? (blaast zich op de hand) Dit is toch adem? Neen... ik voel niets... Ik hoor niets... Ik voel niets... Ik ben dood... (gaat gelaten naar de muur, terwijl het licht langs zijn kant verzwakt) .
Vrouw:
Dit is dus dood zijn. Hier moet ik dus de dood kennen. Toen ik leefde wist ik dat ik moest sterven. Het was een obsessie. Nu ben ik dood en ik weet niet dat ik nog éénmaal zal leven. Word ik wel ooit terug levend? Ben ik wel dood? (nijpt zich in de arm) Ik voel niets. (klopt zich op het voorhoofd) . Ja, dat is dus dood zijn. Ik moet dus voortaan niet meer eten. Ik zal nooit meer honger lijden. Ik moet dus niet meer drinken. Ik zal nooit meer dorst lijden. Mijn lichaam is dus nutteloos. Ik zal zelfs de behoefte niet meer gevoelen door een man te worden genomen. Ik zal niet meer bevrucht worden. Ik ben verloren. Ik heb nochtans geleefd om bevrucht te worden. Waarom moest ik dan sterven? Maar is dit wel aarde? (komt langzaam recht en knielt, terwijl ze in de aarde woelt) Zal mijn lichaam vergaan tot stof? Het voedsel van mijn borsten, de warmte van mijn buik, de spanning van mijn lenden. Zal ik een machteloos getuige van mijn eigen ondergang worden? Het is hier rustig. Of hoor ik niets meer? Denk ik alleen maar dat ik spreek? (blaast op de hand) Dit is toch adem. Neen, want ik voel niets. Ik hoor niets, ik voel niets... Ik ben dood. Ik moet terug levend worden. De stonde, toen ik mijn kind baarde, was niet pijnlijker dan deze eenzaamheid, (gaat naar de binnenmuur toe en graaft)
(langs de andere kant ziet de man in de muur beweging en springt op. - Hij graaft ook tot ze elkaars handen raken.)
(Ze zien beiden verschrikt naar elkaars handen)
Man:
Handen.
Vrouw:
Handen, handen die het begin en het einde van mijn leven waren. Handen met haren als fluweel. Handen met vingeren als blinde adders. Hoe hebben deze vingeren aan mijn lichaam hun begrensdheid niet beweend in schamele aanraking. | ||||||||||
[pagina 677]
| ||||||||||
(ze maken het gat groter. Vrouw kruipt tot bij de man. Ze tasten naaf elkaar)
Vrouw:
Ik voel U niet.
Man:
Ik voel U niet.
Vrouw:
Dan zijn we dood.
Man:
Dan zijn we dood.
Vrouw:
Toen we leefden hebben we nooit geweten dat we elkaar niet meer zouden voelen.
Man:
We hadden geen tijd om daaraan te denken. Onze luttele vreugde was onze tast.
Vrouw:
Men heeft me niet genoeg betast.
Man:
Men heeft U bezeten.
Vrouw:
Het bezit is niets. Ge weet toch dat een blik meer is.
Man:
De man moet een vrouw bezitten. Een man heeft geen tijd om te verwijlen bij een blik.
Vrouw:
De man bezit. De vrouw ontvangt. De man heeft nooit het leed van de vrouw kunnen peilen.
Man:
Waarom moet ik, in de dood, nog een vrouw ontmoeten?
Vrouw:
Denkt ge dat men een vrouw ongestraft bemint en bezit? Denkt ge dat het heilige zaad mocht gebruikt worden om bloemen op mijn witte huid te schilderen wanneer de nevelslierten u melancholisch maakten en mij ontvankelijk?
Man:
We hebben de naaktheid gekend. Nu voel ik niet eens uw naaktheid doorheen uw kleed. Mijn hand werd schadeloos gesteld. Mijn huid werd schadeloos gesteld, (strijkt over het gelaat van de vrouw) Ik voel de roekeloze zachtheid van uw gelaat niet meer.
Vrouw:
Ook ik zie uw hand niet meer. Het heeft geen belang. Ik vermoed uw hand. We zullen vreselijke bewegingen der levenden moeten afleren. We moeten nog leren dood zijn.
Man:
Is het daarom dat ge met uw ongevoelige handen een gat hebt gegraven naar me toe? Waarom hebt ge gegraven? Ik was alleen met mijn herinneringen, met de slang in mijn hersens. Bijna had ik de dood voltrokken.
Vrouw:
Omdat ik...
Man:
Omdat ge de onvatbare droefheid voelt dalen in uw lichaam... omdat ge in de kloven stort van uw kille eenzaamheid... omdat...
Derde stem:
(achter het toneel - zachte muzikale begeleiding)
droefheid onbewogen vriendin
die me tot wanhoop lokt
tot tedere woede
vriendin die mijn geheimen kent
mijn nauwe nevelen
mijn driftige dageraden
| ||||||||||
[pagina 678]
| ||||||||||
droefheid
laaiend lam
onbewogen vriendin
trouwheid van het kwade
die in de kilte
van mijn driftige dageraden
zal versmachten
zal verraden
wat mij verlatene
onvatbaar heilig is
roefheid laaiend lam
dat graast het glazen glas
verbrande engel
gier die aast op hersenen
en medelijden
onbewogen vriendin
gij weet
mijn wanhoop vluchten
in het heidekruid van staal en steen
ik stort ineen
o aardschok
heimelijke hulp
plotse bron
oliebron
onontvlambaar
verduisterde zon
diepzeemonster onbereikbaar
onbewogen vriendin
laaiend lam
dalende stijgende drift
die rot mijn ingewanden
droefheid verloren sloep
de dood de reuzenslang
tast langs de wanden
o kus de beenderen van mijn handen
Man:
Dat was uw stem niet...
Vrouw:
Een vrouw bezit meerdere stemmen. Weet ze te aanhoren. Gedurende uw leven hebt ge de klank niet begrepen. Nu kunt ge niet meer horen en toch trilt in uw hoofd de trage trilling van mijn verlangen. | ||||||||||
[pagina 679]
| ||||||||||
Man:
Dat was uw stem niet.
Vrouw:
Dat was...
Derde stem:
Dat was de groei der grashalmen boven uw hoofden het sprakeloos geritsel der bomen het spelen der rivier het lusteloos vallen der bladeren het schuiven van een vis over een kei
Man:
Is dat de stem van God niet?
Vrouw:
Ge moet God vergeten. Hij heeft mijn leven tot een hel gemaakt.
Man:
Ik heb steeds voor God gezwicht. Ik ben afgebogen geweest.
Vrouw:
Dat was de stem van de twijfel.
Man:
De twijfel was mijn opperste gezel.
Vrouw:
We moeten elkaar verlaten, want alles schijnt te herbeginnen zoals tijdens het leven. Doden moeten elkaar met rust laten.
Man:
Ik wil niet dood zijn.
Vrouw:
Laat ons trachten goede doden te zijn: wij die slechte levenden waren. Kom, zet u tegen de wand. (beiden zetten zich tegen de wand)
(lichtbundel op linker gedeelte wordt klaarder, terwijl de derde stem het toneel betreedt.)
Zo, waar is de vrouw? Dit eeuwig menselijke toch. Zelfs in de dood zoeken ze elkaar op. Waarom heeft de mens steeds de mens nodig? Waarom hebben ze elkaar opgezocht in de dood. Ze kunnen toch niet meer paren. Ze kunnen elkaar zelfs niet voelen, niet zien. Ja, ze kunnen nog alleen vermoeden. Men heeft hun verstand, hun verbeelding nog altijd niet kunnen doven. Ze zijn tot geest geworden maar geesten denken. Het is de eeuwenoude vergissing. Waar zijn ze nu? (gaat door het gat en komt links vóór hen terecht.)
(gaat naar hen toe en raakt hen aan.)
Man:
Wie zijt gij?
Vrouw:
Wie zijt gij? (zoekt bescherming bij de man)
Derde stem:
Ik ben de derde stem.
Man:
Waarom vervolgt ge ons tot in de dood?
Derde stem:
Ik kan niet anders, ik ben door U gemaakt. Ik ben de vrucht van Uw denken. Ik achtervolg U niet. Ik ben. Meer niet. Ik ben zoals het verstikkend gas bestaat; meer niet. Ik ben zoals de kogels bestaan, zoals de gevangenissen, de ontuchthuizen, de legers, zoals de bloem, de twijg, de asse... Meer niet.
Man:
Ga weg, laat ons in vrede slapen.
Derde stem:
De vrede zult ge niet kennen.
Man:
Ik haat U.
Derde stem:
Dan haat ge uzelf.
Vrouw:
Ik haat U, ga weg. | ||||||||||
[pagina 680]
| ||||||||||
Derde stem:
Uw rol is uitgespeeld, vrouw. Tot ontvangen en tot baren waart ge voorbestemd, meer niet. Mijn aanwezigheid is een aangelegenheid van het geweten.
(op dat ogenblik rumoer ernaast.)
Derde stem:
Het lijkt dat we gestoord worden. (gaat naar het gat in de muur en begeeft zich in gezelschap van vrouw en man naar rechts) .
Tweede man:
Ik ben een geëxecuteerde.
Man:
Waar werd ge geëxecuteerd?
Tweede man:
Daarboven.
Man:
In welk land?
Tweede man:
Men executeert in alle landen ter wereld. Ik heb symbolen willen omverwerpen; symbolen waarachter vunzig goud zat verscholen en slijmerige hagedissen uitbuiting.
Man:
Werdt ge daarom geëxecuteerd?
Tweede man:
Eenvoudigweg om meningsverschillen. Waaraan zijt gij gestorven?
Man:
Aan een ziekte.
Tweede man
(tot de vrouw) :
En gij?
Vrouw:
Toen ik een kind baarde.
Tweede man:
Was het nodig een kind te baren?
Vrouw:
Was het nodig symbolen omver te willen werpen? Men heeft me bezeten en bevrucht.
Tweede man:
Waarom hebt ge U laten bevruchten?
Vrouw:
Omdat ik de man liefhad.
Man:
Doet een executie pijn?
Tweede man:
Niet de executie doch wel de onverschilligheid der anderen. Maar er was een derde persoon bij U? Waar is die naartoe? (ondertussen was de derde stem door het gat weggeslopen.)
Vrouw:
Dat was de derde stem. Noem hem de twijfel. Noem hem God, om het even. Hij achtervolgt ons.
Tweede man:
Men heeft me zijn gelaat getoond alvorens ik vermoord werd. Maar ook hij kon niet weerhouden dat de kogels afgevuurd werden. (gaat naar het gat en kruipt er door.)
Derde stem:
Hier ben ik. Wat wilt ge van me?
Tweede man:
Ik wens U te vermoeden in het helle licht.
Derde stem:
Hier gelden geen wensen.
Tweede man:
Hier en nergens anders gelden wensen. Hier en nergens anders. Overal zijn wij werktuigen van een ander.
Derde stem:
Ik zal u leren dood zijn. Men heeft u leren leven. Ga tegen de muur aanzitten. Roerloos. (tweede man gehoorzaamt terwijl de ondertussen van plaats veranderde man en vrouw ook naast hem tegen de muur plaats nemen.)
| ||||||||||
[pagina 681]
| ||||||||||
Derde stem:
Goed zo. Zo moet ge blijven zitten tot der eeuwigheid. Soms zult ge mijn stem horen om u eraan te herinneren dat ge dood zijt. Ge moet goed beseffen dat ge dood zijt. Dat is de straf. Twee mannen en een vrouw. Ge kunt elkaar niet meer bezitten. Ge hebt geen gevoelens meer, alleen hersenen. Uw lichaam is zuivere verbeelding. Zit en denkt. Denkt tot ge volslagen krankzinnig zult geworden zijn. Dat wordt dan uw laatste redding. Nu kunt ge ook elkaar opjagen in deze spelonk. Mij goed. Ge zult moeten ondervinden dat ge alléén niet hebt kunnen leven, dat ge alléén niet kunt dood zijn, maar dat leven en dood alléén onmogelijk is. Ik heb medelijden met uw eenzaamheid.
(man, vrouw en tweede man zitten roerloos tegen de muur aan)
Man:
Opnieuw voel ik de slang in mijn hersenen rondkruipen. Ik zie de sexe van mijn vrouw voor mijn ogen. Sexe en slang. Sexe en slang...
Vrouw:
Ik zie zijn hand over mijn buik glijden. Zijn vingeren kruipen als blinde adders, gevoelloos naar de kern.
Tweede man:
Ik zie de soldeniers hun geweer schouderen. De kogels kwamen als donkere vogeltjes naar me toegefladderd. Ze zongen zelfs.
Man:
Opnieuw voel ik de slang in mijn hersenen rondkruipen. Ik zie de sexe van mijn vrouw voor mijn ogen. Sexe en slang... Sexe en slang...
Vrouw:
Ik voel hoe mijn water breekt. Reeds riep ik zijn blijde naam.
Tweede man:
Men heeft me geslagen. Men heeft me gepijnigd en daarna zond men zingende donkere vogeltjes doorheen mijn borst.
Vrouw:
Ik zie de grote ogen van de dokter. Toen scheurde de wereld en de hemelen open. Mijn purperen voorhangsel vatte vuur...
Derde stem:
Nooit zult ge sterven de tranen van duizenden kinderen maken in uw hoofd een klagende muziek de stilte zult ge ontberen ge hebt het lichaam te zeer bemind te zeer bemind de roemloze nederlaag.
Tweede man:
Zwijg, zwijg.
Derde stem:
Onderworpen zijt gij alleen aan mij
maar wie ben ik
schamele profeet
een paarlemoeren geseling
een speelse steniging
doodshoofd
uw bruiloftsmaal
Tweede man:
Zwijg, zwijg.
Vrouw:
Het heeft geen belang. Het is geen stem. Het is de wind. Het zijn de vallende bladeren. Het is de rivier boven onze hoofden. Het zijn de vissen, die met hun buik over de keien strelen Het is de herinnering. Het is het kreunen van uw vrouw onder een man...
Tweede man:
Wat zegt ge? | ||||||||||
[pagina 682]
| ||||||||||
Vrouw:
Het kreunen van uw vrouw.
Tweede man:
Mijn vrouw zal niet kreunen onder een andere man. Mijn vrouw zal mijn executie eerbiedigen.
Vrouw:
Uw vrouw zal kreunen omdat een vrouw moet kreunen. Wat kent ge van een vrouw? Een man kent nooit iets van een vrouw, tenzij haar lichaam. En dan nog. Haar ogen zijn te diep om te doorpeilen. Nooit heeft een man er de bodem van gepeild.
Tweede man:
Ik verbied u.
Vrouw:
Uw rijk is uit, ge hebt niets te verbieden. Ik zeg wat ik wil.
Tweede man:
Ik verbied u.
Vrouw:
Uw vrouw kreunt. Hoor haar stem. Hoor hoe haar stem reeds wankelt rond de ruwe schors van haar beminde. Hun liefde is een stroom, die zich door een rotswand slaat.
Tweede man
(staat op en gaat naar de vrouw toe) :
Zwijg of...
Vrouw:
Zie, ze heeft reeds haar beminde in haar armen genomen, zoals gij éénmaal hebt gedaan. Met dezelfde bewegingen. Met dezelfde hartstocht. Ik zie hoe hij haar borsten streelt en hoe zijn handen naar haar buik glijden. De handen... De handen van duizenden mannen glijden over haar opnieuw ontdekt oerwoud. Boven hun lichamen straalt de zon. Voor hen ligt het water der zee te deinen in ebbe en vloed. Ook hun lichamen deinen reeds in ebbe en vloed... Ebbe... Vloed... Ebbe... Vloed...
(Tweede man werpt zich op de vrouw en tracht haar te wurgen)
Derde stem:
Raak haar niet aan want zij is de spiegel
twee vechtende lichamen in ebbe en vloed
de zon schijnt op twee vechtende lichamen
(verschrikt laat tweede man de vrouw los)
Vrouw:
Ebbe en vloed... Tweede man
(gaat terug zitten) :
Ebbe, vloed... De handen van duizenden mannen glijden over haar buik... Ja, ik weet het. Ze vlijt zich tegen hem aan, zoals ze zich tegen mij aangevlijd heeft. Ze paren... Ze glijden naar zee. De zee glijdt naar de diepten. Beiden glijden ze naar de diepten. Om hen heen hangt reeds een aureool van zeewieren en zeesterren. Reeds hoort ze het gezang niet meer van de donkere vogels, die naar mij toefladderden en mijn borst doorboorden. Ze hoort alleen de lokstem van haar bloed. Reeds kleeft hij aan haar drijfzand. Ebbe en vloed... Ik ben nutteloos geweest.
Vrouw:
Ebbe en vloed...
Man:
Opnieuw komt de slang in mijn hersenen geslopen. Ik zie de sexe van mijn vrouw. Zwijgen jullie. Laat uw vrouw doen wat ze wil. Hier zijn we allen eenzaam. Ik wil me alleen in vrede laten opslokken door de slang in mijn hersenen.
Vrouw
(tot tweede man) :
Hij is bevrijd: hij is krankzinnig. | ||||||||||
[pagina 683]
| ||||||||||
Tweede man:
Hem zij de eeuwige rust.
Derde stem:
(achter het toneel)
Hij is krankzinnig. Hij rust in vrede. Hij zal tot in der eeuwigheid spelen met de slang. Spelen met de slang in zijn hersenen. Van nu af aan zal hij geen mens meer storen. Een levend mens speelt met een ideaal. Een dode speelt met een slang. Een levend mens heeft speelgoed nodig: godsdiensten, andere mensen, geweren, gassen, concentratiekampen, hongersnood, bloemen met frisse dauw, gewetenloosheid, deernen, minderjarige kinderen... Een dode speelt met een slang in zijn hersenen. Laat hem spelen tot in der eeuwigheid.
Tweede man:
Zijt ge zeker dat ge mijn vrouw hebt horen kreunen?
Vrouw:
Misschien was het mijn dwaas verlangen dat ik hoorde?
Tweede man:
Begeert ge nog?
Vrouw:
Ik wil me reinigen. Een vrouw begeert altijd.
Tweede man:
Mag ik met mijn vermoeden Uw gelaat aanraken...?
Vrouw:
Ebbe en vloed...
Tweede man:
Ik kan U niet vermoeden. Ik kan uw schoonheid niet eens vermoeden.
Vrouw:
Laaf me met ebbe en vloed...
Tweede man:
Ik kan u niet laven. Ik kan u niet eens vermoeden.
Vrouw:
Reeds staat ge naakt voor me. Ge zijt schoon. Uw spieren zijn hard. Ge zijt een man. Betreed me. Wees hard. Hard moet een man zijn wanneer hij een vrouw bezit. Hard moet hij bezitten. Hard als de golfslag en ruw als het gerimpeld zand.
Tweede man:
Ik wil u zoenen maar ik zie u niet... ik zie u niet...
Derde stem:
(terwijl de tweede man naast de eerste man tegen de muur aan gaat zitten)
en haar gekreun
haar ebbe en vloed kunt ge niet gehoorzamen
roerloos zult ge tot in der eeuwigheid neerzitten
met in uw oren de pijnlijke zang der fladderende vogels
Hij die leefde voor een vrouw is aan een ziekte gestorven
Nu speelt hij met een slang, de slang van zijn onmannelijkheid.
Gij hebt geleefd als een man. Ge zijt gestorven als een man. Tijdens
uw leven hebt ge de vrouw over het hoofd gezien. Beiden hebt ge vergeten
volledig te leven.
Vrouw:
(kijkt naar beide roerloze mannen en gaat naar ander gedeelte van het toneel waar ze de derde stem ziet.)
| ||||||||||
[pagina 684]
| ||||||||||
Vrouw:
Ik wil u dienen maar verlaat me niet in deze eenzaamheid.
Derde stem:
Ik heb niemand nodig. Ik ben geen mens. Ik ben geslachteloos.
Vrouw:
Ik zal u een geslacht strelen. Ik moet bezeten worden. Ik wil leven... leven.
Derde stem:
Ook dat alles is voor u voorbij.
Vrouw:
Neen, neen, het mag niet voorbij zijn. (gaat op de derde stem toe en wil hem omhelzen) Ik wil leven, al is het met God. God mag me zulks niet weigeren. Zijt gij soms God? Hoor hoe de zee zingt, mijn God, ze zingt van ebbe en vloed. Ze zingt van een zoenoffer van stille bereidwillige maagden. Wees mijn zoenoffer. Laat me de eerste vrouw zijn die ge doordringt met uw geslachteloosheid. Hoor hoe de verliefden aan elkanders borst lente en herfst kreunen. In de steden, in de dorpen, op zee, op de rivieren, in de luchten hoort men slechts één rode klank, de klank van het grenzeloze bloed. Ebbe en vloed...
Derde stem:
Mijn kus is dodelijk. Geen geest kan ervan genezen.
Vrouw:
De dodelijkste kus is me het liefst. (trekt de derde stem neer)
Vrouw:
Zie mijn mond. Zie mijn ogen. Straks zult ge mijn lichaam zien. Mijn lichaam en het vuurwerk van de sterren. Mijn lianen. Begin en einde van uw macht. Reeds valt mijn kleed (legt haar handen om de keel van de derde stem) . Ebbe en vloed, mijn god, zijn gemaakt om te bewegen aan uw lenden, aan uw borst. Ik ken geen nederlaag. Ebbe en vloed. Ik zuig en spuw. Ik ontvang en wentel weg...
(derde stem tracht zich van de vrouw los te rukken.)
Vrouw:
Uw dood zal mijn bevrijding zijn. Verachtelijk monster. Ge hebt twee mannen krankzinnig gemaakt. Ge hebt duizenden, millioenen mensen het leven geschonken en daarna opnieuw het leven ontnomen. Werkelijkheid geworden absurditeit. Waarvoor hebt ge leven gegeven? Om leven te ontnemen, na jaren pijn en ellende? Is dat uw tragische ebbe en vloed? Geboorte en dood... (nijpt harder tot de derde stem levenloos blijft liggen.)
Vrouw:
Het is gebeurd. Om mijn nederlaag te bekronen, zou ik u moeten bezitten. Maar ik zal tegen de muur aan gaan zitten. Ik kan nu dromen. Dromen van anjelieren, van harde spieren, van eenzaamheid. Ik kan nu dromen van eenzaamheid. Van de eenzaamheid van mijn droom. Van de nutteloosheid van zijn bevruchtend gebaar. De stem van mijn kind zal tot hier weerklinken. Mijn nutteloos kind. Mijn nutteloos kind, dat ook nutteloze kinderen kan verwekken, in eendere ebbe en vloed. En ik zal bloemen maken van deze aarde. Bruine donkere bloemen. Ik zal er kransen van vlechten en me kronen. En ik zal voor me uitstaren en soms denken dat hij voor me staat, naakt en nutteloos, vermoeid maar krachtig, met in zijn ogen | ||||||||||
[pagina 685]
| ||||||||||
de grote diepe droefheid die ik nooit heb kunnen stillen. Was dat zijn ebbe en vloed?
(in de andere spelonk zitten beide mannen steeds roerloos. Derde man blijft dus op de grond liggen)
Tweede man:
Ebbe en vloed...
Man:
De slang... Opnieuw kruipt de slang doorheen mijn hoofd. Mijn lieve slang, mijn kostbaar juweel...
Vrouw:
Domme, domme jongens...
Tweede man:
Ebbe en vloed...
Vrouw:
Ebbe en vloed aan mijn verdwenen huid...
(Doek gaat toe. Muziek sterft weg.)
EINDE |
|