| |
| |
| |
Johann Sebastian Bach wetenschappelijk ontleed
door Paul van Oye
DE vraag rijst, hoe het mogelijk is, dat in de familie Bach een zo geniaal musicus als Johann Sebastian voorkomt. Om dit toe te lichten dient de aandacht gevestigd te worden op volgende feiten:
De stamboom der familie Bach toont aan, dat
1o | de meerderheid der familieleden muzikaal begaafd is; |
2o | velen daarvan componisten zijn; |
3o | één, en slechts één enkele, als componist boven alle anderen uitsteekt en wel de geniale musicus JOHANN SEBASTIAN BACH; |
4o | JOHANN SEBASTIAN'S vader een tweelingbroeder had; |
5o | van Joh. Seb.'s zonen er geen enkele musicus en componist met de vader kan vergeleken worden; |
6o | de eerste vrouw van BACH zijn volbloed nicht, Maria Barbara BACH is; |
7o | JOHANN SEBASTIAN het 8ste kind is uit het gezin van JOHANN AMBROSIUS BACH; |
8o | er geen enkele vrouwelijke componiste in de familie voorkomt. |
De portretten van JOHANN SEBASTIAN BACH tonen ons een rustig, goed gevuld gezicht, dat een zwaarlijvige gestalte verraadt. Het handschrift van BACH is dik en zwaar, vlug, doch met nadruk neergepend, terwijl er veel lichte, fijne trekken in voorkomen en veel omhalen, welke een geweldige fantasie verraden.
Als man van de wetenschap wil ik hier niet spreken over de muziek van Bach. Deze ligt niet in mijn domein en waar er thans nog altijd verschil van mening bestaat omtrent de appreciatie van deze muziek die door velen als te zwaar op de hand terzijde wordt gelegd, doch daarentegen het voorwerp van de diepste bewondering is van de overgrote meerderheid der muziekkenners, die naast het gelijkmatig zware er ook veel lichte, verheven trekken in vinden, geloof ik niet, dat de zienswijze van een bioloog ook maar één enkele musicoloog van idee zou doen veranderen. Desniettegenstaande wil ik
| |
| |
toch een steentje bijdragen tot een beter begrijpen van Bach's werk. Ik weet, dat begrijpen lang niet wil zeggen: genieten. Doch begrijpen kan het genot verhogen.
***
Geestelijke eigenschappen zijn, evenals de lichamelijke, erfelijk. Wat de erfelijkheid van lichamelijke eigenschappen betreft, daaromtrent heerst thans algemene overeenstemming. Niemand twijfelt nog aan dit feit. Anders staat de gewone mens echter nog tegenover de erfelijkheid van geestelijke eigenschappen.
Bij het onderzoek van lichamelijke eigenschappen kunnen deze, in de meeste gevallen, geteld of gemeten, dus in cijfers uitgedrukt worden. De ervaring leert ons echter, dat de erfelijkheid van lichamelijke eigenschappen niet absoluut volledig is; maar met statisch vastgelegde cijfers, beschikken we over duidelijke, concrete gegevens, welke onloochenbaar zijn. Nemen we b.v. het geval van overtollige vingers, dus zes vingers inplaats van vijf. Dit verschijnsel komt niet willekeurig, toevallig voor. Het vertoont zich herhaaldelijk in bepaalde families, waar ouders en kinderen deze afwijking vertonen. Men kan er over redetwisten, hoe dit mogelijk is, hoe het gebeurt, waaraan het toe te schrijven is, doch men kan het feit niet ontkennen. Om nu dit erfelijkheidsverschijnsel te bewijzen heeft men zijn toevlucht genomen tot een bepaalde, wetenschappelijke methode. Men heeft n.l. aangetoond, dat het zich tot bepaalde families beperkt en niet willekeurig optreedt. Men heeft dus de stamboom van dergelijke families opgemaakt en naast deze stambomen staan andere, waar het verschijnsel niet waar te nemen is.
Geheel anders is het met de geestelijke eigenschappen, waar men met het ‘min of meer’ moet rekening houden. Om bij de muzikaliteit te blijven, hoeveel mensen zijn er niet, die van zichzelf denken, dat ze tenminste iets van muzikaal gevoel hebben en dat ook in hun familie muzikaliteit voorkomt, zij het in veel mindere mate dan in de familie Bach.
Verder wordt, wanneer men over muzikaliteit spreekt, ook direct de invloed van het milieu aangehaald. Men ziet dus, hoe voor de waardebepaling der erfelijkheid de stamboom van de familie Bach, niet zonder meer naast die van de familie waar polydactylie in voorkomt, kan worden gelegd. In het eerste geval gaat het over geestelijke eigenschappen, in het tweede over concrete lichamelijke eigenschappen.
Ter bepaling van erfelijkheid inzake geestelijke eigenschappen heeft men dan ook nagegaan in hoeverre de onderzoeksmethodes van lichamelijke eigenschappen, op die van de geestelijke kunnen toegepast worden. In de eerste plaats zou daarvoor de zekerste methode, n.l. het experiment, in aanmerking komen. Voor planten en dieren wordt deze methode veel toegepast, doch zodra er sprake is van mensen, komt hier een gebiedend, halt! Met mensen kunnen, zelfs voor wetenschappelijke doeleinden niet wille- | |
| |
keurige kruisingen worden uitgevoerd, zoals dit met muizen, steenratten, vliegen of planten wordt gedaan. Deze methode moet dus vervallen.
De statistische methode, waarbij een groot aantal individuën worden nagegaan, is van grote waarde, welke toeneemt naarmate het aantal onderzochte gevallen omvangrijker is.
V. HAECKER en H. ZIEHEN waren de eersten, om een onderzoek bij 5.000 personen in te stellen en kwamen tot het resultaat, dat muzikale begaafdheid erfelijk is. Bovendien stelden zij vast, dat muzikaliteit een zeer ingewikkeld en uit vele factoren samengesteld geheel is, dat uit vele componenten bestaat.
Bij de ontleding der muzikale begaafdheid dient men te onderscheiden: de kwaliteit, de intensiteit en de duur van de gehoorswaarneming; het opnemend vermogen, het geheugen voor toonreeksen (melodieën) en tooncomplexen (harmonie); het synthetisch waarnemen, dus het gelijktijdig horen van toonshoogten, intensiteiten, toonduur, melodie en harmonie. Thema's, rhythmen (b.v. het horen der melodie in een fuga van Bach): de motorische componenten, welke nauw verwant zijn met de danskunst; de gedachtencomponenten, die het beeld vormen, hetwelk de muziek voorstelt (b.v. ‘L'apprenti sorcier’ van Dukas, de gedachte van het hogere, grote heldendom in de ‘Eroica’ van van Beethoven enz.).
Bovendien kunnen genoemde eigenschappen receptief, reproductief of productief aanwezig zijn. De receptorisch begaafden kunnen muziek op verschillende wijzen ondergaan en genieten bij het beluisteren, maar meer niet. De reproductief begaafden echter geven de muziek van anderen weer en wel al naar gelang de aard hunner begaafdheid. Bij voorliefde voor melodie zal in de eerste plaats viool of fluit worden gekozen, terwijl degenen, die de voorkeur geven aan harmonie de klavier- of orgelvirtuozen zijn, ofwel de bijkomende instrumenten in een orkest bespelen, die de harmonische inkleding van een thema verhogen, maar geen leidende rol hebben. De productief begaafden zijn de componisten.
Men kan productief muzikaal zijn en tevens reproductief virtuoos. Bach was gedurende zijn leven meer bekend en gewaardeerd als organist dan als componist.
Uit bovenstaande uiteenzetting blijkt hoe ingewikkeld het vraagstuk is. Hoewel dit onderwerp herhaaldelijk ter studie werd genomen, zullen er nog heel wat onderzoekingen nodig zijn, alvorens dit uit zoveel factoren bestaand geheel, klaar en duidelijk is ontleed.
In 1925 stelde G.A. MJOEN ook een onderzoek in en maakte een ontleding van de erfelijkheid der muzikaliteit.
Later, in 1926, bestudeerden Hans KOCH en Fridtjof MJOEN de weg en de wijze van de erfelijkheid der muzikaliteit. De voornaamste resultaten van dit eerste onderzoek waren:
| |
| |
1) | De muzikaliteit wordt in gelijke mate door mannelijke en vrouwelijke individuën overgedragen; |
2) | De vaderlijke en moederlijke muzikaliteit zijn erfelijk gelijkwaardig; |
3) | In positief overeenkomende huwelijken (dus waar beide ouders muzikaal zijn) kunnen nochtans onbegaafde kinderen voorkomen en wel met een mogelijkheid van 11%; |
4) | In discordante huwelijken (dus waar één der ouders muzikaal begaafd is en de andere niet) zijn positieve en negatieve begaafdheid werkelijk gelijkwaardig; |
5) | In negatief overeenkomende huwelijken (waar dus beide ouders onbegaafd zijn) kunnen toch erfelijk positief begaafde kinderen voorkomen en wel met een mogelijkheid van 22%; |
6) | De verhoudingen der variaties wijzen op verschillende, van elkaar min of meer onafhankelijke, erfelijke eigenschappen. |
Al deze gegevens zijn van het grootste belang en kunnen alle in de stamboom van de familie Bach nagegaan worden. Men heeft echter bij het opmaken van deze stamboom nagelaten te vermelden of de respectievelijke vrouwen al of niet muzikaal waren. Een feit staat vast; geen enkele vrouwelijke Bach is componiste geweest.
Wij weten, dat J.S. BACH tweemaal gehuwd was. Eerst met zijn nicht Maria Barbara BACH, en na haar dood met Anna Magdalena Wülcken, van wie bekend is, dat ze een mooie sopraanstem had en zeer goed op het klavier kon begeleiden. Van zijn beide vrouwen had Bach in het geheel 20 kinderen waarvan er tien op jeugdige leeftijd stierven. De andere tien waren zeer begaafd; enkelen waren zelfs componisten van naam. De moderne musicologen zijn de mening toegedaan, dat o.m. Christian Bach, die lange tijd te Londen werkzaam was, te veel wordt verwaarloosd en dat zijn composities meer aandacht verdienen, dan dit het geval is.
Hans KOCH en Fridtjof MJOEN hebben in 1933 de resultaten van een tweede onderzoek gepubliceerd en gaan hierbij in hun gevolgtrekkingen nog verder. Ze hebben zich nu ook met de grootouders en zelfs met de collaterale takken der verschillende onderzochte personen bezig gehouden. De voornaamste resultaten van dit tweede onderzoek zijn:
1) | Zijn beide ouders overeenstemmend, hetzij positief, hetzij negatief, dan zijn ook alle kinderen positief, eventueel negatief, aangelegd, wanneer alle vier de grootouders eveneens positief, resp. negatief, muzikaal begaafd zijn; |
2) | (en dit is zeer belangrijk) Dat muzikaal onbegaafde kinderen in positief overeenkomende huwelijken alleen dan voorkomen, wanneer onder de voorouders ook negatief begaafden voorkomen. |
Bezien we de stamboom van de familie BACH, dan zien we, dat ook negatieven daarin voorkomen. We hebben er reeds op gewezen, dat de
| |
| |
respectievelijke vrouwen in deze stamboom niet in aanmerking genomen werden, wat een volledig overzicht in de weg staat.
3) | Is één der ouders positief en de andere negatief begaafd, dan is er 50% kans, dat de muzikaliteit door de kinderen overgeërfd wordt, tenzij onder de grootouders positieve of negatieve begaafdheid zou overwegen. In dit geval is het aantal positief, respectievelijk negatief, begaafde kleinkinderen overwegend in de richting van de grootouders. |
Herinneren we er nog even aan, dat de vaderlijke en moederlijke begaafdheid, zowel positief als negatief, gelijkwaardig is.
4) | Het aantal der muzikaal onbegaafde kinderen groeit met het aantal onbegaafde grootouders; |
5) | Voor de gewone muzikale eigenschappen is geen geslachtsverbondenheid aan te wijzen. |
Deze gegevens verklaren reeds beter de menigvuldig voorkomende muzikale begaafdheid in de stamboom van de Bachs.
Ook E. RITTERHAUS heeft de ontleding van de eigenlijke muzikaliteit ter hand genomen en hij onderscheidt vier richtingen, waarin men bevoorrecht kan zijn:
1) | ten opzichte van de muziek op zichzelf; |
2) | de zintuigelijke waarneming; |
3) | de reactie al naar gelang het karakter; |
4) | de verwerking van de opgenomen indrukken; |
waarbij elke richting weer in drie ondergroepen wordt ingedeeld. Ter verduidelijking diene onderstaande tabel.
|
a |
b |
c |
1. |
harmonisch |
melodisch |
rhythmisch |
2. |
optisch |
acoustisch |
motorisch |
3. |
verstandelijk |
gevoelig |
wilskrachtig |
4. |
receptief |
reproductief |
productief |
Aan de hand van deze tabel kunnen de verschillend muzikaal begaafde mensen beoordeeld, begrepen en eventueel ingedeeld worden. Wanneer iemand in twee van bovenstaande ondergroeperingen uitmunt, dan is hij zeer begaafd. L. van Beethoven blonk in alle uit.
Bij muzikale personen komt één der onderstaande combinaties veel voor:
1a (harmonisch), 2b (acoustisch), 3c (wilskrachtig), 4b (reproductief), hetgeen de uitvoerende musici zijn; |
1a (harmonisch), 2a (optisch), 3c (wilskrachtig), wat de verstandelijke musici zijn (koel, met voorliefde voor contrapunt en voor wetenschappelijke ontleding); |
1c (rhythmisch), 2c (motorisch), 3c (wilskrachtig), de muzikaal begaafde danskunstenaars; |
| |
| |
1a (harmonisch), 2b (acoustisch), 3c (wilskrachtig), de piano- en orgelvirtuozen; |
1b (melodisch), 2b (acoustisch), 3c (wilskrachtig), de viool- of fluitvirtuozen. |
Deze twaalf punten, welke aangehaald zijn in de tabel, zijn slechts de voornaamste. Er is gebleken, dat ongeveer een twintigtal erfelijke eigenschappen deel uitmaken van de volledige muzikaliteit. Deze eigenschappen worden steeds onafhankelijk van elkaar overgeërfd. Ze moeten alle, of nagenoeg alle, aanwezig zijn om een muzikaal genie te vormen.
Wanneer we nu nagaan met welke waarschijnlijkheid een 20-tal eigenschappen tezamen kunnen voorkomen, dan zullen we een cijfer vinden, dat maar moeilijk is uit te spreken. We weten, dat de kansen steeds kleiner worden, naarmate het aantal mogelijkheden toeneemt en daar dit buitengewoon groot is, kunnen we zeggen, dat de waarschijnlijkheid om éénmaal alle eigenschappen te verzamelen uiterst, om niet te zeggen oneindig klein is. Het toeval alleen zal hier beslissen. Zo een toeval is Johann Sebastian Bach.
Daar bij één persoon al de samen aanwezige eigenschappen nooit als een geheel worden overgeërfd, doch dat deze als het ware uiteenvallen wordt het feit verklaard, dat, al waren Bach's beide vrouwen zeer muzikaal en al was de eerste zelfs zijn nicht, de mogelijkheid, dat zijn kinderen hun vader zouden evenaren, theoretisch uiterst klein is. Dit was dan ook het geval. Een geniaal mens heeft nooit geniale kinderen, Bach evenmin als anderen. Friedeman Bach b.v., die zeker de meest begaafde zoon was, ontbrak het aan wilskracht. Hij kon niet zoals zijn vader trots tegenwerking standvastig doorwerken. Hij raakte aan de drank verslaafd en gleed steeds dieper af.
In deze familie was er dus één genie, hoewel bijna alle leden meer dan middelmatig begaafd waren. Velen waren componisten en minstens 17 Bachs staan als zodanig bekend. Naast alle andere eigenschappen bezaten ze ook die der productiviteit.
Buiten de hier genoemde methodes ter bestudering der erfelijkheid, welke op de mens kunnen worden toegepast, en wel:
1) | het onderzoek van de stamboom; |
2) | de statistiek; |
bestaat er nog een derde, n.l. het onderzoek der tweelingen.
We weten, dat een ééneiige tweeling ontstaat, doordat, om tot nu toe onbekende redenen, van één bevruchte eicel, na de eerste deling der cel de massa in twee delen uiteenvalt en elk deel een volledig individu geeft. Daar dergelijke kinderen van eenzelfde eicel afstammen en, wat genoemd wordt, idioplasmatisch volkomen gelijk zijn, moeten ze voor alle direct erfelijke eigenschappen absoluut identiek zijn.
Nu was één der ooms van J.S. Bach een tweelingbroeder van diens vader, Johann Ambrosius Bach. Deze tweelingbroeders leken zo sprekend op elkaar dat alle twijfel met een ééneiige tweeling te doen te hebben,
| |
| |
uitgesloten is. Hun gang, hun bewegingen, hun uiterlijk, hun gelaatsuitdrukking, hun stem; dit alles vertoonde bij beiden een dergelijke overeenstemming, dat ze elkander bij uitvoeringen konden vervangen zonder dat dit opgemerkt werd. Wat nog meer zegt: hun vrouwen konden hen nauwelijks van elkaar onderscheiden.
Het is algemeen bekend, dat musicologen van een niet ondertekende compositie toch kunnen uitmaken wie de auteur was. Er kan hier en daar wel eens een vergissing voorkomen, doch dit zijn uitzonderingen. Nu doet het geval zich voor, dat voor al de niet ondertekende composities van één der tweelingbroers de beste musicologen niet kunnen zeggen aan wie van beiden ze moeten worden toegeschreven.
Op grond van voorgaande bewijsvoeringen is m.i. afdoend aangetoond, dat geestelijke eigenschappen erfelijk zijn, terwijl de invloed van het milieu een bijkomende rol speelt.
Bach is geboortig uit het kleine stadje Eisenach. Hijzelf, evenals de overige familieleden, leefde in eenvoudige omstandigheden. Hij bleef deze eenvoud bewaren toen hij later als hofmusicus te Cothen en Weimar werd benoemd en zelfs de persoonlijke vriend van vorst Leopold van Anhalt Cothen werd. Deze eenvoud komt vooral tot uiting in de opvatting van zijn muziek.
Onwillekeurig vraagt men zich af, hoe het komt, dat er geen enkele vrouwelijke componist bestaat of bestaan heeft, welke tot de hoogte van b.v. een Bach wist te klimmen? Hierop blijven we het antwoord schuldig.
De stamboom van de familie Bach toont ook aan, dat de eerste vrouw van Bach, Maria Barbara Bach, zijn volle nicht was.
De uit dit huwelijk volwassen geworden kinderen waren allen geestelijk en lichamelijk normaal. Op de vraag, of neef en nicht een huwelijk mogen aangaan, is hier dus ook weer een bevestigend antwoord gegeven.
Ze kunnen evengoed samen huwen als welke personen ook, doch op voorwaarde, dat er geen slechte eigenschappen in de familie voorkomen. Evenals de kans muzikaal begaafde kinderen te hebben groter wordt wanneer beide ouders begaafd zijn, en nog toeneemt als de grootouders begaafd zijn, zo ook zal de kans dat slechte eigenschappen te voorschijn komen des te groter zijn naarmate beide ouders, al is het dan niet direct waarneembaar, hiervan drager zijn. In een huwelijk tussen neef en nicht, beiden muzikaal begaafd en uit een muzikaal begaafde familie stammend, is de kans ook des te groter zeer muzikale kinderen voort te brengen. We kunnen echter allen dragers zijn van niet waarneembare, ongunstige geestelijke of lichamelijke eigenschappen en daarom zijn huwelijken tussen verwanten niet aan te raden.
Wat het feit betreft, dat van J.S. Bach's twintig kinderen er tien op jeugdige leeftijd stierven moeten we bedenken, dat in die tijd
| |
| |
er gemiddeld 50% van de kinderen in het eerste levensjaar stierven, zodat we alleen over de overlevenden mogen oordelen.
Nu doet zich het geval voor, dat alle overlevende kinderen uit zijn eerste huwelijk muzikaal en normaal waren. Hieruit mogen we besluiten, dat de familie Bach kerngezond was. Bach had slechts één onvolwaardig kind en dit stamde uit zijn tweede huwelijk. Voor een door en door gezonde familie kunnen geen wetenschappelijke redenen aangehaald worden welke tegen een huwelijk tussen neef en nicht pleiten. Men mag hierbij echter niet uit het oog verliezen, dat het in onze huidige maatschappij wel zeer moeilijk is vast te stellen of een familie kerngezond is, ja dan neen.
Bij het beschouwen van de portretten van J.S. BACH zien we een gemoedelijk, zwaarlijvig man en vinden we de hiermede overeenstemmende karaktertrekken ook in zijn muziek weer. Een zwaarlijvige houdt immers van praten, hij praat zonder eind, herhaalt wat hij zegt steeds weer opnieuw, doch altijd met andere woorden en op een andere wijze.
Volgens de overlevering moet Bach een zeer huiselijke natuur hebben gehad, doch in 't geheel niet spraakzaam geweest zijn. Natuurlijk niet! Bach's zielsuiting was niet het praten, maar het musiceren en componeren. Vandaar ook het grote aantal werken, dat van hem bekend is en welke allen een geheel eigen trant hebben. Erfelijk had de harmonie bij hem de overhand, hoewel hij ook de gave der melodie had, echter in mindere mate dan die der harmonie. Hij was orgel- en klaviervirtuoos, maar bespeelde ook andere instrumenten. Zijn neiging tot het eindeloos herhalen van zijn gemoedsaandoeningen vormt de elementen voor de compositie van fuga's en voor het contrapunt. Zijn Brandenburgse concerten, zijn cantaten, zijn fuga's en preluden, het zijn allemaal werken, welke spreken tot de fijnproevers, terwijl de oppervlakkige luisteraar echter wegloopt, omdat het steeds hetzelfde is, dat terugkomt.
Dat Bach niet ontaard is tot een zich tot vervelens toe herhalend componist is aan zijn genialiteit te danken. Het is overbekend, dat hij in bijna al zijn composities één of enkele thema's steeds herhaalt. De zwaarlijvige praatvaar zit aan het klavier of is aan het componeren, doch, gelukkig voor ons, was hij een geniaal praatvaar en daarom zijn zijn werken zo indrukwekkend, al is elk op zichzelf sober aan thema's. Welk een contrast b.v. met de zenuwachtige Chopin, die in één stuk van het ene thema op het andere springt, heel dikwijls zonder merkbare overgang.
Het handschrift van Bach is dik en zwaar en tevens groot en breed. Nergens is het banaal, grof noch lomp. Alles is afgerond en het verraadt een geweldige fantasie. Het is buitengewoon harmonisch en evenwichtig. Alhoewel het vlug neergepend is is het nergens haastig en nog veel minder zenuwachtig. Is dit alles ook niet toepasselijk op zijn muziek? Bach's handschrift is de weergave van zijn diep gevoelig, goedhartig breed, maar ook machtig groot en verbeeldingsrijk gemoed. Zijn wilskrachtig karakter,
| |
| |
zijn door zwaarlijvigheid beïnvloede eigen trant, alsook zijn overgeërfde geniale muzikaliteit zijn de grote hefbomen van zijn werken, die hem voor eeuwig beroemd hebben gemaakt.
| |
Het verbrokkelde genie of de zonen van Bach
Bach had dus tien kinderen, die niet jong gestorven zijn. Hier volgen hun namen.
|
Uit het eerste huwelijk: |
|
1. |
Catharina Dorothea |
1708-1774 |
is dus |
66 |
jaar geworden |
2. |
Wilhelm Friedemann |
1710-1784 |
is dus |
74 |
jaar geworden |
3. |
Carl Philip Emanuel |
1714-1788 |
is dus |
74 |
jaar geworden |
4. |
Johann Gottfried Bernhard |
1715-1739 |
is dus |
24 |
jaar geworden |
|
en uit het tweede huwelijk: |
|
5. |
Gottfried Heinrich |
1724-1763 |
is dus |
39 |
jaar geworden |
6. |
Elisabeth Juliane Friederica |
1726-1781 |
is dus |
55 |
jaar geworden |
7. |
Johann Christoph Friederich |
1732-1795 |
is dus |
63 |
jaar geworden |
8. |
Johann Christian |
1735-1782 |
is dus |
47 |
jaar geworden |
9. |
Johanne Carolina |
1737-1781 |
is dus |
44 |
jaar geworden |
10. |
Regine Suzanna |
1742-1809 |
is dus |
67 |
jaar geworden |
Behalve Elisabeth Juliane Friederica zijn alle dochters ongehuwd gebleven. Deze Elisabeth is met een leerling van Bach, Johann Christoph ALTNIKAL getrouwd en had alleen dochters, waarvan de laatste in 1818 stierf. Daar geen van deze dochters kinderen nagelaten heeft is de stamboom van Bach in de vrouwelijke lijn uitgestorven in 1818.
Van de zonen stierf Johann Gottfried Bernhard, ongehuwd, reeds op 24-jarige leeftijd en Gottfried Heinrich, die reeds op 39-jarige leeftijd stierf was zwakzinnig en ongehuwd, zodat J.S. Bach's stamboom ook bij deze twee eindigt.
We komen dan tot 4 zonen:
Wilhelm Friedemann, die 74 jaar werd;
Carl Philip Emanuel, die 74 jaar werd;
Johan Christoph Friederich, die de leeftijd van 63 jaar bereikte;
Johann Christian, die 47 jaar oud werd.
Van deze vier zonen bleef het huwelijk van Johann Christian zonder kinderen.
Wilhelm Friedemann heeft drie kinderen gehad, twee jong gestorven zoontjes en een dochter. Geen van de drie heeft kinderen gehad.
Carl Philip Emanuel had eveneens twee zoons en één dochter. Geen van deze drie heeft kinderen gehad.
Eindelijk heeft Johann Christoph Friederich een zoon gehad, Wilhelm Friederich Ernst, die 86 jaar oud is geworden en in 1845 gestorven is. Deze had twee dochters, welke kinderloos bleven.
| |
| |
De oudste van deze dochters overleed in 1871 en met haar is de nakomelingschap van Johann Sebastian Bach voor goed en altijd afgesloten. Het jaar 1871 betekent voor Johann Sebastian Bach het onherroepelijk einde van zijn muzikale nalatenschap.
Wat was er intussen gebeurd met dit muzikale patrimonium?
We wezen erop, dat een genie een toevallig samenkomen betekent van alle noodzakelijke eigenschappen. Daar, zoals de erfelijkheid ons leert, alle erfelijke eigenschappen onafhankelijk van elkander overgeërfd worden staat het a priori vast, dat geen enkele zoon van een geniaal vader even geniaal kan zijn, want in de eerste generatie, t.t.z. bij de zonen en dochters van een geniaal man, kunnen onmogelijk alle nodige erfelijke eigenschappen opnieuw weer samenkomen. Ze moeten minstens in de eerste generatie uiteenvallen, en dat in minder of meerdere mate, maar zullen nooit in hun geheel samen terug te vinden zijn. We kunnen hier dus spreken van ‘het verbrokkelde genie’ of de zonen van Johann Sebastian Bach.
Toch is het interessant op te merken, dat de verbrokkeling niet zo geweldig is, dat de zonen maar flauwe schaduwen van hun grote vader zouden wezen. Integendeel, alle zonen van Bach, met uitzondering van het enige zwakzinnige kind, Gottfried Heinrich uit het tweede huwelijk, dus niet een zoon van Bach's volbloed nicht Maria Barbara Bach, waren vooraanstaande musici. De op 24-jarige leeftijd gestorven zoon Johann Gottfried Bernhard werd, toen hij pas 20 jaar oud was, benoemd tot organist te Mühlhausen nadat hij een schitterend vergelijkend proefspel had afgelegd. Een jaar later kwam hij als eerste uit een wedstrijd aldaar. Deze Johann Gottfried Bernhard leidde echter een losbandig leven. Hem ontbrak dus reeds de wilskracht en volharding, die zo typerend zijn voor Johann Sebastian, die alle moeilijkheden overwon.
Nu komen we tot de eerste van de vier belangwekkende zonen, met name Wilhelm Friedemann. Deze talentvolle oudste zoon werd ten opzichte van de waardering, welke hij verdient, de dupe van de geromantiseerde biographie van Bracvogel, verschenen in 1858. Daardoor beschouwt het grote publiek hem altijd als een onverschillige en onwaardige zoon van zijn vader. Het zal toen, evenals nu, wel heel moeilijk geweest zijn om tussen vooroordeel en algemeen aangenomen oneerlijkheden door te zeilen en te trachten eerlijk en met zuivere handen te midden van het leven te staan. Johann Sebastian had het reeds moeilijk. Gelukkig had hij een kalme natuur, zodat hij de stormen over zijn hoofd kon laten gaan. En wanneer het hem te machtig werd was hij zo voorzichtig een nieuw ambt te zoeken, alvorens eruit te trekken.
Maar Friedemann had van zijn vader de zucht naar vrijheid en onafhankelijkheid geërfd, doch met zijn heftiger temperament kwam hij lichter in opstand, zodat hij op het laatst van zijn leven ambteloos werd en verbitterd door de strijd om het bestaan.
| |
| |
We kennen een honderdtal composities van zijn hand, die volgens de vakmensen volstrekt niet waardeloos zijn. Wel integendeel! Hij stond bovendien bekend als een uitstekend organist en dit tot op het laatste van zijn leven.
Als jongen werd hij in de muziek ingewijd door zijn vader, die hem nochtans in de Rechten liet inschrijven aan de Universiteit van Leipzig zonder hem daarom van de muziek af te houden. Reeds in 1753 toen hij nog maar 23 jaar was solliciteerde hij naar de betrekking van organist aan de Sophiakerk te Dresden en werd hij benoemd.
De levendige, temperamentvolle natuur van Friedemann Bach was echter niet in overeenstemming te brengen met de muziek, die toen te Dresden in de mode was. Wilhelm Friedemann was dan ook dadelijk bereid om Dresden in 1746 te verlaten om naar de opengekomen betrekking van organist van de O.L. Vrouwenkerk te Halle te solliciteren. Hier moest hij kerkmuziek componeren en hoe ernstig hij deze taak opnam bewijst het feit, dat hij bij zijn aanstelling op Pinksterdag 1746 zijn eerste kerkcantate ‘Wer mich Liebet’ liet uitvoeren. Te Halle heeft hij nog een vijf en twintigtal kerkcantaten gecomponeerd.
Eduard REESER, de auteur van het werk, getiteld: ‘De zonen van Bach’, uit welk werk ik veel gegevens geput heb, wijst op het feit, dat Wilhelm Friedemann Bach in zijn ambt behouden bleef trots de slechte verhouding tussen de kerkeraad en zijn organist. Dit sluit uit, dat hij zich te Halle op een aanstootgevende wijze gedragen zou hebben. Reeser vermeldt verder, dat de Universiteit van Halle Wilhelm Friedemann opdracht gaf de feestmuziek te componeren, die bij de viering van de verjaardag van Frederik de Grote zou uitgevoerd worden.
Reeser haalt nog meer feiten aan. Voor ons is het alleen van belang te weten, dat niet zijn gedrag, maar zijn temperament en het feit dat hij zich niet op zijn plaats voelde hem er toe brachten in 1764 zijn ontslag te nemen, zonder opgave van redenen.
Na een leven vol materiële zorgen dong hij, toen hij al zestig jaar was, naar de betrekking van organist aan de Catharinakerk te Brunswijk. Trots het feit, dat hij alle andere mededingers verre overtrof werd aan een 25-jarige stadsgenoot, zonder talent, de voorkeur gegeven. Het objectieve oordeel van de Brunswijkse kapelmeester SCHWANGBERGER mocht niet baten. Deze had over Wilhelm Friedemann gezegd:
‘Der Ruhm und die Talente dieses Mannes ist allen Kennern der Musik bekannt. Er hat gänzlich gezeit, wie vollkommen mächtig er der Orgel sey’ en hij eindigt zijn verdediging met: ‘Dass also H. Bach nach meinem geringen Urteil unter die wenigen Männer gehört, die durch ihre Talente in ihrer Kunst nicht nur ihrem Amte, sondern auch dem Orte ihres Aufenthaltes Ehre machen können’.
| |
| |
Dit buitengewoon goede oordeel werd echter terzijde gelegd en argumenten, die niets met de muzikale waarde van de candidaat te maken hadden, hebben per slot van rekening de benoeming bepaald.
Wilhelm Friedemann trok nu naar Berlijn, waar hij een leven vol zorgen en moeilijkheden had. Kort voor zijn dood, in 1784, probeerde hij nog een opera te componeren, maar zijn ziekelijke toestand heeft dit plan verijdeld. Toen hij als 74-jarige verbitterd stierf schreef het ‘Magazin der Musik’: ‘Deutschland hat an ihn seinen ersten Orgelspieler und die musikalische Welt überhaupt einen Mann verloren dessen Verlust unersetzlich ist’.
In het begin vertoonde het werk van Wilhelm Friedemann Bach zeer veel overeenkomst met dat van zijn vader, later kregen zijn composities een meer persoonlijk karakter. Doch Friedemann werd nu eenmaal steeds als de zoon van Johann Sebastian beoordeeld en wat we nu als zijn belangrijkste werk beschouwen, werd bij zijn leven niet gewaardeerd, omdat het te veel van het werk van zijn vader afweek.
Het wil me voorkomen, dat de musicologen, die Wilhelm Friedemann een vooraanstaande plaats toekennen in de ontwikkelingsgeschiedenis der muziek, gelijk hebben. Voor hen, die zich op een wetenschappelijk standpunt plaatsen, moet erkend worden, dat hij in de richting van zijn vader (en daar leg ik nadruk op!) diens hoogte niet bereikte. Daar hij door zijn tijdgenoten in de eerste plaats beoordeeld werd als zoon van de grote Johann Sebastian is hij als mens de dupe geworden van deze omstandigheid.
Het zal hem, jammer genoeg, niet veel helpen, dat het nageslacht voor het persoonlijke van zijn werk meer waardering heeft. In de richting van zijn vader was hij maar een brokstuk van het vaderlijk genie en dat heeft hem in zijn leven en zijn evolutie geknakt.
Terwijl Wilhelm Friedemann een opbruisende natuur had, welke hem steeds in botsing bracht met zijn overheden was CARL PHILIP EMANUEL een kalme natuur, die zich kon schikken naar de eisen van de meerderheid, of die logisch waren of niet. Dit toont reeds aan, dat we hier niet kunnen te doen hebben met een wilskrachtige renovator op welk gebied ook. Hij had de onvermoeibare arbeidskracht van zijn vader geërfd, zodat zijn nagelaten werk zeer omvangrijk is. Ook op paedagogisch en organisatorisch gebied had hij grote invloed op de toenmalige muziekwereld.
Te Weimar geboren op 18 Maart 1714 heeft hij, evenals zijn oudere broer Friedemann, zijn eerste muziekopleiding van zijn vader ontvangen. Ook hij studeerde in de Rechten en eindigde zijn studie in 1738, toen hij 24 jaar was. Hierna ging hij direct naar Berlijn, niet om er zich als rechtsgeleerde te vestigen, maar wel als musicus. Al spoedig werd hij als cymbalist aangesteld bij de hofkapel te Rheinsberg en wel door de kroonprins van Pruisen, de latere Friedrich de Tweede. Men weet, dat deze kroonprins zelf componeerde en een grote bewonderaar was van de Italiaanse opera. Onder
| |
| |
diens invloed zien we de gemakkelijk plooibare Carl Philip Emanuel een uitgesproken voorliefde tonen voor de toenmalige galante stijl.
Als goede burger had hij ook een niet geringe waardering voor geld en de invloed, welke ermede te verwerven is en zo zien we hem het muzikale deel van zijn vaders nalatenschap zoveel mogelijk in geld omzetten en daarbij vrij onverschillig voor muzikale nauwgezetheid te werk gaan. Intussen moest zijn stiefmoeder, J.S. Bach's tweede vrouw, van de openbare onderstand leven.
Hij ook heeft een Mattheuspassion gecomponeerd, waarin hij uit het werk van zijn vader, dat dezelfde naam draagt, heel wat overgenomen heeft. Hij is ongeveer dertig jaar in dienst gebleven van de heerszuchtige Frederik de Grote, wat boekdelen spreekt voor zijn gemis aan persoonlijkheid.
In 1767 wordt hij na de dood van Philip Teleman te Hamburg benoemd. Hij bekleedde hier een zeer geziene maatschappelijke positie en had omgang met talrijke grote kunstenaars en geleerden, waaronder Lessing, Klopstock, Voss, Gerstenberg en Claidius.
Het leven en het karakter van Carl Philip Emanuel Bach worden heel typisch weergegeven door de Engelse muziekhistoricus Charles Burney in zijn boek: ‘The present State of Music in Germany, the Netherlands and United Provinces, London, 1773’.
‘Toen ik in zijn huis kwam, trof ik daar drie of vier ontwikkelde en welgezette personen, zijn vrienden en zijn eigen familie, bestaande uit Mevr. Bach, zijn oudste zoon, gevestigd als advokaat, en zijn dochter. (Hij heeft twee zoons, waarvan de jongste voor de schilderkunst studeert aan de Academies van Leipzig en Dresden). Van het ogenblik dat ik binnenkwam, leidde hij me naar boven in een ruime en elegante muziekkamer, behangen met schilderijen, tekeningen en etsen van meer dan honderdvijftig vooraanstaande musici, waaronder veel Engelse en een origineel portret in olieverf van zijn vader en grootvader. Nadat ik deze bekeken had was de Heer Bach zo vriendelijk voor zijn meest geliefde instrument, zijn Silbermann clavichord te gaan zitten, waarop hij drie of vier van zijn meest gewaardeerde en moeilijkste composities speelde met de fijnheid en nauwkeurigheid en de geest, waarvoor hij terecht onder zijn landgenoten bekend staat. In de pathetische en zachte bewegingen, of waar hij een langere toon uit te drukken had, kwam hij er steeds toe een schreeuw van leed of weeklacht aan het instrument te ontrukken, zoals slechts kan teweeggebracht worden aan een clavichord en misschien slechts door hem zelf. Na het eten, dat op elegante wijze werd opgediend en met smaak gegeten, kwam ik ertoe hem weer voor zijn clavichord te doen plaats nemen en hij speelde met zeldzame tussenpozen tot ongeveer 11 uur in de nacht. Gedurende die tijd werd hij zo bezield en geobsedeerd, dat hij niet alleen speelde, maar als een geïnspireerde voor zich uit staarde. Zijn ogen straalden, zijn onderlip viel en druppels zweet rolden van zijn gelaat. Hij zegde, dat indien hij dikwijls op deze wijze aan het
| |
| |
werk moest wezen, hij weder jong zou worden. Hij is nu 59 jaar, veeleer kort van gestalte met zwart haar en ogen en een bruine tint’.
In het begin trachtte Emanuel te Hamburg nieuw leven in het concertwezen te brengen, maar het gaat niet makkelijk en hij geeft het na enkele jaren op.
Hij moet veel op aanvraag componeren, beklaagt er zich over, maar schikt er zich in. Hij stierf op 14 December 1788. Ook hij was, evenals zijn vader, een zwaarlijvige, maar de muziek was niet zijn enige uitlaatklep.
De muziek van Carl Philip Emanuel Bach is geheel beïnvloed door zijn tijd. Toch voert hij hier en daar nieuwigheden in, die later door anderen tot ware originaliteit aanleiding zullen geven. Zo zien we, dat Haydn zelf verklaart: ‘Wer mich gründlich kennt, der muss finden, dass ich dem Emanuel Bach sehr vieles verdanke’. Emanuel Bach heeft veel gaven en kan in de richting van Haydn als een voorloper beschouwd worden. Een geniale vernieuwer is hij echter niet. Daartoe ontbrak hem de nodige wilskracht om zich boven en buiten de maatschappij te stellen. In dit opzicht staat zijn vader tussen Friedemann en Emanuel. De eerste heeft een te weinige, de andere een te veel beteugelde wilskrachtige persoonlijkheid.
Nu komen we tot JOHANN CHRISTOPH FRIEDERICH BACH. Deze zoon van Johann Sebastian heeft zijn hele leven, met uitzondering van enkele reizen, waaronder één naar Londen, te Bückenburg doorgebracht. Geboren te Leipzig op 21 Juni 1732 werd hij, evenals zijn twee oudere broers, door zijn vader in de muziek ingewijd. Hij studeerde enige tijd de rechten aan de Universiteit aldaar, maar werd, toen hij slechts achttien jaar was als ‘Kamermusicus’ door graaf Wilhelm van Schaumburg bij diens hofkapel aangesteld. In 1755 huwde hij met Lucia Elisabeth, dochter van de hofkapelmeester Ludolf Andreas MUNCHHAUSEN, die echter als zangeres bij de kapel werkzaam bleef.
De graaf hield de muziek in hoog aanzien. Hij liet zelfs twee Italiaanse musici aan het hof komen, maar naast de Italiaanse muziek bleef de Duitse in Bückenburg toch ook in ere.
Carl Philip Emanuel koesterde een grote vriendschap voor deze broeder en publiceerde diens eerste composities in het door hem uitgegeven tijdschrift ‘Musikalisches Vielerley’, dat in 1770 verscheen. In dit blad heeft Emanuel 15 stukken van zijn halfbroeder Johann Christoph Friederich opgenomen.
Van zeer groot belang in het leven van J. Christoph Friederich Bach is het feit, dat HERDER in 1771 als predikant in de hofdienst van Bückenburg benoemd werd. Deze grote dichter-philosoof, de schrijver van het groots opgevatte werk: ‘Ideen zur Philosophie der Menschheit’ heeft in zijn kort verblijf te Bückenburg een zeer grote invloed uitgeoefend op Johann, Christoph, Friedrich. Herder, met zijn brede geest, zijn enthousiasme voor het volkslied, zowel wat de muziek als de inhoud betreft, zijn allesomvattend
| |
| |
aesthetische gevoel, die alle kunst op hetzelfde plan stelde, voelde zich natuurlijk tot Bach aangetrokken en een samenwerking tussen deze twee ontstond. Doch bij deze samenwerking was Herder de stuwende kracht.
Hij musiceerde onder leiding van Bach. maar zijn temperament werd hierdoor tot scheppen aangezet en op zijn beurt stuwde hij Bach.
In 1773, dus drie jaar na Herder's aankomst, werd ‘Die Kindheit Jesu’ op tekst van Herder met muziek van Friederich Bach reeds uitgevoerd. In samenwerking met Herder schreef Friederich Bach cantaten, oratoria en ook een opera.
In 1769 had Herder, die naar Frankrijk gereisd was om in aanraking te komen met de grote kunstenaars en philosofen (o.a. J.J. Rousseau) als vrucht van die reis o.a. zijn studie ‘Bemerkungen über das französische Theater, eine neu zu schaffende Deutsche Oper’ geschreven en deze opera moest steunen op meer menselijke grondslag, vooral op - ‘Empfindung’, - aandoening.
In 1773 kreeg Friederich Bach de tekst van een opera ‘Brutus’ getiteld, doch de muziek scheen Herder niet te bevallen, want na de eerste opvoering stuurde Herder zijn tekst naar Gluck en later naar Reichard. Geen van beiden hebben nieuwe muziek op deze tekst geleverd. Friederich Bach's muziek van deze opera schijnt verloren te zijn, wat in veel opzichten te betreuren valt.
Herder verliet Bückenburg om door tussenkomst van Goethe naar Weimar te gaan. Bückenburg verloor daarmede zijn belangrijkste animator op cultureel gebied.
In 1778 ging Friederich Bach zijn broer Johann Christian te Londen bezoeken en kwam hij zodoende in contact met de nieuwste muziek van zijn tijd.
Op 26 Januari 1795 stierf hij na een 45-jarig verblijf te Bückenburg. In een necrologie, die door zijn leerling Karl Gottlieb Horstig geschreven werd vinden we de volgende karakterisering: ‘Es ist unläugbar, dass unser Bach von seinem Hamburger Bruder in der Behandlung des Klaviers und im Notensatz für dieses Instrument, so wie von seinem Londoner Bruder im süssen, schmelzenden Gesänge einer seelenvollen Melodie bei weitem übertroffen wurde; und der sogenannte Hallische Bach ist wegen seines unerreichbaren Orgelspiels zu bekannt, als dass ich mir getrauen wollte, ihm den Bückenburger an der Seite zu setzen’.
Volgens Reeser heeft Friederich sterk de invloed ondergaan van zijn broeder uit Hamburg en later de meer actuele stijl van Johann Christian overgenomen. Dezelfde auteur zegt verder: ‘Friederich is bij uitstek een lyricus geweest, die in zuiver gevoelde, eenvoudige melodieën het beste kon geven, wat in hem was’.
Johann Sebastian Bach, de grote omvattende, maar ook diepzinnige gevoelsmens gaf uit zichzelf. De derde zoon, die we nu besproken hebben,
| |
| |
moester van buiten af toe gebracht worden zijn gevoel in een bepaalde muzikale vorm weer te geven. Hem ontbrak niet het gevoel, maar hem ontbrak de persoonlijke scheppingsvorm en dit gemis was oorzaak, dat hij als componist niet alleen niet de hoogte kon bereiken van zijn vader, maar zelfs niet die van zijn broers, die hem nochtans in veel opzichten beïnvloed hebben.
De laatste zoon van Bach, JOHANN CHRISTIAN BACH, werd te Leipzig geboren op 5 September 1735. Hij was pas 15 jaar oud toen zijn vader stierf. Zijn oudste halfbroeder Wilhelm Friedemann heeft na de dood van Johann Sebastian de jonge Johann Christian bij zijn stiefbroeder Carl Philip Emanuel te Berlijn gebracht. Lang bleef hij daar echter niet. Toen hij negentien jaar was vertrok hij naar Italië. Zijn verblijf aldaar was beslissend voor het verdere leven van de jongste Bach. Hij maakte er kennis met de lichtere Italiaanse muziek, alhoewel dit niet in de bedoeling lag van zijn begunstiger Graaf AGOSTINO LITTA, die voor zijn opleiding zorgde en hem in de mogelijkheid stelde de lessen te volgen van de beroemde Padre GIOVANNI BATISTA MARTINI te Bologna. Tegen de voornemens van zijn weldoener en tegen die van Martini in ging hij per slot van rekening meer voelen voor de opera dan voor de kerkmuziek. Daarnaast zien we, dat deze laatste telg van de typisch streng Lutherse familie Bach tot het meer uiterlijk pralende Katholicisme overgaat.
Eerst schreef hij dus kerkmuziek o.a. een groots opgevat Requiem voor dubbel koor, orkest en orgel, een ‘Te Deum’ en een ‘Messa’. Hij schreef toen ook reeds enkele trio's en klaviersonates.
In 1780 werd hij tot organist aan de Dom te Milaan benoemd. Dit belette hem echter niet in zijn vrije tijd operamuziek te schrijven. Reeds in 1761 werd een opera ‘Artaserse’ te Turijn en later ‘Cantone in Utica’ te Napels uitgevoerd en dit met groot succes, zodat in 1762 ‘Alessandro nell' Indie’ reeds volgde.
Nu besloot Johann Christian naar Engeland te gaan, waar hij in Juli 1762 aankwam. Hij debuteerde in King's Theatre. Hij kwam in aanraking met het hof en mocht in 1764 reeds de titel voeren van ‘Maître de musique de S.M. la Reine d'Angleterre’.
Johann Christian Bach schreef veel operamuziek ‘Orione’, ‘Zanaida’, ‘Adriano in Sinia’, ‘Carattaco’ en ook kleine instrumentale muziekstukken en sonates voor pianoforte. Daarbij voelde hij zich sterk aangetrokken tot populaire concerten. Hij liet ook drie bundels Vauxhall-songs verschijnen, waaruit blijkt, dat Johann Christian aan de tijdelijke smaak van lichtere muziek van het publiek wist te voldoen. Maar de zoon van Johann Sebastian Bach was toch nog te ernstig om zich lang als operacomponist staande te houden. Weldra werd hij daarin overvleugeld door ANTONIO MARIA SACCHINI en als klavierspeler door JOHANN SAMUEL SCHROETER. Al spoedig kwam hij in moeilijke financiële omstandigheden,
| |
| |
die zijn leven versomberden en hem lichamelijk ten onder brachten. Op 1 Januari 1782 stierf hij, pas 46 jaar oud. Toen was zijn roem reeds zo verminderd, dat een benefice-voorstelling in King's Theatre de kosten niet eens dekte, zodat er voor zijn weduwe niets overbleef.
Wie goed naar Johann Sebastian's muziek luistert zal er heel dikwijls een grote, diepe vreugde in ontdekken. Veel in zijn grote mis tintelt van innige blijdschap. Overal wordt Johann Sebastian's grote innerlijke vreugde echter gedragen door een even innige, diepe ernst. Nooit zal Johann Sebastian zijn genot aan het leven uiten in klanken, die voor een massapubliek als ‘favorite songs’ kunnen dienen, zoals Johann Christian heeft gedaan. En toch was de jongste zoon van de grootste van alle Bach's een zoon van zijn vader. Veel van zijn muziek verraadt een diepte en grootheid, welke deze van zijn vader benaderen, maar toch nooit bereiken. Zodat we kunnen opmerken, dat deze zoon weer te weinig van het ene en te veel van het andere van zijn vader erfde, maar weer niet het grote, harmonisch geheel, dat Johann Sebastian tot geniale composities uitwerkte.
We zien dus, dat van de vier zonen van Bach er geen enkele volledig alle grote muzikale eigenschappen van de vader overgeërfd heeft. Alle vier zijn nochtans grote componisten geweest, wier werken meer de aandacht verdienen dan ze thans genieten. Alle vier zouden ze zeker meer in het licht komen te staan, indien Johann Sebastian niet voor hen stond.
In de geschiedenis der muziek is de genialiteit van hun vader noodlottig voor alle vier, omdat geen van allen, volgens de wetten der erfelijkheid, alle nodige factoren samen konden erven om een geniale componist te wezen. Vergeleken met veel andere componisten hebben de vier zoons van J.S. Bach een grote muzikale erfenis van hun vader medegekregen; maar helaas ook de naam Bach, waardoor van hen meer verwacht werd dan ze konden geven, zodat men de vier zoons van de geniale meester niet meer als gewone componisten met de andere groten vergelijkt en hun waarde niet meer met gewone maten schat.
|
|