De Vlaamse Gids. Jaargang 38
(1954)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 473]
| |
Hoe men uitvinder wordt...Ga naar voetnoot1.
| |
[pagina 474]
| |
sloten de door het gele schoeisel als paria gemerkte, van hun spelen uit. Op straat gooiden ze hem stenen achterna. Dan stormde de gehoonde op hen af, zocht het gevecht, overwon vaak, maar bleef niettemin een verworpeling. Een kei die hem had geraakt, had hij opgeraapt en bewaard. Dezelfde avond ging Alfred naar de woonst van Dries Bakeloot en gooide met de kei het glazen opperlicht boven de ingangsdeur stuk. Arbeid adelt, stond er op geschilderd. Het was de naam van de villa die vader Bakeloot met de opbrengst van zijn badkoetsen had gebouwd. Handdoeken wassen; knopen naaien aan zwempakjes: dit heette adel!... Neen: arbeid maakte slaven, sukkelaars bedelend om fooien!... De onafhankelijkheid veroveren, dit alleen adelde de mens, al moest hij de middelen aanwenden die de middeleeuwse ridders titels en blazoenen bezorgden. Op deze onafhankelijkheid, deze vrijheid, had hij een aangeboren recht want hij voelde zich zowel geestelijk als fysisch, de meerdere van al de Borgense jongelieden. Geen toonde zulk wakker als akkuraat begrip, zulk fenomenaal geheugen voor het aangeleerde. Daarbij ontwikkelde de student een even verrassend als persoonlijk oordeel. Eenmaal dat de leraar van het college over grote wijsgeren handelde, had Alfred zo verstrooid geleken dat, op het einde van de les, de leraar hem vroeg een bepaling te geven van filosofie. ‘De wijsbegeerte’, antwoordde de student, ‘is de hersengymnastiek die de mens toelaat een nieuw blikpunt te veroveren; precies als die van een aap, welke naar de boomtop klimt om zich met de kop naar onder te laten slingeren... Daarom hindert het niet zo een filosofie onlogisch, irrationeel, dwaas of zelfs idioot weze, indien zij maar wat verandering in onze zielsgesteldheid bezorgt. Logische wetten werden geschapen door het lichaam en voor het lichaam; de geest mag ze allemaal tarten...’ In de lichaamsoefeningen muntte hij eveneens uit; verdroeg stoïsch honger en koude. Voor geen enkel waagstuk schrok hij terug. Op Nieuwjaarsdag zwom de jonge Van Wulpen de havengeul over. Wanneer men hem feliciteerde over zijn prestaties, antwoordde hij dat hij pas kampioen was geworden, toen hij het godsdienstonderricht niet meer au sérieux had genomen. Opzettelijk kwetsende paradox? Meer dan dat. Hij betoogde dat hij tot geen enkel spontaan gebaar in staat was geweest, zo lang hij al zijn handelingen had ontleed om ze met zijn geweten te confronteren. Nu is het precies het spontane gebaar dat de kampioen maakt. Het gewilde, overlegde en gekontroleerde gebaar bereikt snel de grens der mogelijkheden. Alleen het spontane gebaar kan tot in het oneindige verbeterd worden. Alfred misprees de mannen - geen enkel onder hen had de nobele proporties van zijn eigen athletengestalte; ook de vrouwen - geen enkele was zo mooi, zo lieftallig als zijn moeder. Telkens herinnerde hij zich met walg de nachten toen hij, als kleine jongen, gedurende het drukke seizoen in de kamer der meiden had moeten slapen: het vieze, vettige kamhaar, | |
[pagina 475]
| |
dedunne zeepschijfjes met wat opgedroogd schuim, de fletse adems, de zerpe okselgeuren... Toen was in hem de weerzin ontstaan die hem nog periodisch de samenleving deed ontvluchten. Dagen lang verdween hij uit het ouderlijk huis en zocht de volstrekte eenzaamheid, de wind, de zon, de koude. Doch overal waren villa's in aanbouw, nieuwe broedplaatsen voor menselijke kleinheid. Hij naderde een bosrand, die de vestigingen een grens had getrokken; drong door het struikgewas, genoot van de metallieke huiveringen die, bij koud weer, het gebladerte doen ritselen. Toen hij het bos verliet, ontwaarde hij een huis dat hem, o wonder! vriendelijk voorkwam. Hij naderde en begreep de oorzaak van zijn instinctieve vreugde: het huis was verlaten... Meer dan aan amoureus genot - hoe zeldzaam waren schone vrouwen, en, waren zij wel begerenswaard, hoe ijdel hun karakter, hoe onnozel hun mentaliteit, men kon ze maar niet steeds beledigen met het beruchte ‘wees mooi en zwijg!’ - besteedde hij zijn energie aan de beoefening van de sport; wel te verstaan niet aan zulke als voetbal waar het individu als tuchtvol lid in groepsverband speelt, maar aan bij uitstek individualistische als: springen, lopen, diskusen speerwerpen. Zijn mathematische geest bewonderde de sport als een kultus van de inspanning gericht op een duidelijk en nauwkeurig meetbaar doel. In haar stak geen bedrog. Zij gebruikte welbepaalde gereedschappen, afgewogen aan de mogelijkheden van het lichaam. De goede uitwerking was een kwestie van stijl, van een te treffen harmonie, die minder afhing van de intelligentie dan van het instinkt. Intussen had hij het ingenieursdiploma bemachtigd. De ouders verwachtten dat hun zoon nu zijn brood zou verdienen. Alfred kreeg een betrekking bij de Clavense Treinwagenfabriek. De eerste dag dat de kersverse ingenieur aan het werk moest gaan, verscheen hij pas na de middag en excuseerde zich bij de directeur. Hij had zich de hele voormiddag geoefend in het diskuswerpen. ‘Dat lijkt mij wel interessant!’ persifleerde de baas. Vatte Alfred de spot niet? Hij begon althans een uitvoerige technische ontleding van de diskolobus: hoe in diens lichaam als het ware alle spieren achteruitgeveerd worden om het optimale dynamisme te ontwikkelen: de arm zo ver mogelijk achterwaarts gedraaid, alsook de schouder, de ruggegraat gebogen, de gordel gewrongen, de benen geplooid: alles in dezelfde lijn. Dan ontwikkelde de aktie zich in tegenovergestelde richting, al wentelende en stijgend van af de basis tot aan de zweepslag van de arm. Zo alles harmonisch gecoördineerd bleef, moest de athleet noodzakelijkerwijze een summum van fysische energie ontwikkelen... ‘Ja zeker!’, beaamde de directeur. ‘Dit alles is voortreffelijk. Gaat U maar voort, meneer Van Wulpen, met diskussen en speren te werpen... wat mij betreft: ik gooi U buiten!’ Dit ontslag was voor de jonge ingenieur een ware opluchting. Hij was | |
[pagina 476]
| |
nu vastbesloten zich nooit aan de slavernij van de geregelde taak te onderwerpen. De arbeid was een onwaardige strijdgenoot ontstaan uit de geperverteerde verbeelding van de mens, een strijdgenoot die voedsel bezorgde zonder enig gevaarsrisiko, zegepraal zonder improvisatie. Moest hij zich met arbeid inlaten, hij zou hem als een persoonlijke vijand trotseren, in een verwoede worsteling met snelle beslissing. Zelfs de aanblik van andermans arbeid, met de bekrompen ‘voldoening over de verrichte taak’ deed hem walgen. Was zo iets wel redelijk? Redelijk zijn was goed voor koningen en zwakkelingen. Wie haalde krankzinnige streken uit? Gepassioneerden, minnaars bij voorbeeld, avonturiers en wanhopigen. Van deze drie uitzonderlijke mensensoorten wist hij iets in zich te bezitten. Realiseerde onze vriend wel degelijk op welke planeet we leven, wanneer zijn vitaliteit van athleet en geestdrift van genotzoeker zich overleverden aan de dwaaste capriolen, tartend de aardse zwaartekracht? misschien heeft de samenleving onbewuste en onaanpasbare wezens nodig, maar déze onaanpasbare was het bewust. Zijn wetenschappelijke intelligentie en organisatorisch vermogen hadden nochtans wonderen kunnen verrichten, behalve wel te verstaan in de ordening van zijn eigen leven. Er bleef dan ook maar een uitweg: door een lukslag snel zulke rijkdom veroveren, die hem ongebreidelde persoonlijke vrijheid kon schenken; zoniet tekende zich een toekomst af, verwoed avontuurlijk en onmeedogend zowel voor hemzelf als voor anderen. Hij zwoer met Nietzsche: ‘Wohlan! Wohlauf!’ Maar hoe zou hij de begeerde welstand veroveren? Zijn kennis van de wiskunde in het algemeen en van die der kansberekeningen in het bijzonder leerde hem hoe ijdel de hoop de roulette met een nog zo vernuftige martingale te willen bedwingen. Toen herinnerde hij zich het kasregister, waarmee zijn vader voor demonstraties op reis ging. Vaak had hij het toestel uit elkaar genomen en was verbaasd geweest over het groot aantal onderdelen vereist voor het te verkrijgen doel. Hij dacht na over deze hinderlijke gekompliceerdheid en ontdekte vrij spoedig haar oorzaak. Iedere machine heeft haar geschiedenis, welke gewoonlijk verloopt als volgt: Men verlangt een toestel dat één of twee functies vermag uit te voeren. Na veel studies en proefnemingen wordt het verwezenlijkt. Weldra komen de konkurrentie en de kliëntele met andere desiderata voor de dag. Op de reeds levende machine worden nieuwe functies en verbeteringen geënt... Stilaan staat men voor een geheel zo kompleks als een menselijke beschaving, een monstrum waarvan de fabrikage eveneens een levend en niet minder ingewikkeld organisme vereist. Zo enkele elementen er uit wegvallen, stort meteen het organisme in duigen en met dit de gehele machine. Om te beantwoorden aan de eisen van de handelaars en de administratie had Imperial Bussiness Machines Corporation zich genoodzaakt | |
[pagina 477]
| |
gezien niet minder dan 500 verschillende modellen van kasregisters, telmachines en aanverwante apparaten te fabriceren, elk met hun eigen gereedschappen en benodigdheden. Dit immobiliseerde een enorm werktuigen-kapitaal, waarvan de maatschappij zelf dan de slaaf werd. Hij die er in zou slagen, bedacht de jonge Van Wulpen, al de verlangde funkties te synthetiseren in één enkel mechanisme gemeenschappelijk aan alle modellen, moest meer, beter en goedkoper produceren met een werktuigenkapitaal van zegge één millioen dan Imperial met één van vierhonderd. Een minimum van uitrusting voor een maximum aan voortbrengst: dit moest het leitmotief zijn van hetgeen hij hoopte te kunnen verwezenlijken. Nu komt het vaak voor dat een uitvinder een origineel maar beperkt principe aanbrengt. Heel wat machines der Imperial waren aldus komposiete tuigen, ware harlekijnspakken waarvoor tal van vernuftige kerels een lapje hadden bijgebracht. Maar zeldzaam zijn de overmoedigen die het aandurven om in ééns een nieuwe, ingewikkelde machine te concipiëren. Zeldzamer nog zij die hierin slagen. Alfred Van Wulpen ontveinsde zich niet de moeilijkheden die hem te wachten stonden. Niets waarborgde hem dat hij het vruchtbare, gloednieuwe principe, het Sesam open U! zou ontdekken. Hij besefte zelfs dat hij, meer dan op zijn intelligentie en zijn fenomenale theoretische wetenschappelijke onderlegdheid, zou moeten rekenen op de vindingrijkheid van zijn instinkt. Te vergeefs zat Archimedes dagen en nachten met passer en meetstok gebogen over de rekentafel tot een morgenbad het Eureka! door zijn brein deed flitsen... En eens de idee gevonden, het ontwerp getekend zouden enorme sommen vereist zijn om een prototype te laten vervaardigen. Zijn ouders konden hem enigszins helpen. Hun financiële positie was niet meer benard. Dank zij de muntdevaluatie hadden zij, na de oorlog, gemakkelijk de hypotheken afgelost. Hun hotelbedrijf kende zeer voorspoedige seizoenen. Vader Van Wulpen was geestdriftig. Hij zag zich reeds afgevaardigde beheerder van reusachtige fabrieken, die de Imperial zouden konkurreren. De beperkte middelen die zijzelf in de zaak wilden riskeren, konden echter niet volstaan. De zoon besefte dat de uitvinding tot een reusachtige slokop zou groeien, dat méér geldschieters moesten gevonden worden, geldschieters wier aarzelingen en achterdocht men zou moeten overwinnen. Voor deze taak van overreding zag Alfred slechts één bondgenote: zijn zuster Elizabeth. Zij was bevriend met de moeder-overste van het klooster van Berckendonck. Deze laatste kon haar introduceren bij vermogende verwanten. Liever dan beroep te doen op banken, die met technische speurders zouden afkomen, drakonische voorwaarden stellen en hem wellicht de vruchten van zijn uitvinding ontfutselen, zouden zij edellieden aantrekken met het lokaas van hoge interesten. Hij wist Elizabeth voor zijn plannen te winnen. Een kampagne van één | |
[pagina 478]
| |
jaar en dan het fortuin. Wohlan! Wohlauf!... Hij verborg zijn zuster niet dat zij een riskant avontuur begonnen, maar wèl hoe gering de kansen waren van het welslagen. Het meisje moest met overtuiging haar werkkampagne kunnen inzetten... Hij wist dat hij mocht rekenen op haar gehele toewijding, haar moed, haar paraatheid om, in de gemeenzame strijd, al haar intelligentie, al haar energie, ja haar schoonheid en jeugd in te zetten. Elizabeth begaf zich naar het klooster van Berckendonck. Moeder overste liet zich gewillig overtuigen door deze vriendin die, als pand voor haar verzoek, haar eigen persoon aanbood mitsgaders haar aandeel in de winsten, eens dat de uitvinding renderend zou worden. De barones Tervaetc alsook twee van haar zwagers werden de eerste geldschieters. De uitvinder koncipieerde ontwerp na ontwerp. Op de lekenplank leek het telkens een magnifiek welslagen: de radertjes wentelden, de stangen en hefbomen gleden naar voor, naar achter, de cijfers drukten korrekt berekende bewerkingen. Maar bij de konstruktie van de prototypes onthulden zich de technische feilen die onmeedogend het gehele concept ruineerden. De kasregisters volgden elkaar op als zoveel Pandora-dozen...
***
Van Wulpen had de overwinning beloofd binnen de twaalf maanden. De strijd duurde reeds langer dan de oorlog van Troje en nog was er niets bereikt. Te goeder trouw had Elizabeth de taktiek van het optimisme aangewend. De vervaltermijnen vielen des te katastrofaler uit. De would-be uitvinder verspeelde zijn moreel krediet bij zijn ouders en zijn slachtoffers. Maar voor hun klachten moest hij doof blijven evenals de goede generaal die zonder pardon zijn manschappen het vuur injaagt. De geschiedenis van de uitvinding was er ook een van verraad. De eerste patentagent liet alle oktrooien in het publiek domein vallen. De eerste konstrukteurs pleegden namaak. De bedienden van de fabriek namen patenten op hun eigen naam. Honderd-duizenden franken gingen door de zaak zonder dat de uitvinder zich ooit gewaardigde een blik op de boekhouding te werpen. Als een grote sinjeur deelde hij met superbe gelijkmoedigheid zijn bevelen uit en ging in zijn tuin speren werpen naar een geraniumpot geplaatst in het centrum van een gekalkte cirkel. Nadien stelde hij verontwaardigd afvalligheid en trouweloosheid vast. Dan overwoog de ingenieur: ‘Ik had ook kunnen rijk worden met worst te verkopen. De worst is zo konformistisch; de uitvinding echter hindert de sociale harmonie. De samenleving beloont de brave Hendrikken en straft de wildebrassen die de gevestigde orde storen. In hoever een uitvinding kan storen? Vraag het de tekenaars en werklieden van de fabriek die de prototypes moeten vervaardigen. Ze kregen er de migraine van. Vraag het | |
[pagina 479]
| |
de geldschieters wie het niet eens toegelaten wordt een blik te werpen op de vordering van het werk. Zelfs de aanvankelijk zo geestdriftige vader geraakte ontmoedigd. ‘Moest dit beloofde kasregister met zulke eenvoudige werking, met zulke spaarzame onderdelen, waarachtig zóveel arbeid, zóveel tijd in beslag nemen?’ ‘Als je vóór de oorlog met je fiets de provincie afreed’, wedervoer de zoon, ‘heb je dan ooit eens even er aan gedacht dat dit “eenvoudig” rijtuig het geraffineerd produkt is van een hele mechanische beschaving? Heb je ooit de keten goed bezien, de nauwkeurigheid van de kleine plaatjes, rolletjes en staafjes, die haar samenstellen? En de kogels, de velgen? Het geniale idee van de luchtbanden? Hoeveel generaties konstrukteurs vooraleer er een licht en tevens sterk raam werd geschapen? Hoeveel Pélissiers vooraleer uit die diverse bestanddelen een bruikbaar geheel ontstond? En dan spreek ik alleen maar over het rechtstreeks waarneembare, maar in werkelijkheid steekt in iedere uitvinding een verholen mirakel. En hoe wordt de bewerker van het mirakel beoordeeld, laat staan beloond? Zijn aanbrengst lijkt zo gering in vergelijking met de talloze andere elementen die moeten bijdragen tot het welslagen! En gering is ze inderdaad, gering als het gewicht van het sperma vergeleken met het gewicht van de boreling...’ Hij had hen nogmaals overtuigd en verkreeg opnieuw moreel krediet. Voor het finantiële zette Elizabeth een nieuwe werftocht in. Soms overviel haar een moedeloosheid, die tot volstrekte wanhoop dreigde te voeren. Haar broeders ongevoeligheid voor haar zorgen prikkelde haar tot verwijten: ‘Je hele levenshouding verklaar ik door het feit dat jij de vrees niet kent, noch de fysische, noch de morele. Van daar je gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel grenzend aan het perverse. Maar deze vrees, ik ken haar; ik moet verschijnen onder de ogen van hen die betrouwden op je technische genie en op mijn beloften. Jk ben rekenschap verschuldigd aan hen, en ook aan mijn geweten.’ ‘Maar Liesje!’ suste hij haar. ‘Het dilemma is niet: Goed of Kwaad, maar: goede of slechte smaak! Moest jij mij nu in de steek laten omdat wij op een dozijn mislukkingen terugblikken, dan zou dit precies getuigen van een ellendig gebrek aan - ik zeg niet moed - maar goede smaak. Wohlan! Wohlauf! Noch ein mal!...’ En nogmaals stuwde Sisyphus zijn last de berghelling op, nogmaals zocht Elizabeth nieuwe schenkers voor het Danaïdenvat; terwijl de ouders nog altijd aan de Tantalusdis hun honger naar hoge tantièmes ongestild zagen. Eens leek het of een krisis alles voorgoed ging ten gronde richten. Een onvermurwbare geldschieter dreigde met exekutie zo hij, vóór het einde van de maand, zijn 25.000 frank woekerintresten niet uitbetaald kreeg. Overal waar Elizabeth zich, gedurende de luttele dagen van respijt, wendde, | |
[pagina 480]
| |
kloptezij aan dovemansdeur. ‘Er is nog één enkele redding mogelijk:’ stelde zij haar broeder voor, ‘Onze kans wagen op de roulette. Ik beschik nog over drie duizend frank.’ - ‘Die verlies je vast en zeker!’ wedervoer de mathematicus, ‘Zij halen het niet tegen de millioenen van de speelbank... We kunnen evengoed op de Russische roulette spelen: een kogel door de hersenpan...’ Toch voerde Elizabeth haar voornemen uit. Zij won en verloor om beurten. Maar geen ogenblik bereikte de tijdelijke winst de fatidieke som: 25.000 fr. Om tien uur 's avonds werd haar laatste vijftigfrank-jeton weggeharkt. In het vermoeide, bleke gelaat sloten de ogen zich in droevige berusting. Maar zie! Op de binnenschelen van de oogleden tekende het getal 30 zich af als in gloeiend neonlicht! Haar handen waren leeg, maar als inzet, legde Elizabeth één roos van haar corsage op het rode vakje 30. De croupier fronste de wenkbrauwen en maakte aanstalten om de bloem terug te schuiven... Aan de overkant van de tafel protesteerde een jonge Engelsman: ‘Laat de dame haar ingeving volgen! Geen enkele bepaling van het reglement verbiedt zulk gebaar...’ En meteen legde hijzelf een ivoren plaat van duizend frank bij de bloem, porte-bonheur. De zwarte beambte hief misprijzend de schouders op, grommelde: ‘Rien ne va plus!...’ en gooide het blanke kogeltje in de wentelende cylinder. Eenieder keek gespannen en geamuseerd toe. Eén kreet van verbazing: ‘Trente! Rouge, Pair et Passe!,..’ De directie van het Casino betoonde zich galant; ze schonk de winnares een tuil van vijf en dertig rode rozen, waarvan Elizabeth er twee afstond aan de fiskusagent die de taks inde. De Engelsman bood haar een dronk aan. ‘Ik ben u oneindig veel verschuldigd. Niet alleen de ingeving die mij 35.000 frank deed winnen, maar ook, wat oneindig belangrijker is, een schitterende titel voor mijn aanstaande werk - ik ben namelijk dichter en romanschrijver - The Rose and the Roulette: Verrukkelijke alliteratie! Is'nt grand? Mooier nog dan Robert Brownings The Ring and the Book.Maar deze wonderbare titel is eigenlijk ùw eigendom. A fair and honest bargain (hij beklemtoonde: hónest...): ik koop u die af voor vijf en twintig duizend frank? - ‘Deze vijf woorden zouden u schromelijk duur te staan komen.’ - ‘De woorden misschien.... Maar de symbolische waarde van hun onverwachte samenkoppeling is onschatbaar! The Rose: de Schoonheid, de Liefde; The Roulette: het Noodlot, de Praedestinatie... Hun onderlinge interferenties! My goodness! Wat een vruchtbare plot moet dat worden!...’ Elizabeth aanvaardde opgetogen het koopje voorgesteld door de gentleman-fantast, die blijkbaar geen materiële zorgen kende - al verwachtte zij meteen dat hij wel zou aandringen op verdere inspiratieve hulp van haar zijde: kwestie die ‘onderlinge interferenties van Liefde en Noodlot’ tussen hen beiden eens nader te ontwikkelen... De dag nadien was hij echter naar | |
[pagina 481]
| |
zijn vaderland teruggekeerd en - alhoewel zij hem haar adres had bekend gemaakt - liet hij verder niets meer van zich horen... Was hij misschien een behulpzame Serafijn, gezonden door de Heer in haar uiterste nood? Was er dan tóch een Rozenwonder geschied, zij het in omgekeerde richting: een bloem omgezet in de reddende geldsom? ‘Ziet ge wel’ triomfeerde zij bij Alfred ‘dat er een Voorzienigheid bestaat! En ook Moeder-Overste had het mis voor: On force quand-même la main à la Providence... avec une fleur... Hij ontkende: ‘Géén Voorzienigheid, Liesje! Maar toeval belichaamd in een beminnelijke dwaas: gokker und Poët dazu!...’
***
Was het de vergelijking met de ‘enkele droppels sperma’ welke hij zijn vader voorgehouden had die Alfred tot het idee bracht weken lang kuis te blijven in de verwachting dat tó spérma én té kephalé ebé...? Merkwaardig is het in elk geval dat, na deze periode van onthouding, Alfred in een begenadigd ogenblik de goede oplossing door de vertederde Goden geschonken werd. Op het zwarte scherm van de nacht had zich een kasregister in fosforescerende lijnen afgetekend waar alles tot een ongelooflijk minimum was vereenvoudigd en gecondenseerd. Maar was de uitvinding wel de zijne? Haar hallucinatorisch karakter kon betekenen dat hij op telepathische wijze iemand anders geestelijk bezit had ontvreemd. De ingenieur was slechts volkomen gerust toen alle opzoekingen over eventuële anterioriteit voor hem gunstig uitvielen en de oktrooien op zijn naam verleend werden. Bij het maken van het prototype stelde men vast dat de handeling van het toestel nog stroef uitviel voor het merken van bepaalde cijfers: een gevolg van wrijvingen in de onderdelen. Hij vond dan toch een afdoende oplossing, maar dit incident ergerde hem buiten alle verhouding tot zijn belang. Hij was geslaagd maar op de rand van de zenuwinstorting. Nu had hij zekerheid, doch hij voelde zich als wie een moeras heeft doorwaad, ploeterend in modder, voortstrompelend met de moed van de wanhoop en eindelijk de voet zet op vaste grond. Lelijk toegetakeld, ja zeker, maar levend en nu verrijkt met een beetje voorlopige triomf! Hij was geslaagd: Duizendmaal had hij de speer naar de witgekalkte cirkel geworpen; ditmaal was de spits in de geraniumpot ingeslagen. Elizabeth zegde hem: ‘Pas nu is mijn geweten opgelucht. Ik heb geen bedrog gepleegd tegenover de tallozen die betrouwden in mijn woord. Vergeet niet dat wij vijftien jaar lang geteerd hebben op hun kosten, dat jij ook de bevrediging | |
[pagina 482]
| |
van uw genotzucht door hen liet betalen, zoals ik op de voorgeschoten kapitalen het ‘aandeel der armen’ vooraf heb genomen. Doch voor dit éne moment vergeef ik je al mijn doorgestane angsten. De fabrikage in het groot moet nu beginnen. Nog meer geldmiddelen worden vereist. Ik ben er in geslaagd de Bank Mannheimer voor de zaak te interesseren. Zo de demonstratie met het prototype-model voldoening geeft, kunnen we er op rekenen dat de Bank ons de patentrechten voor exploitatie in België, Frankrijk, Nederland en Scandinavië koopt. Binnen veertien dagen tijds kan alles geregeld zijn.
***
In deze veertien dagen bracht het Noodlot de losbarsting van de Tweede Wereldramp. Toen Alfred en Elizabeth voor de demonstratie naar het Kasteel Zillecote reden, zagen ze Belgische infanteristen kleine antitankkanonnen aan de bosrand opstellen. ‘Wat heeft dit te betekenen?’ informeerde Elizabeth, die nooit een krant las. ‘Komt er misschien oorlog?’ ‘Wel neen! Hitler speelt het met Polen wel klaar zonder vechten, precies als met Tsjechoslovakije. Internationale spanningen zijn welkome aanleidingen voor de Generale Staf om eens alle eventualiteiten in ogenschouw te nemen. Deze jongens spitten hier loopgraven voor het geval dat de Portugezen te Raversloo moesten landen en het middeleeuws kasteel van mevrouw de gravin bestormen. Nu, welbeschouwd, een oorlog ware nog zo onwelkom niet. Dan wordt er een moratorium voor alle schulden uitgevaardigd en kun je, Liesje, een tijd lang, op beide oren slapen...’ ‘Ik had voor de rest van m'n leven liever slapeloze nachten zo dit één van deze soldaten het leven kan redden...’ Judith van Ertborn, Bertrand Daelman alsook de door hen bijgeroepen technische en kommerciële experten keken nauwkeurig toe terwijl de ingenieur al de gevraagde bewerkingen uitvoerde. Daarna werd de metallieke kap weggenomen. De assen, stangen, hefbomen, veren en raderen glansden in nog onbezoedeld staal. ‘Wel, dat lijkt me alles perfekt in orde?’ zegde Daelman. Judith knikte beamend. ‘Laten we zodus afspraak maken, op 3 September voor de bespreking van het voorontwerp van kontrakt.’ Op de aangekondigde dag stonden de balkondeuren van het kasteel breed open op het broeierige park. De onweersbuien dretsten neer op boomlovers, bespatten de bloemkelken met modder. De bliksemflitsen kraakten in het radiotoestel. Toen meldde de B.B.C. Engelands oorlogsverklaring aan Duitsland. ‘Dit is een nieuw element in de zaak’ zuchtte mevrouw van Ertborn. ‘Mij dunkt, vooraleer het kontrakt af te sluiten, dat we best deden enkele | |
[pagina 483]
| |
tijd te wachten. Voor kasregisters zal er op de handelsmarkt minder vraag zijn dan voor vliegtuigmotoren en gasmaskers... Zij hield een kleine demonstratie met het gasmasker dat zijzelf zopas had gekocht, schoof de riemen over het grijze hoofd, zette de afzichtelijke rubbersnuit voor de neus en de ontkleurde lippen en liet zich bewonderen in vooren zijzicht. ‘Zie, daar ben ik paraat voor het Carnaval van de Waanzin!’ Bertrand stelde haar gerust: ‘Vooralsnog lopen wij geen gevaar. Van ochtend belde ik Julien Martijn op. Hij verzekerde mij ten stelligste dat, althans aanvankelijk, België's neutraliteit zal geëerbiedigd blijven.’ |
|