De Vlaamse Gids. Jaargang 38
(1954)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 417]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Charles de Coster en Hendrik Conscience
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
parodie op de sentimentele verliefden van Conscience - betekende natuur lijk koren op de molen van hen, die van De Coster mordicus een zuivere Waal, en vooral een anti-flamingant, wilden maken. Maar Hamilius’ inter pretatie houdt geen steek. De Coster was vol begrip voor de Vlaamse strijdGa naar eind3.. Dat hij geen anti-flamingant was, konden we o.m. opmaken uit de necrologie die hij wijdde aan zijn vriend Adolf DillensGa naar eind4.. Maar De Coster was nog minder anti-Conscience. Hij heeft Conscience integendeel gewaar deerd, zoals moge blijken uit volgend voorval. Op zekere dag werd aan kunstschilder Hendrik Leys de titel van baron verleend, als erkenning van zijn grote verdiensten. De Coster, hierover ten zeerste ontstemd - althans over het aanvaarden van deze titel door Leys, nadat Gallait van zijn kant een baronstitel had geweigerd - schreef volgende verontwaardigde regels: ‘Monsieur Leys oublie-t-il qu'il fait partie de cette phalange vaillante qui, de siècle en siècle, laissant derrière elle des chefs-d'ceuvre, règne, portant fièrement sa couronne d'immortalité, dans les sciences, l'histoire, les beaux-arts et la littérature; oublie-t-il que ces gens étaient du peuple et qu'ils valaient par eux-mêmes? A-t-il pensé qu'il serait ridicule de dire le baron Shakespeare, le baron Vondel, le baron Keats, le vicomte Conscience, le chevalier Molière, le prince Hugo et qu'il sera tout aussi ridicule de dire le baron Leys? Quand on n'est rien par soi-même et que l'on vous nomme baron, on est du moins alors le fantôme de quelque chose, mais quand on s'appelle M. Leys, on n'a pas besoin d'autre blason que sa gloire ni d'autre titre que son nom de familie’Ga naar eind5. Uit deze passus blijkt niet alleen de verheven opvatting van De Coster over de waardigheid van de kunstenaar. Ook zijn verhouding tot Conscience wordt er klaar door belicht. Het feit dat De Coster, in de gegeven contextus, Conscience (le vicomte Conscience) vermeldt in één adem met Shakespeare, Vondel, Keats, Molière en Hugo, toont duidelijk aan, meen ik, dat De Coster de verdiensten en de waarde van de Vlaamse prozaschrijver zeer hoog heeft aangeslagen. Maar de Coster had niet alleen de meeste achting voor Conscience. Het komt mij voor, dat hij door de werken van zijn oudere tijdgenoot sterker werd beïnvloed dan tot nog toe werd aangenomen, of zelfs gezien, alleszins anders dan Hamelius wou doen uitschijnen.
***
Ik ben het eens met L.L. Sosset waar hij schrijft in verband met de bronnen van De Coster: ‘Méfions-nous des rapports piquants qu'on ne peut établir sur des preuves formelles... On a souvent exagéré l'importance de simples analogies basées sur la similitude des genres ou sur certaines coïncidences fortuites’Ga naar eind6.. Inderdaad, al te veel namen werden vermeld in verband met de genealogie der Legende van Ulenspiegel. Al te ver is men modellen en voorbeelden gaan zoeken. Doch Conscience, de voor de hand liggende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bron, werd eenvoudig over het hoofd gezien. Toch ben ik de mening toegedaan, dat De Coster en Conscience aanknopingspunten vertonen, die niet uit te leggen zijn door simpel toeval en zeker niet alle terugvoeren tot het gelijke genre of tot een gemeenschappelijke beïnvloeding door de tijdgeest. Deze aanknopingspunten betreffen uitsluitend de stof, de behandelde thema's, niet de vorm. De meesterwerken van Conscience en De Coster, De Leeuw van Vlaanderen en de Legende, behandelen respectievelijk de vrijheidsstrijd van 1302 en die der 16de eeuwse Geuzen. Maar lang vóór De Coster had Conscience het Geuzenepos tot stof gekozen van een zijner romans. Zijn eerste werk In 't Wonderjaar 1566, verschenen in 1837, en voorafgegaan door een scherp pamflet, was een geestdriftige verheerlijking van de strijd der Geuzen. Het is dan ook het werk van Conscience, dat het meest aan De Coster doet denken. Het wordt ingeleid door volgend citaat uit Scriverius: Laet niet toe mijnen soon, dat de Nederlanders van der uytheemschen verdruckt worden ten ware dat gij u selven in een jammerlijcken en ghedurighen inlandschen oorlog wilde steken (Keizer Karei aan zijnen zoon Philips II). In zijn inleiding schrijft Conscience verder ‘dat hij niet voor kinderen maar wel voor mannen geschreven heeft’. Uit dit pamflet en uit het werk zelf spreekt luide Conscience's afschuw voor paapse dwingelandij. Het werk maakte ophef. De ‘communistisch’ gezinde flamingant Jacob Kats zorgde spoedig voor een toneelbewerking, die hij te Brussel opvoerde met een door hem gestichte toneelgroep. In 't Wonderjaar had, volgens Conscience zelf, als uitgangspunt het verhaal der verwoesting van de Antwerpse kathedraal in 1566, verhaal dat hij verkeerdelijk meende gelezen te hebben in de oude Nederlandse vertaling van Guicciardini's Beschrijving der Nederlanden. Ook De Coster verwerkte deze scène in zijn Legende (II, 14). De jonge Conscience was er evenwel niet in geslaagd de vernieling der O.L.V.-kerk tot een werkelijk middelpunt te maken, of aan zijn verhaal die hoge vlucht te verlenen, die hij onmiddellijk daarop wist te bereiken in De Leeuw van Vlaanderen. Maar zelfs in die onvolmaakte vorm was In 't Wonderjaar van aard de rust der bourgeoisie te komen storen. Onverbiddelijk luidde het vonnis der heren censoren: ‘zuiveren, of geen brood’. En de wanhopige Conscience zuiverde en zijn Wonderjaar (tweede druk, 1843) schoot er kleur en bezieling bij in. Ook De Leeuw van Vlaanderen werd gezuiverd van alle anti-religieuze inslag. Van menselijk standpunt uit zal men de uitleg begrijpen, die door Conscience werd gegeven in zijn bekend interview met Georges EekhoudGa naar eind7., alsook aan zijn vriend, hoofdinspecteur Adhemar Van der CruyssenGa naar eind8.. Het valt nochtans op dat Conscience zelf tegenover Van der Cruyssen de ernst van het geval minder tracht te minimaliseren dan tegenover Eekhoud, en deze laatste zich angstvallig van iedere beoordeling ter zake onthoudt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot dergelijke compromissen zou De Coster zich niet hebben geleend Als zijn paters kusten dan groetten zij niet. Zijn armoede is hem dan ook gevolgd tot in het graf en de (zeer relatieve) nationale erkenning en erkentelijkheid kwamen slechts na zijn dood. Nog tijdens Conscience's leven werd zijn Wonderjaar striemend gewroken door De Coster's epos. Het lijkt me haast zeker, dat De Coster bij het schrijven van zijn bekende ‘Voorrede van de Uil’ (tu n'es pas prudent... tu troubles ma digestion bourgeoise!) heeft gedacht aan Conscience's wedervaren met zijn eerste werk. Waar De Coster gegroeid is naar de Legende toe, naar het Geuzenepos, al over het schitterend verhaal Smetje Smee uit de Légendes Flamandes, heeft Conscience, na zijn onverkwikkelijk experiment met het Wonderjaar, de Geuzenstof die hem zijn eersteling ingaf definitief laten varen. Alleen nog de bundel poëzie en proza Phantazij (1837), schier gelijktijdig met In 't Wonderjaer verschenen, staat in het teken van de strijd tegen de Spaanse overheersing. Het prozaverhaal De lange Nagel handelt over de boeiende figuur van de Heer van Lumey, die ook aan De Coster een hoofdstuk van zijn Legende inspireerde (IV, 8). Conscience gebruikte hiervoor wellicht Van Meteren's Nederlandsche Historiën, de eveneens door De Coster gebruikte en erkende bron. Na 1837 laat Conscience de strijd van de Geuzen links liggen. Houten Clara (1850) en Simon Turchi (1859) behandelen nog wel 16de eeuwse stof, maar deze heeft niets meer met de vrijheidsstrijd te maken. Conscience zoekt nu bij voorkeur de stof voor zijn historische romans en verhalen in de Vlaamse Middeleeuwen, wat hem toelaat het Vlaamse patriotisme en een christelijk democratisch ideaal te verheerlijken. Deze reus - want Conscience is een reus, ondanks al zijn tekortkomingen - wil gelezen en ‘vei kocht’ worden. Daarom is hij eerder opportunistisch in het kiezen zijner historische stof, niet met het oog op bepaalde eisen van zijn lezerspubliek, maar wel op die der censoren en beheersers van de Vlaamse boekenmarkt.
***
Wat De Coster vooral met Conscience gemeen heeft, is een grondige kennis van het volksleven en van de folklore, een kennis die bij beiden gesteund is op éénzelfde grenzenloze liefde voor Vlaanderen en zijn volk. Beiden zijn als het ware folkloristen avant la lettre. Beiden doen aan volkskundige opzoekingen waarvan zij de resultaten verwerken in hun romans. Beiden beschouwen zij de folkloristische levensuitingen als een onafscheidbaar deel van het volksbestaanGa naar eind9.. Welnu, haast alle motieven die verband houden met de Kathelijne-figuur van De Coster - Vlaanderens mystieke droom, Vlaanderens bijgeloof -, haast alles wat in de Legende betrekking heeft op de toverwereld en het volksgeloof vinden wij terug in het verzameld oeuvre van Conscience. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier volgt een lijstje van deze gemeenschappelijke motieven; voor De Coster verwijzen we naar de boeken en hoofdstukken der Legende, voor Conscience naar diens afzonderlijke werken.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor andere nauw verwante gegevens uit de Legende (o.a. de heksensabbath, herhaaldelijk door Kathelijne vermeld, b.v. I, 82; de waterproef van Kathelijne in het kanaal van Brugge, IV, 6; het aanwenden van toverbalsem, V, 9; de ‘witte magie’, toegepast door Kathelijne, I, 38; de dwaallichtjes, V, 9, enz.) kunnen we zelf geen equivalenten uit Conscience aanwijzen. Ze roepen nochtans dezelfde hallucinante sfeer op als b.v. Een uitvinding des Duivels, Helsche geschiedenis (1864) en vooral De Ziekte der Verbeelding (1865), een echt ‘sterk verhaal’ waarin Conscience's diepgaande kennis van het bijgeloof in al zijn vormen tot uiting komt. Een oogopslag op onze tabel leert ons: 1) dat het animisme, het spookachtige, het demonische een belangrijk bestanddeel is zowel in de Legende van Ch. De Coster als in het verzameld werk van Conscience. Beiden hebben die zucht naar het gruwelijke en het geheimzinnige, waarbij we denken aan de helse Jeroen Bosch en aan Pieter Bruegel de Oude. 2) dat de meeste der vermelde motieven bij Conscience voorkomen geruime tijd voor 1867, het jaar waarin De Coster's Legende verschijnt. Alleen de motieven van het heksenproces en van de getekende vinden we vroeger bij De Coster dan bij Conscience. We mogen dus redelijkerwijze aannemen, dat De Coster heelwat van zijn romantisch, in casu folkloristisch gedachtengoed heeft gevonden bij Conscience. Verwijzen we, ten slotte, nog naar de gruwelijke folterscènes, gemeen aan de Legende (Soetkin en Tijl, I, 78; Kathelijne en Joos Damman, IV, 5-6) en 't Wonderjaer (Godemaert op de pijnbank der Inquisiteurs), alsook naar het motief van de duivel en zijn pomperijen in Jacob van Artevelde (1849). Om zoveel aanknopingspunten, zoveel gemeenschappelijke motieven te verklaren volstaat het niet te verwijzen naar de behoeften der romantiek aan bovennatuurlijke inslag, aan fantasmagorieën en zwarte kunst, aan huiveringwekkende taferelen. Sosset zelf trouwens, ondanks zijn bovengemelde voorzichtigheid, vermeldt als vermoedelijke bronnen van De Coster, in verband met het thema der heksenprocessen en -folteringenGa naar eind10.: Albert et Isabelle van Ch. Potvin, Oud Strafrecht van Vlaanderen (1835) van J. Cannaert en het bekende Démonomanie des Sorciers van J. Bodin (1598). Aan Bodin nl. zou De Coster textueel zekere magische bepalingen en formules hebben ontleend.
***
Ik meen te hebben aangetoond dat in de Legende heelwat reminiscenties aan Conscience's oeuvre steken. Verwonderlijk is dat geenszins, als men bedenkt dat Conscience's boeken zich in ieders hand bevonden en ook in het buitenland een belangrijk lezerspubliek hadden gevonden. Men begrijpe mij evenwel niet verkeerd. Het is niet, omdat twee auteurs een verwante stof behandelen, dat de ene de andere heeft gecopieerd, of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minder verdienstelijk zou zijn. Maar er bestaat ook geen enkele reden om niet te wijzen op het veelvuldig voorkomen van gelijke of verwante thema's en op de hiermee gepaard gaande primauteit. Zulks tast de waarde van de kunstenaar niet aan. Want de tweede kan de stof op veel genialer, op veel kunstzinniger manier verwerken dan de eerste, wat zonder enige twijfel het geval is geweest bij De Coster. Alleen het gebied van wat hij zelf heeft gevonden of uitgedacht blijkt enigszins kleiner. Conscience's ontzaglijk oeuvre was een mijn waaruit De Coster zelfs onbewust kan hebben geput. Doch nogmaals, zelfs indien hij het bewust heeft gedaan, brengt dat zijn verdiensten niet in het gedrang. Dumas père schaamde zich niet de ingrijpendste tonelen uit De Loteling te verwerken in zijn roman Dieu et Diable, en zulks openlijk en spontaan te erkennen. Niet alleen met hem stond Conscience in briefwisseling, maar ook met de andere grote Franse romantici, nl. Hugo, de Musset en Chateaubriand. En Théophile Gauthier schreef over hem in vleiende bewoordingenGa naar eind11.. Van enige correspondentie tussen Conscience en De Coster heb ik nergens een spoor kunnen achterhalen. In het Archief en Museum van het Vlaamse Cultuurleven is, naar mij werd verzekerd door de h.G. Schmook, niets voorhanden. Een getuigenis van Conscience over De Coster, in de aard van bovengemelde van De Coster over Conscience, is mij ook niet bekend. Nergens ten slotte heb ik betuigd gevonden dat De Coster en Conscience elkaar zouden ontmoet hebben, laat staan vriendschappelijke betrekkingen met elkaar onderhielden. Maar gemeenschappelijke vrienden en kennissen hadden zij zeker. Zo hadden beiden omgang met de dichter Emmanuel Hiel en de schilder Adolf Dillens. Ook de bekende Hellenist Alphonse Willems van de Brusselse Universiteit, uitgever der Vlaamse werken van Marnix, was beider vriend. Zo lezen wij toch in een onlangs door G. Charlier gepubliceerde brief van Charles Van Lerberghe: ‘... Quel hautain mépris, chez ces hommes de la génération qui a précédé la nôtre, pour tout ce que nous aimons à présent! Il est pourtant, lui, (d.i. A. Willems) le plus accueillant d'eux, le plus généreux, puisqu'il fut l'ami de De Coster et de Conscience, comme il l'est à présent de plusieurs entre nous...’Ga naar eind12.. Conscience en De Coster moeten elkaar dus van dichtbij gekend hebben; het is haast niet aan te nemen, dat ze elkaar niet zouden ontmoet hebben. Maar tot vriendschap is het blijkbaar nooit gekomen.
***
Steeds heeft Hamelius geschreven dat De Coster Conscience moet gezien hebben zoals zijn vriend en biograaf Potvin, die - aldus Hamelius - een al te streng en zelfs onrechtvaardig oordeel over de grote Vlaming zou hebben uitgesproken in Cinquante ans de LibertéGa naar eind13.. Maar als ik de blad- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijden herlees die Potvin aan Conscience heeft gewijd, vind ik daar niets van die onrechtvaardige strengheid. Potvin beoordeelt Conscience eerder zeer nuchter, zeer realistisch, en erkent zijn essentiële verdiensten. Hamelius’ bewering gaat dus tweemaal niet op. Beide auteurs vereren de kleine man. De gewone helden van Conscience zijn arbeiders en boeren, min of meer geïdealiseerd. ‘On m'a reproché de flatter le paysan, de peindre la campagne sous des couleurs trop riantes...’, schrijft Conscience in een brief aan Eekhoud. En over de werkman van die tijd schrijft De Coster in een brief aan Elise, in 1853, na een feestmaal waaraan drukkersgasten hadden aangezeten: ‘Les gens du monde, après avoir lu certains romans de G. Sand, où elle parle de l'ouvrier..., disent: Oh! George Sand idéalise l'ouvrier, l'ouvrier n'est pas ainsi. Eh bien, ils se trompent, George Sand a raison contre eux tous; si l'on veut encore chercher de la chaleur, de la jeunesse, de l'enthousiasme, de la force, c'est dans ces hommes qui portent des blouses et ont les mains calleuses...’. Verdediging van George Sand, maar ook, onrechtstreeks, verdediging van Conscience. Conscience is volkser in zijn kunst, conservatiever in zijn opvattingen. De Coster, ideologisch heelwat volkser, schrijft voor een meer verfijnd publiek. Het meest verwant moet De Coster zich gevoeld hebben met de jonge Conscience, eveneens sterk beïnvloed door het Franse, revolutionnaire liberalisme. Heeft Conscience niet, toen hij te Dendermonde gekazerneerd lag, met zijn kameraden in een herberg een soldatenstuk opgevoerd - Satan converti ou plus d'enfer -dat het burgerlijk publiek vreselijk ontstichtte? En onder de Franse jeugdverzen van Conscience treft men er aan als deze, die dadelijk doen denken aan de Internationale van 40 jaar later: Debout, jeunesse, renouvelez la vie
Le vieux monde râle dans l'agonie
Jeunesse, à vous de l'enterrer...
Men vergelijke dergelijke oorlogsverklaring aan de gevestigde Orde met de beginsel-verklaring van de groep, die in Februari 1860 het satirisch weekblad Ulenspiegel omvormt tot een spreekbuis van het radicaal liberalisme (Rops, Ch. De Coster, enz.): S'il faut une déclaration de principes, nous la ferons courte: ni les dieux, ni les saints, ni les papes, ni les princes, empereurs ou rois, ne sont ni ne seront nos amis’. De Coster is aan deze verklaring trouw gebleven. Conscience moest de Franse jeugdverzen verloochenen, zoals hij het deed met In 't Wonderjaer en Phantazij. Zeer terecht schreef hieromtrent Eug. De BockGa naar eind14.: ‘in volle vrijheid van denken en schrijven zou zijn aanstaande productie zich toch levendiger | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben voorgedaan en op zijn minst aan verscheidenheid gewonnen hebben’. Wellicht is het juist te beweren, dat het offer van één werk het ganse oeuvre van Conscience mogelijk maakte, het Vlaamse volk ten bate. Maar het is niet minder waar dat de verdiensten van een niet gebrimeerde Conscience heelwat groter hadden kunnen zijn. De Coster gaf niet toe aan de druk der vijandige machten. Dat heeft wellicht zijn productiviteit beïnvloed. Maar het monument, waaraan hij jaren lang met taaie wilskracht arbeidde, bereikte zeldzame, bij ons tot dan toe ongekende hoogten. Ik besluit. Er bestaan grote, essentiële verschillen tussen Conscience en De Coster, als mens en als auteur. Maar de aanknopingspunten en affiniteiten zijn het onderstrepen waard. Belangrijkst is hier ten slotte beider onmetelijke liefde voor Vlaanderen en zijn bevolking. Met Conscience stond De Coster aan de zijde van het verdrukte Vlaamse volk. De Coster begreep en billijkte de Vlaamse strijd. Zoals hij zijn solidariteit had betuigd met de stakers van April-Mei 1861, zo begroette hij op 19 Mei van hetzelfde jaar de oprichting van het ‘Vlaamsch Verbond’Ga naar voetnoot15.. Aan beide baanbrekers is Vlaanderen eeuwige dank verschuldigd. |
|