‘Waar is vader? Kan hij niet komen en “Krib” met mij spelen?’ ‘Hij is op jacht. Ga nu maar naar bed en wanneer ik gedaan heb kom ik met u spelen.’
Ik begroef Jim. Toen ik binnenkwam zat Davy rechtop met het kribbord op zijn schoot. Ik nam een stoel en ging naast zijn bed zitten. Plots kon ik hem niet zien. Ik hoorde hem alleen en de verwondering in zijn stem:
‘Ween niet, Moe. Anders weent gij nooit, Moe. Ik word wel beter. Heus waar.’
Ik drukte hem tegen mij aan. Ik kon niets zeggen en er was niets te zeggen.
Ik moest Davy wel zeggen dat zijn vader naar de stad gegaan was. Ik moest hem zeggen dat hij langer zou wegblijven dan gewoonlijk. Dan, toen hij beter was. moest ik hem wel de waarheid zeggen. Hij trok het bos in en bleef uren weg.
Toen ik hem weerzag, zat hij op de kruiwagen naar het graf te staren. Hij sprak een hele tijd niet. Wij gingen naar de politie en zij kwam en nam Jim mee. Na het onderzoek werd hij begraven op de stedelijke begraafplaats.
Wij bleven daar verder wonen en Davy groeide op. Hij was groot en struis zoals zijn vader, al was hij maar achttien. En toen hij naar de oorlog trok, bleef ik en zorgde voor alles. Ik kreeg brieven van hem, goede brieven, luchtig, en vol van inzicht. Hij zegde in een ervan, dat, wanneer hij terugkwam, hij schapen zou houden. Maar hij kwam niet terug.
Hij verlangde niet veel, alleen bij mij te zijn, konijnen te vangen en te werken. Ik zag hem een eigen vrouw hebben en kinderen en veel zon krijgen. Maar dat zal hij nu niet doen. Hij is een deel van mij, dood, met zijn gebeente in de drassige jungle, hij die geboren was onder een boom in dit land.
Ik kocht een paard en tent en ging op weg. De wegen leiden overal. Ik heb erwten geplukt en maïs getrokken en fruit verpakt. Uit alle levens op aarde kwam deze man in mijn leven! Ik had hem evengoed niet kunnen ontmoeten. Ik had geluk. En niet iedereen had een zoon als Davy.
Ik had geen moeder gekend, hetzij de streek en de aarde die ik kende. De seizoenen zijn zoals vrienden die aan uw deur komen. Ik verlang niet meer. Magere en volle jaren. Zij wegen tegen elkaar op. Gij gaat verder.
Ik ga niet in een tehuis voor oude mensen. Ik heb een foto gezien van die mensen in zo een tehuis en een andere van een oud schip op de bodem van de zee, met vissen die de patrijspoorten binnen en buiten zwemmen. Niet veel verschil.
Ik ga werken tot ik erbij val. Ik ga sterven terwijl mijn bloed nog warm is, zoals mijn vader, zoals Jim, zoals Davy. Op de aarde neerzinken en sterven.