De Vlaamse Gids. Jaargang 38
(1954)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
De betrekkingen van Vlaamse schrijvers tot ‘De Nieuwe Gids’
| |
[pagina 315]
| |
‘Voor 1 Januari kunt gij zeker zijn, dat het geld in uwe handen is’, zo vervolgde hij en schreef daarna: ‘Intusschen zou het mij verheugen, als gij nog eens iets dergelijks hadt als uwe laatste bijdrage. Deze is hier in Holland met zeer veel genoegen gelezen, hetgeen te opmerkelijker is, omdat er hier in de geavanceerde literaire kringen een zekere antipathie bestaat tegen alles wat Vlaamsch is. Ik moet dan ook bekennen, dat ik nooit zoo iets krachtigs en natuurlijks in het Vlaamsch heb gelezen als uw “Biezenstekker” en dat dit stuk mij de hoop geeft, dat de Vlamingen ook eerlang een mooie literatuur zullen krijgen. En nu ik toch zoo met u spreek - ik ben misschien onbescheiden - maar ik zou graag wat meer over u willen weten. Vooral deze twee dingen interesseeren mij: “Hoe oud zijt gij en hebt gij meer geschreven?” Als kroniekschrijver van mijn tijdschrift ben ik gaarne op de hoogte van zulke bijzonderheden over de nieuwere letterkundigen. En nu nog iets. Een tijdje geleden zijn er eenige nummers verschenen van een weekblad: Jong Vlaanderen. Het eerste nummer trof mij door twee sonnetten van “Kees Droes” en een prozastuk “Rosse Lokken” van Aug. Vermeylen. Verder heb ik er niets leesbaars meer in gevonden, en nu is het dood. Hebt gij ooit die twee namen gehoord en zoo ja, kunt gij mij dan hun woonplaats meêdeelen. Met een paar woorden terug op een en ander, zoudt gij mij zeer verplichten.’ Buysse heeft het volgende antwoord gezonden: | |
Nevele, 4 September 1890Hooggeachte heer, Ik ben tevreden met uw voorstel voor wat de uitbetaling van het honorarium betreft. Met genoegen zal ik ook, aan dezelfde voorwaarden eene nieuwe bijdrage aan de ‘Nieuwe Gids’ zenden. Het stuk, merkelijk langer dan den ‘Biezenstekker’ is echter nog niet heel geschreven en zal mij nog wel ruim eene maand werk vragen. Ik twijfel niet of de Redactie zal er van tevreden zijn als van het andere. Ik ben gevleid over uwe waardeerende meening, aangaande mijne eerste bijdrage en dank er u voor. Ziehier nu enkele bijzonderheden over mij: Ik ben dertig jaar oud, ik woon bij mijne ouders, die fabrikanten zijn alhier; ik ben de volle neef van Mej. Virginie Loveling, die de zuster is mijner moeder. Ik heb nog niet zeer veel geschreven, de nagenoeg volledige lijst mijner werken is: ‘Guustje en Zieneken, schetsen uit het boerenleven’, Ad. Hoste, Gent, 1887., Reisherinneringen uit Amerika (verschenen in het Ned. Museum, Gent, 1888 en 89) nog een paar novellen in hetzelfde tijdschrift; ‘Op den Senegal’, reisschetsen en verhalen (verschenen in Gouverneurs Oude Huisvriend, Nijmegen, 4 eerste nummers van 1890) de Biezenstekker | |
[pagina 316]
| |
Nieuwe Gids) en nu nog eene novelle ‘Beter laat dan nooit’, die in de Oude Huisvriend aan 't verschijnen is. Antwoordende op uwe tweede vraag, heb ik de eer U te melden dat ik Kees Droes niet ken maar dat August Vermeylen in Brussel woont. Ik kan u echter zijn adres niet bepaald opgeven, daar ik het zelf niet ken. Emm. K. de Bom, Olijftakstraat, 10, Antwerpen, zou u hierover kunnen inlichten, alsook over de woonplaats van Kees Droes. Met bijzondere hoogachting blijf ik uw dr Cyriel Buysse
P.S. Dank voor de afdrukjes. Ik heb die zeer goed ontvangen.
De betrekkingen met Buysse duurden voort. Deze zond in Februari 1891 een omvangrijke novelle - vermoedelijk de roman ‘Het recht van den sterkste’ - waar Buysse 1 Mei een brief van Kloos over ontving, die zeer tekenend is, omdat er uit blijkt, dat ‘De Nieuwe Gids’ voorzichtig was en bang lezers te kwetsen: ‘Ik ben bezig’, zo schreef Kloos, ‘onder al mijn werkzaamheden door, van tijd tot tijd een stukje van uw roman te lezen. Ik geloof dat hij goed is, maar ik vrees dat hij als tijdschriftartikel te veel sexueele dingen behandelt, dan dat hij in zijn geheel zou kunnen opgenomen worden.’ Niet alleen Buysse hoorde dergelijke opmerkingen, maar ook anderen, opmerkingen, die ik althans niet van jonge, vooruitstrevende, en zoals ik dacht, durvende letterkundigen, had verwacht. Arij Prins had met de redactie moeilijkheden over bepaalde passages in zijn novellen. Kloos schreef hem buitengewoon openhartig op 17 Mei 1886: ‘Ik heb mij veroorloofd op pag. 12 der proef een zin te schrappen, 't Klinkt komiek, maar een tijdschrift dat begint mag niet van zijn lezers onderstellen en die onderstelling neerschrijven, dat zij op de hoogte zouden zijn van de verschillende soorten publieke vrouwen, die er in de wereld zijn. Ja, het zou misschien wenschelijk zijn het geheele voorbeeld weg te laten, maar enfin, iets moeten wij toch wagen, anders komen wij nooit verder.’ En het volgende jaar werd ook in ‘Een nacht’ een passage verwijderd. ‘Dat middeleeuwsche droompje er in mét die juffrouw is heel mooi en misschien het meest intense en afgewerkte wat je ooit geschreven hebt, maar... we maken bezwaar tegen het opnemen van die personificatie van de Syphilis, waarvan buitendien de literaire waarde ons toeschijnt niet groot te zijn. Zie hoe je daarin doet: zooals het hier staat, kunnen wij 't onmogelijk hebben, niemand onzer lezers zou het mooi vinden.’ Prins verzette zich wel, maar stemde ten slotte toch toe, in het schrappen van de passage. De naturalist Aug. P. van Groeningen moest het zich laten welgevallen, dat een deel werd geschrapt door Kloos, waarin verteld werd, dat een hond | |
[pagina 317]
| |
zijn pootje had opgelicht tegen een mand met brood, die de bakkersjongen op straat had gezet. Hoe goed Van Groeningen besefte, dat hij voor het publiek, dat het tijdschrift las, voorzichtig moest zijn, blijkt uit brieven van hem aan Kloos, waarin hij het heeft over het afsnijden van het liefdesmotief, ‘omdat dit de steen des aanstoots voor het publiek zal zijn, de uitgevers inbegrepen.’ En in dezelfde brief zegt hij: ‘Indien u wil, kan ik later nog wel meer fatsoenlijke episoden laten volgen’. Maar voor een afzonderlijke uitgave van zijn roman wilde hij geen letter schrappen; ‘deze mijn trots stel ik tegenover de fatsoenstrots van Publiek.’ Deze voorbeelden zouden met veel andere vermeerderd kunnen worden, maar ik moet tot de Vlamingen terugkeren. Het verdriette Buysse zolang te moeten wachten op een definitief antwoord en 22 Juli zond Kloos het manuscript, gedeeltelijk gelezen, terug. Nog werd in de achtste jaargang van 1893 ‘Trouwpartij’, ‘uit een roman die eerlang zal verschijnen bij W. Versluys te Amsterdam’ opgenomen, dus uit ‘Het recht van den sterkste’. Ik kom nu terug op de vraag van Kloos aan Buysse over de bijdragen van Kees Droes en Aug. Vermeylen, die hem dadelijk getroffen hadden, en dit is tekenend als men bedenkt, dat Vermeylen toen 18 jaar was en Kloos 32, met een naam in de Nederlandse letteren. Buysse verwees hem naar Emmanuel De Bom, die hetzelfde verzoek kreeg en als Kloos dan het adres van Vermeylen ontvangen heeft schrijft hij deze laatste de volgende brief: | |
Amsterdam, 5 Dec. 1890
| |
[pagina 318]
| |
alleen uit sympathie voor het weinige dat ik van u mocht lezen, en uit liefde tot de Nederlandsche letteren, die mij voorkomen, ook in Vlaanderen, in den allerlaatsten tijd een beteren weg op te willen, dan zij tevoren zijn gegaan. Geloof mij, inmiddels, hoogachtend Uwdw. Willem Kloos redacteur-secretaris van De Nieuwe Gids Den Heer Gust Vermeylen Pachées-straat, 81, Brussel.
Vermeylen heeft hierover - en over de tweede brief van Kloos - verslag gedaan aan De Bom. Hij schreef: ‘Ik heb twee uitmuntende brieven ontvangen van Willem Kloos. In den eersten stelt hij zich voor, verlangt met mij ‘in verbinding te geraken’, vraagt mij uitleggingen over mijn ‘literaire liefdes’ en mijn plannen. Ik antwoord hem een langen, zeer langen brief, en over één uur heb ik een tweede epistel ontvangen van den ‘weledelgeb. redacteur-secretaris’. Hij dacht niet, dat ik nog zoo jong was (hij is een 32-jarige, de pée!), ‘dat doet hem toch erg plezier’.’ Nu is helaas ‘de lange, zeer lange brief’, waar Kloos dadelijk op geantwoord heeft, niet door hem bewaard. Dat is een verschijnsel, dat zeer veel voorkomt in het archief van ‘De Nieuwe Gids’, maar gelukkig is het antwoord van Kloos aan de jonge Vermeylen in het Copieboek van Willem Kloos afgedrukt, zodat wij enigszins kunnen gissen wat de latere Vlaamse leider geschreven heeft. Ik zal de brief van Kloos afschrijven, maar wil vooraf nog een enkele opmerking maken. En die is deze. Het is merkwaardig, dat Kloos dadelijk de waarde van Vermeylen heeft gezien. Een vers als ‘Het klinkdicht der worsteneters’ ligt in gevoelssfeer ver van de lyrische gedichten en gedachtenwereld van Kloos af. Het is, zoals De Bom zegt, ‘Heel Teniers, Brouwer, Ostade jubelen in dien laatsten regel alleen!’ Enige jaren later heeft Kloos door een steeds ongeregelder en woester leven zijn oordeel verloren, maar in die tijd zag en hoorde hij nog scherp. Het is aardig om de indruk weer te geven, die Vermeylen, een paar jaar later, maakte op een schilder als Johan Thorn Prikker, die in een brief aan Henri Borel schreef: ‘Het nieuwe tijdschrift in België is uit. Voor de inteekening is hier geweest Gust Vermeylen, een heel jonge kerel van een jaar of drie en twintig, maar kolossaal ontwikkeld. Plotseling werd er gebeld en verscheen Vermeylen voor me. Die vent kan geloof ik alles. Hij kon alle schrijvers, waar jij het altijd over hadt, al de hollanders incluis, de oude dichters van | |
[pagina 319]
| |
de 14de eeuw op zijn duim, reciteerde onuitgegeven verzen van Mallarmé, en heeft uit Vondel en Verlaine voorgedragen, 's avonds bij... Hij sprak alle talen, ook latijn, grieksch, spaansch, italiaansch, russisch en Sanskriet. Hij was bovendien nog candidaat in de geschiedenis. Hij had het land aan den Sar Péladan, vond zijn magie ‘flauwe kul’, zeide dat Péladan, Papus en al die andere lui er niets van wisten, tot groote verontwaardiging van S., maar die was natuurlijk in een oogwenk verslagen, door Vermeylen's bewijzen uit oude boeken. Hij zeide, al die lui als Papus enz. wisten wel de uitvloeisels, maar van het groote midden wisten zij niets af, en ze doen toch net, of ze het goed kennen en het als basis beschouwen. Hij sprak ook nog over russische artiesten, waaronder heel groote moesten wezen, maar ze mochten niet uitgeven, omdat ze te liberaal waren, en de godsdienst en den Czaar aanvielen. Enfin, die Vermeylen kwam hier medewerkers en leden winnen voor ‘Van Nu en Straks’. In België is het nog slechter dan hier, hij beweerde dat dit land nog erg achter was bij Nederland. De groote beweging van de jongeren in de kunst gaat hier beter. Hij zei, dat in België voor iets nieuws als V.N. en S. op dit moment geen 75 inteekenaren te vinden waren. De andere redacteur, Cyriel Buysse, moet, volgens Maeterlinck, een knappe vent zijn.’ En ten slotte de brief van Kloos: | |
Amsterdam, 22 Dec. 1890
| |
[pagina 320]
| |
bestaat, dat het zich een eigen onafhankelijke oorspronkelijke kunst creëert, evenals wij dit in het Noorden hebben gedaan. Ik geloof dat ik hiermede uw streven onder woorden breng. Maar waarom sluit gij u dan niet voorloopig bij ons aan, zoolang tot uwe beweging in België sterk genoeg zal wezen om haar eigen weg in de zelfde richting te gaan? Gij zegt, gij kunt geen tijdschrift klaar krijgen, op 't oogenblik. Welnu, vertrouw nu eens op mij. Wij hebben een tijdschrift met een zeer uitgebreid publiek, waar in de pers voortdurend over gesproken wordt, en dat vast in zijn schoenen staat. Zend mij nu, wat gij zelf goed genoeg vindt om uit te geven, nu of later. Dan zal ik u eerlijk zeggen, wat mijn opinie er over is. Bevalt het mij, dan zal ik het plaatsen in ons tijdschrift, desverkiezende tegen honorarium, of zoo het te uitgebreid of door bijzaken niet geschikt is voor een tijdschrift, dan beloof ik u, door mijne relaties, u een uitgever te bezorgen, met wien gij dan zelf over de condities der uitgave onderhandelen kunt. Bevalt het mij niet, dan stuur ik het u terug, in de hoop van later gelukkiger te zijn, en gij zijt nog even vrij als te voren om in België met uw werk te doen, wat gij wilt. Hoe vindt gij dit voorstel? Maar ik waarschuw u van te voren, ik ben streng in mijn oordeel en vind b.v. een boek als Suzanne de LinièresGa naar voetnoot1., ondanks enkele aardige bijzonderheden, waardeloos. Ik wil graag open met u omgaan, om u geen teleurstelling te bezorgen. Zoudt gij hierover eens na willen denken? Inmiddels met waardeering en achting Uwdw Willem Kloos Den Heer Gust Vermeylen. Mag ik u de laatste aflevering van De Nieuwe Gids bij deze aanbieden, met een artikel van mijne hand erin?
Men heeft het gehoord: de betrekkingen tussen de jongere Vlamingen en ‘De Nieuwe Gids’ zijn niet hecht geweest, maar later zijn ze sterker geworden, en aan ‘Van Nu en Straks’ werkten Nederlanders mee, ook voor de verluchting van dat prachtig uitgegeven tijdschrift. |
|