zijden, waarin een ‘jongeling’ ‘rood werd tot achter de oren’, ‘diepzinnig en gepast’ sprak, ‘zuchtte’, ‘gloeide van koorts’, ‘bloosde van schaamte’, ‘kleurde als ene pioen’; waarin Lotje zelf ‘den blik ten gronde sloeg’, ook ‘gloeiend rood kleurde’, en toch ‘lelieblank en goed’ bleef, tot ze eenmaal wanneer het te laat was beklaagd, ‘zat te peinzen en te wenen’. De man die haar verleid had wordt ‘de liederlijke lafaard’ genoemd. Men herkent daarin de trant van een ontelbaar aantal volksverhalen van Zetternam tot Zielens.
Het weze me thans toegelaten te eindigen met een paar meer persoonlijke herinneringen aan hem die hier in dit tijdschrift mijn voorganger was.
Af en toe liet vóór 1940 Pol Anri me weten dat een bijdrage aanvaard was of geweigerd of ‘op de helft’ diende ‘ingekort’ (Kleine troost voor hen aan wie ik nu hetzelfde soms schrijf!). Hijzelf kwam ‘daarin niet tussen’ (Excuus dat ik niet eens kan inbrengen, wat ik beter vind). In Anri's tijd moest de redactiesecretaris de ongeduldige inzenders ook met een ‘ja’ of een ‘neen’ gelukkig of ontevreden maken; deze traditie kan niet anders dan voortgezet worden.
Vaak heb ik nog aan Pol Anri geschreven. Wanneer ik inlichtingen over zijn eigen persoon vroeg kwam er geen antwoord. Doch telkens wanneer ik hem iets vroeg over anderen, liet hij nooit na me te schrijven.
Hier volgen enkele inlichtingen over Gentenaars of te Gent wonende Vlamingen; deze mededelingen van Pol Anri kunnen allicht ook andere zoekers nog nuttig zijn. Hij bezorgde me deze aanduidingen in zijn laatste levensjaren: ‘Wazenaar woonde Coupure links, niet ver van de Nieuwe Wandeling’.
‘Alleen enkele ingewijden (Rogghé, Fredericq, later Vercoullie) wisten wie Hannah was, en wie er op de man af naar vroeg kreeg geen antwoord. Ik ben dus niet heel zeker (maar toch bijna) dat het mevrouw De Weerdt was, de schilderes Anna De Weerdt, echtgenote van Schepen De Weerdt’.
‘Volgens mij zal Ernest Houdet wel een schuilnaam geweest zijn. Noch onder de bestuursleden van het Gentse W.F. noch in de Zetternamkring heb ik ooit die naam horen uitspreken’.
‘Jhr. Napoleon de Pauw woonde in de Lange Violettenstraat, dichtbij het Van Arteveldeplein in een poort: consulaat van Duitsland’.
‘Waar Maurits Sabbe woonde zal ik wel geweten hebben, daar ik hem op de zittingen van het Taalverbond uitnodigde; maar ik heb er thans volstrekt geen herinnering meer aan’.
‘Als vrijgezel woonde Jozef Minnaert in de Lange Violettenstraat, bij zijn schoonbroer De Mengelaere, een blikslager.
Gillis Désiré Minnaert woonde Onderstraat, 16, destijds lokaal van de Normaalschool. Na haar verplaatsing: Gebroeders Van de Veldestraat’.
En nu is onze Vriend Anri heengegaan. Met hem verdween een stukje Gentse hartelijkheid te meer, een flinke brok Vlaamse werkkracht en dienstvaardigheid. De herinneringen aan hem zullen ons dierbaar blijven. Mogen deze enkele bladzijden bescheiden doch innige hulde ook diegenen ontroeren, welke hem niet hebben gekend.
Jan SCHEPENS (Brugge, 10-10-53).