August de Boeck herdacht
VIJFTIEN JAAR is het reeds geleden, dat de uitnemende Vlaamse toondichter August De Boeck (1865-1937) te Merchtem, zijn geboortedorp, overleed.
Wij hebben toen ter tijd op dezelfde plaats een ‘In Memoriam’ aan zijn nagedachtenis gewijd, waarin wij voor het eerst trachtten de plaats te bepalen, die aan het oeuvre van deze grote en eenvoudige kunstenaar toekomt in de Vlaamse en in de Europese muziekbeweging. (Zie ‘De Vlaamsche Gids’, 26ste Jrg., nr. 2, November 1937. van blz. 57 tot 62). Wij hoeven er vandaag geen woord van terug te nemen. Wel kunnen wij er, met rechtmatige fierheid, aan toevoegen, dat de figuur van De Boeck, als mens en als kunstenaar, ver van door zijn lichamelijke afwezigheid verminderd of geslonken te zijn, integendeel gegroeid is tot een symbool van Vlaamse scheppingskracht op internationaal niveau, tot een onverwoestbaar blijk van de levenskracht en onaantastbare waarde van onze nationale muziek. Deze eer deelt hij trouwens met zijn vriend en strijdgenoot Paul Gilson.
De verering die ons volk, in een opwelling van ongewone artistieke helderziendheid, deze twee Meesters toedroeg, werd niet door hun heengaan aangetast en de geldigheid van deze verering blijkt duurzaam gevestigd. De afstand in de tijd, waarover wij thans beschikken, laat ons reeds toe, ondanks de snelle wisseling in de muziek-aesthetische opvattingen en het onmiskenbaar belang van de hedendaagse muziekproductie, de blijvende betekenis te ervaren, die aan de beste bladzijden van Gilson en De Boeck ten grondslag ligt. Door een gelukkige lotsbeschikking naar tijd en plaats met elkaar verbonden en elkaar zo duidelijk aanvullend, dat hun beider naam bijna altijd in één adem wordt vernoemd, vormen zij een hoogtepunt in onze recente muziekgeschiedenis en vertegenwoordigen op volwaardige wijze de Vlaamse klank in het Europees concert.
Nochtans is er in de afgelopen vijftien jaar weinig geschied, om deze erkenning in de hand te werken... Een tweede wereldoorlog groef opnieuw een kuil tussen de elkaar opvolgende generaties; andere namen kwamen naar voren en eisten de aandacht op. Thans pas komen wij tot bezinning, beginnen het onmiddellijke verleden te overschouwen en trachten bruggen over de kloof te slaan, met het schone beeld van een in traditie gedrenkte Toekomst voor ogen
Met de internationale erkenning is het zeker niet beter gesteld. Het is nu eenmaal het lot van kleine landen en weinig talrijke volkeren, dat veel van wat binnen hun grenzen gebeurt, daarbuiten onopgemerkt blijft. Op het uit de aard van de zaak vergankelijke gebied van de muziek vooral, ontbrak het ons aan de nodige verspreidingsmiddelen: een ondernemende en kapitaalkrachtige muziekuitgeverij, een dito gramofoonplatenindustrie, bevoegde vakliteratuur, rechtstreeks contact met de voornaamste muziekcentra in de vreemde.