voorkwam. Negen en twintig jaren zijn sindsdien voorbijgegaan, jaren van rusteloze bedrijvigheid. Belangrijke posten hebt Ge in de universiteit bekleed, in de faculteit, in de instituten, in de academieraad. Eén enkele prestatie wil ik met nadruk vermelden: de stichting van het instituut voor criminologie, gehecht aan de rechtsfaculteit, tijdens het rectoraat van Prof. L. Fredericq. Zij is Uw werk geweest, en Gij werdt er - verdiend - herhaaldelijk tot voorzitter van verkozen.
De criminologie heeft inderdaad gans Uw loopbaan door in het brandpunt van Uw belangstelling gestaan. Als ik de lange lijst van Uw publicaties overloop - een tachtigtal, meen ik - dan treft mij het groot aantal boeken en artikels die Gij er aan hebt gewijd. Maar tussendoor, in die lijst, is er een ander thema, dat telkens opnieuw opduikt: tal van Uw geschriften handelen over het kind en de rechtspraak, misdadige en verwaarloosde jeugd, kinderbescherming. Het kind, het kind in nood heeft steeds Uw zorgzame aandacht gehad.
Ik ben niet bevoegd, ik drukte er reeds op bij de aanvang, ik ben niet bevoegd om de verdiensten van Uw wetenschappelijke productie in het licht te stellen. Maar ik ben wel bij machte ze te meten, met een maatstaf die in onze academische kringen algemeen geldig wordt geacht: de waardering van de buitenlandse geleerde wereld.
Zij is in verschillende vormen tot uiting gekomen. In Uw bibliografie onderscheid ik duidelijk twee groepen publicaties: de ene zijn kennelijk door U voor eigen volk, in eigen taal geschreven, en in eigen land uitgegeven. De andere groep bestaat uit geschriften die elders zijn verschenen, niet slechts in de Europese buurstaten, maar ook in Noord- of Zuid-Amerika, of in andere werelddelen nog, meestal op verzoek van buitenlandse geleerde kringen, zoals de verslagen die Gij op internationale congressen hebt uitgebracht.
Nog duidelijker spreekt die waardering uit de uitnodigingen die U bereikten, en waarop Gij zijt ingegaan, om aan vreemde universiteiten als ruilprofessor op te treden, of ook nog uit de lijst van de academies en andere geleerde genootschappen in Italië, in Brazilië, in de Verenigde Staten, die U tot buitenlands lid benoemden, of uit de vermelding van de buitenlandse eretekens, Franse, Roemeense, die U te beurt vielen.
Bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog moest Ge noodgedwongen het land verlaten, omdat hier blijven voor U wegens Uw afkomst levensgevaar betekende. Toen heeft Uw faam van geleerde U ook aan de overzijde van de Oceaan de poorten van de universiteiten geopend.
Zeer geachte Collega Gunzburg,
Het past wellicht dat ik, naar gebruik, deze biografie besluit met het karakterbeeld van de gevierde. Vrees niet. Intiem ken ik U niet genoeg om me daaraan te wagen. Ik zal me er toe beperken de nadruk te leggen op twee trekken, die mij kenmerkend schijnen voor Uw persoonlijkheid. Gij hebt