| |
| |
| |
Oorlogsmisdaad en oorlogsmisdadigers
DE tijd is rijp om objectief en zonder hartstocht de twee begrippen ‘oorlogsmisdaad’ en ‘oorlogsmisdadiger’ te bepalen in het licht van de thans gekristalizeerde juridische opvattingen.
In zijn eigenlijke betekenis omvat de oorlogsmisdaad de belangrijke overtredingen van de wetten en gebruiken van de oorlog. Gedurende eeuwen betwistte niemand dat een onafhankelijke Staat zijn rechten door een overwinning met de wapens mocht veroveren. Nu nog wordt de oorlog doorgaans als een recht aanschouwd, wanneer hij rechtvaardig is, b.v. ter verdediging van grondgebied en bevolking tegen een aanval van een andere Staat. De oorlog is ook toegelaten om redelijke eisen van een naburige Staat af te dwingen.
Sedert eeuwen is echter de oorlogvoering onderworpen geworden aan een reeks regelen, die voor doel hebben nutteloze wreedheid te vermijden. Reeds in de XVIe eeuw werden dergelijke regelen bevestigd door Francisco de Vitoria, Hugo de Groot en anderen, die dan ook als de grondleggers van het Internationaal Recht worden genoemd.
In de XIXe eeuw werden nauwkeurige beperkingen bepaald in nationale legerreglementen, zoals het ‘Manual of Military Law’, de ‘U.S. Army Rules of Warfare’, het Duitse ‘Kriegsbrauch im Landkrieg’ e.a.
Tevens zijn er van tijd tot tijd, in dezelfde geest, internationale overeenkomsten tot stand gekomen, zoals het Duits-Amerikaans Verdrag van 11 November 1918 op de behandeling van oorlogsgevangenen, en de Overeenkomst van Washington van Februari 1922, op de duikboten en de verdovende gassen. Enkele algemene overeenkomsten, door een groot aantal Naties gelijktijdig aanvaard, hebben de grondslag gelegd van een oorlogsrecht: in 1874, de zogenaamde Verklaring van Brussel; in 1880, het Handboek van de Oorlog te lande, van Oxford; in 1899 en 1907, de verdragen van Den Haag en Genève.
Sedert, op vredescongressen en internationale bijeenkomsten, het onderscheid tussen gerechtvaardigde en niet-gerechtvaardigde oorlogsgronden werd bestudeerd, heeft men, ten minste in de theoretische beschouwingen, als oorlogsmisdadigers bestempeld de staatshoofden en regeringsleiders, die individueel aansprakelijk kunnen gesteld worden voor het uitlokken van een oorlog. Naarmate de pogingen om een wereldvrede tot stand te brengen groter kans tot welslagen schenen te bieden, is het voorbereiden van een aanvalsoorlog en van een oorlog in het algemeen als oorlogsmisdaad strafbaar verklaard geworden.
Na de eerste wereldoorlog van 1914-1918 werd de vervolging van de Duitse oorlogsmisdadigers als een der belangrijkste voorwaarden van een blijvende vrede uitgeroepen. Wilhelm von Hohenzollern, voormalig Keizer van Duitsland, werd in de Vredestraktaten (Art. 227 en volgende, van het Verdrag van Versailles) uitdrukkelijk in beschuldiging gesteld. De beschuldiging luidde wegens aanslagen tegen de internationale moraal en wegens overtreding van verdragen,
| |
| |
voornamelijk door de oorlogsverklaring aan het neutrale België en de bezetting van het Belgisch grondgebied. De Geallieerden eisten zijn uitlevering uit Nederland; zij werd echter geweigerd. Deze weigering was in overeenstemming met de bestaande rechtsbeginselen. Eerst en vooral, omdat politieke misdaden in beginsel geen aanleiding geven tot uitlevering. Verder nog omdat strafrechtelijke bepalingen uiteraard territoriaal zijn, zodat misdaden slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen vervolgd worden in een ander land dan dat, waar de misdaad gepleegd werd. Eindelijk omdat er geen rechtbank bestond die internationale bevoegdheid zou bezitten. Weliswaar had de Belgische staatsminister Baron Descamps, in 1920, de stichting van een internationaal Hof voorgesteld, waaraan bevoegdheid zou worden verleend voor het berechten van misdaden tegen het volkenrecht. Doch deze poging mislukte. De Volkenbond oordeelde het voorstel voorbarig, zolang de grondbeginselen van een volkenrecht niet op nauwgezette basis konden worden geformuleerd. Trouwens de algemene opvatting der rechtsgeleerden was dat het volkenrecht alleen Staten kan binden en niet individuele staatshoofden of regeerders.
Enige jaren later kwam de Volkenbond tot het besluit, dat de aanvalsoorlog als dusdanig tot internationale misdaad moest verklaard worden. In 1924 werd zulks bevestigd in een Protocol, dat door acht-en-veertig naties werd ondertekend; een duidelijker bevestiging volgde in 1928, in het zogenaamd Kellogg-Briand-verdrag, en tevens in een Verklaring aanvaard door de een-en-twintig Amerikaanse republieken. Men kwam er toen echter niet toe een Internationaal Hof tot stand te brengen noch de rechtspleging voor de bestraffing vast te leggen. Zodat de enige sancties politieke en economische sancties gebleven zijn.
Oorlogsmisdaad heeft langzamerhand een nieuwe betekenis gekregen naarmate de oorlog niet meer beperkt bleef tot militaire actie van de legers, maar zich uitstrekte tot economische, administratieve en culturele gebieden. De oorlog is totaal geworden; hij wordt gevoerd door de ganse bevolking en tegen de ganse bevolking. De burgers der oorlogvoerende landen worden in de actie betrokken. Zij spelen een actieve en passieve rol bij de bevoorrading, bij de vervaardiging en het vervoer van wapenen en munities, bij de propaganda en bij de weerstand tegen de bezettende macht. De represaille-maatregelen vanwege de aanvaller en bezetter, de wegvoering en opsluiting van burgers in arbeids- en concentratiekampen, de mishandeling en uitmoording van gijzelaars, alle soorten van gruweldaden en martelingen om de bevolking schrik aan te jagen en te domineren, hebben zodanig het menselijk gevoel gekwetst, dat het bevelen en uitvoeren van dergelijke maatregelen ook als oorlogsmisdaden zijn aanschouwd geworden. Zij, die dergelijke gruweldaden plannen en bevelen alsook degenen die, al is het op bevel, zich tot de uitvoering ervan lenen, kunnen als oorlogsmisdadigers worden vervolgd, volgens de nieuwere opvattingen.
Ook deze reeksen van oorlogsmisdadigers moesten, volgens de vredestractaten die na de eerste wereld-oorlog werden gesloten, streng worden gestraft. De Opperste Raad der Geallieerden beloofde te zorgen voor de uitlevering van
| |
| |
de Duitse oorlogsmisdadigers, tegen wie bepaalde beschuldigingen zouden worden uitgebracht. In de verscheiden door de Duitsers bezette gebieden werden dan ook onderzoekscommissies ingericht. In België werden over de duizend bundels klaar gemaakt, die aan de Opperste Raad werden medegedeeld. Hier gebeurde een schifting. De lijst werd tot 896 gevallen herleid. Intussen hadden echter onderhandelingen plaats gegrepen tussen de Geallieerden en Duitsland, met het gevolg dat de beoordeling van de Duitse aangeklaagden werd overgedragen aan het Duits gerecht, namelijk aan een bijzonder Hof, dat te Leipzig werd opgericht. Daardoor werd de ganse opzet verijdeld. De rechtspleging bij het Hof te Leipzig werd een caricatuur. Een dozijn gevallen werden er behandeld. De comedie was uit.
Na de tweede wereldoorlog van 1940-1945, werd de term ‘oorlogsmisdadiger’ eveneens gebezigd voor de slechte en onwaardige burgers, die in hun eigen land handlangers van de vijand zijn geworden. Reeds gedurende de eerste wereld-oorlog waren er, in haast alle oorlogvoerende landen, verraders geweest, die zich om allerlei motieven, - winstbejag, eerzucht of gemakzucht, - ten dienste van de vijandelijke legers en overheden hadden gesteld. In sommige gevallen werd de samenwerking met de vijand weleens door idealen ingegeven. In Vlaanderen zijn er onder de zogenaamde ‘activisten’ een zeker aantal geweest, die oprecht meenden uitsluitend hun Vlaams ideaal en het Vlaamse volk te dienen, wanneer zij de hulp van de bezettende macht aanvaardden of inriepen tot het verwezenlijken van de vervlaamsing van het cultuurleven.
Gedurende de tweede wereld-oorlog heeft de medewerking, de ‘collaboratie’ zo grote afmetingen aangenomen, dat het een belangrijk probleem is geworden in haast alle landen, die gedurende verscheidene jaren door de Duitsers bezet geweest zijn. Daar de leiding van de oorlog vanwege Hitler een sterk uitgesproken ideologische richting bezat, betekende de medewerking vanwege de bevolking een gevaar voor de democratische doeleinden, die de verbonden Naties nastreefden. Het is dan ook begrijpelijk, dat de regeringen van de door de Duitsers, - en ook door de Italianen en Japanners, - bezette naties, reeds vroeg hun eigen landgenoten hebben getracht te verwittigen, dat zij als oorlogsmisdadigers, na de zegepraal der democratische naties, zouden worden vervolgd en bestraft. Men zwoer dat het ditmaal niet meer op een parodie zou aflopen, zoals in 1918.
Op 13 Januari 1942 werd een plechtige verklaring afgelegd door de negen Staten waarvan het grondgebied geheel of gedeeltelijk door Duitsland was bezet, en waarvan de regeringen zich tijdelijk te Londen hadden gevestigd. Daarin werd bevestigd, dat na de overwinning, alle oorlogsmisdadigers streng zouden worden gestraft. Deze verklaring, die door pers en radio overal werd afgekondigd, werd bijgetreden door de regeringen van Rusland, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten van Amerika. Deze verklaring, en de daarop volgende nota's, voorzagen gerechtelijke vervolging zowel tegen de Duitsers, leden van leger en vloot alsmede van de Nazi-partij, als tegen de eigen landgenoten, die
| |
| |
als medeplichtigen aan de gruweldaden en massa-moorden hadden deelgenomen. Tegenover de ‘grootste’ oorlogsmisdadigers, en daardoor werd vooral gedoeld op de leiders van de Hitleriaanse bende, zouden vervolgingen en bestraffing worden ingeleid voor Internationale hoven, die de verbonden Naties zouden oprichten. Wat de anderen betreft, werd van meet af aan bepaald, dat zij zouden worden teruggebracht naar de streek, waar zij hun misdaad gepleegd hadden, om er door de bestaande rechtbanken der bevrijde democratische Naties te worden berecht en veroordeeld.
Op deze basis kwam, na lange en zorgvuldige voorbereiding door een internationale commissie van rechtsgeleerden, gelijktijdig in Engeland en in de Verenigde Staten, de Keure voor de Inrichting van de Internationale Rechtbank van Neurenberg tot stand. Deze Keure, die op 8 Augustus 1945 te Londen werd getekend, voorziet de samenstelling van de Internationale Rechtbank en de te volgen rechtspleging; zij bevat tevens een aantal rechtsbeginselen, die de grondslag vormen van het nieuwe internationale strafrecht.
Het internationaal gerechtshof wordt uitdrukkelijk bevoegd verklaard voor de berechting van degenen, die in het belang van de Europese spilmachten, hetzij individueel, hetzij als leden van organisaties, daden hebben gepleegd, vallende onder een van de drie volgende reeksen misdaden: a) misdaden tegen de vrede: het plannen, voorbereiden, beginnen of voeren van een aanvalsoorlog, in overtreding van internationale verdragen, overeenkomsten of bevestigingen; het deelnemen aan een gemeenschappelijk plan of aan een complot voor de verwezenlijkinig van zulke oorlog; b) oorlogsmisdaden: overtredingen van de wetten en gebruiken van de oorlog, hierin begrepen moord, mishandeling en wegvoering van burgerlijke bevolking tot gedwongen arbeid; moord, mishandeling van krijgsgevangenen, of van gijzelaars; plundering van openbare of private eigendom; kwaadwillige vernieling van steden of dorpen, zonder militaire noodwendigheid; c) misdaden tegen de menselijkheid: moord, uitroeiing, ontvoering tot slavernij en andere onmenselijke wrede daden tegen burgerlijke bevolkingen, vóór of tijdens de oorlog; vervolgingen wegens politieke, godsdienstige of racistische redenen, in uitvoering van of in betrekking met een misdaad, waarvoor het Hof bevoegdheid bezit.
Naast deze hoofdbeginselen, bevestigt de Keure dat bepaalde organisaties en groeperingen, als ‘Gestapo’, ‘Schutzstaffelen’, ‘Sturmabteilungen’ en ‘Sicherheitsdienst’ misdadige doeleinden nastreefden, zodat het deel uitmaken ervan reeds als misdaad moet gelden, behoudens het bewijs van individuele onschuld.
Op deze grondslagen werden door de Rechtbank van Neurenberg een-en-twintig hoofdschuldigen, waaronder de voornaamste leiders van het Hitler-Duitsland, meestal tot de doodstraf veroordeeld. Evenzo werden een aantal Japanse oorlogsmisdadigers door de internationale rechtbank van Tokio berecht.
Daarnevens werden enkele oorlogsmisdadigers nog veroordeeld door andere internationale rechtbanken te Neurenberg ingericht door Frankrijk en de Ver- | |
| |
enigde Staten, wanneer het ging over misdaden, waardoor Fransen of Amerikanen speciaal waren geschaad geworden.
Ofschoon van juridisch standpunt er veel te zeggen ware tegen de gehuldigde rechtspleging, voor een rechtbank die, uitsluitend samengesteld werd uit rechters behorend tot de Verbonden Naties, heeft deze rechtspraak algemene goedkeuring genoten, omdat een snelle en strenge rechtsbedeling noodzakelijk was. Er werd inderdaad vóór die rechtbanken bewezen, dat in de concentratiekampen van Auschwitz, Treblinka, Meidanek, Lublin, Dachau, Buchenwald enz. meer dan vijftien millioen mensen, die niets misdaan hadden, systematisch werden uitgemoord en gemarteld; dat de helft van de Poolse bevolking werd vernield en gedood; dat zes millioen, meer dan de helft van de Joodse bevolking in Europa, werd vermoord. De algemene verontwaardiging van de beschaafde wereld eiste zoenoffers en de veroordeelden verdienden hun bestraffing.
Zoals wij gezegd hebben, werd de berechting van de gewone oorlogsmisdadigers overgelaten aan de nationale rechtbanken en hoven van de verscheiden naties. In Sovjet-Rusland werd hiermede dadelijk een aanvang gemaakt, van zodra het door de Duitsers bezette gebied door het Russische leger werd bevrijd. Elders ging dit veel trager. Het onderzoek, dat in de verscheiden landen werd ingesteld kon slechts gevolgen hebben, op voorwaarde dat de oorlogsmisdadigers zouden worden uitgeleverd. Hiervoor moest gezorgd worden door de overheden van de Verbonden Naties, op aanklacht vanwege een Commissie, die met dat doel te Londen werd ingesteld, de ‘War Crimes Commission of Investigation’. Te dien einde moest in de verscheiden vroeger bezette gebieden een eerste onderzoek ingesteld worden. Dit ging niet snel, vooral omdat de rechtspleging niet nauwgezet bepaald was. Er waren aarzelingen. Weliswaar hebben de Londense regeringen van de bezette naties een aantal wetsbepalingen uitgevaardigd, om de bevoegdheid van hun rechtbanken uit te breiden. Enerzijds moest immers worden afgeweken van de territoriale beginselen. Anderzijds moest men ook retro-actief kunnen vervolgen en bestraffen, wat in de vroegere wetgeving niet voorzien was.
Wat België betreft, vaardigde de Londense Regering een Besluit-Wet uit van 3 Augustus 1943. Onmiddellijk na de bevrijding, bij Besluit van de Regent, op 13 December 1944, werd een Onderzoekscommissie ingesteld om de identiteit van de oorlogsmisdadigers vast te stellen en hun misdaden zorgvuldig te bepalen. Deze Belgische Onderzoekscommissie stelde een groot aantal verslagen op, die door het ministerie van Justitie uitgegeven zijn geworden. Een Belgische Besluit-Wet van December 1945, aangevuld in de volgende jaren, gaf bevoegdheid aan de militaire rechtbanken, waarbij voorzien werd dat twee gewone magistraten zouden medezetelen. ‘Hoe ongunstig men ook moge staan tegenover de oorlogsmisdadigers’, zegde prof. Rolin, rapporteur van de Wet van 1945 in de Senaat, ‘het komt er op aan, juist wegens die vijandschap, alles bij het gerecht in het werk te stellen, om de onpartijdigheid en de objectiviteit te waarborgen’.
| |
| |
Tot einde 1949 zond de Belgische Onderzoekscommissie 3.455 bundels van Duitse oorlogsmisdadigers naar de ‘War Crimes Commission of Investigation’. Maar intussen was de atmosfeer reeds erg gewijzigd. Het onderzoek te Londen was niet meer van dezelfde aard als in 1945. Ten slotte zijn er een paar honderd van de aangeklaagden naar België gezonden. Ongeveer honderd ervan zijn voor onze militaire rechtbanken verschenen. Men kent de vonnissen tegen Generaal von Falkenhausen en Reeder, tegen Schmidt, de beruchte commandant van het kamp van Breendonk. Maar ten slotte is ook ditmaal de berechting van de Duitse oorlogsmisdadigers rudimentair gebleven, in vergelijking met het groot aantal der beschuldigden.
Intussen is in de meeste door de Duitsers bezette gebieden werk gemaakt van de vervolgingen tegen de eigen landgenoten, die tijdens de bezetting met de vijand hebben medegewerkt.
De politieke en economische ‘collaborateurs’, de grote en kleine ‘incivieken’ waren meestal in het land gebleven en konden gemakkelijk worden aangehouden. Van degenen, die gevlucht waren of met de terugtrekkende Duitse legers waren weggegaan, kwamen velen weldra terug, liever dan in den vreemde te moeten ronddolen, op gevaar af daar door de overheden van de Verbonden Naties te worden aangehouden. Met duizenden werden zij door de rechterlijke overheid, en in het begin zelfs door weerstands-groepen in verzekerde bewaring gebracht. Het was dikwijls een geluk voor hen, daar zij anders niet aan de woede der bevolking hadden kunnen ontsnappen. In een snel tempo werden zij voor de militaire rechtbanken gebracht, wier uitspraken, vooral in het begin, zeer streng zijn geweest. In België werden tussen 4 September 1944 en 1 Augustus 1946, niet minder dan 59.868 aanhoudingsbevelen uitgevaardigd. Op 1 Juni 1946 zaten 13.047 wegens ‘collaboratie’ veroordeelden en 18.018 verdachten, samen meer dan 31.000, in de Belgische gevangenissen en interneringskampen. Op die datum waren er reeds 3.758 ter dood veroordeeld geworden, weliswaar 2.434 er van bij verstek. Geleidelijk luwde de verontwaardiging, in België zoals in de meeste andere landen. Er zijn in het geheel 242 executies geweest. Van de duizenden, die vervolgd werden, zijn er heden nog zeer weinigen, die niet, ten gevolge van de herziening van hun proces, van genademaatregelen of van de toepassing van wetsbepalingen op snelle verjaring en voorlopige invrijheidsteling, weer in vrijheid leven.
Naast de bestraffing, werden ook strenge maatregelen getroffen met het oog op het verlies der burgerlijke en politieke rechten, en zelfs werden vele incivieken van hun nationaliteit beroofd verklaard. Naar het voorbeeld van de Keure van de Neurenbergse Rechtbank, werden de leden van bepaalde politieke groeperingen, ook bij ons, als dusdanig onwaardig verklaard: het Verdinaso. de Vlag, Rex, Légion Wallonne e.a.
De ‘epuratie’ heeft een belangrijke invloed gehad op de samenstelling van de politieke partijen en van de besturen. Aldus werden in opspraak gekomen personen tijdelijk verwijderd uit het onderwijs en uit de besturen. Ook hier
| |
| |
is geleidelijk een kentering ingetreden. Sedert 1947 werden lofwaardige pogingen gedaan om de ‘incivieken’, vooral de jongeren onder hen, door arbeid en technische heropvoeding te reclasseren. Onder de kundige leiding van Raadsheer Mr. Hanssens, van het Hof van Beroep van Brussel, werden door het ministerie van Justitie vier centra voor heropleiding ingericht, te Brussel (het Klein Kasteel), St. Hubert, Merksplas en Beverlo. Het apostolaat van de leiders dezer centra heeft wonderen verricht. Duizenden jonge verdoolden kwamen tot het inzicht dat zij tijdens de bezettingsjaren gefaald hebben en konden aldus opnieuw in de Belgische bevolking worden opgenomen. Zijn er ook niet soms ten onrechte begenadigingsmaatregelen getroffen, soms door politieke invloeden, zoals weleens door de weerstandsgroeperingen wordt beweerd? Zeer zeker. De protesten van groeperingen van verminkten en politieke gevangenen tegen de vroegtijdige vrijlating en reïntegrering van verraders en ‘incivieken’ zijn in sommige gevallen gewettigd en begrijpelijk. Doch evenals in Frankrijk en Nederland, gaat geleidelijk de weg naar de heropneming van alle elementen der bevolking, in de hoop dat de samenwerking van allen ten goede van het land zal komen.
Gevaarlijker is de snelle heropneming in het maatschappelijk geheel van duizenden Duitse en Oostenrijkse oorlogsmisdadigers, die zich, vooral in Duitsland reeds groeperen, zonder dat er voldoende waarborgen bestaan, dat zij niet in een nabije toekomst de vroegere totalitaire bewegingen zullen doen herleven.
Intussen is het zeker, dat van nu af aan, zou moeten gezorgd worden voor een strafrechtelijke wetgeving, die in de toekomst een degelijke en op juridische grondbeginselen gevestigde rechtspraak, tegen alle oorlogsmisdaden en tegen alle oorlogsmisdadigers niet alleen zou mogelijk maken, doch ook in overeenstemming zou brengen met een gezonde democratie.
Nico GUNZBURG
|
|