De Vlaamse Gids. Jaargang 36
(1952)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 381]
| |
Meningen
| |
[pagina 382]
| |
mochten: de uitbaters van de speelzalen, mensen met zware sigaar, donker oog en onvermurwbaar gemoed zoals Dembitzer ze schildert. Een paar andere typen in het verhaal illustreren het kader. Daar dwaalt een Fink te Oostende, een schilder die genoeg artistieke smaak heeft om de aesthetische vormen bij en in een vrouwenbadpak te kunnen appreciëren. Daar is de venter van het Casinoblad, een Vandenheuvel, die zelf eens een gewaardeerde speler was; nu leidt hij een slavenleven, maar toch heeft hij die grote overwinning op zichzelf behaald, dat hij na zijn financiële zelfmoord in het Casino, niet tot de andere zijn toevlucht genomen heeft. En bovenal komt de gehele galerie portretten van oude weduwen, uitheemse geldmagnaten en negentiende-eeuwse prinsen, die te Oostende convergeren om... ontspanning en ontlasting te zoeken. Beslist diep menselijk en getuigend van werkelijk fijne kennis van de psychologie van de ‘gambler’, zijn de talrijke passussen waarin de auteur van dynamisch moment tot statisch rustpunt, en van het ene type tot het andere slachtoffer, de motieven ontleedt welke de cliënten van het Casino onwederroepelijk ertoe brengen de speelzaal te betreden om er onder de fascinatie van het spel met de roulette te komen: ‘Faites vos jeux, messieurs, rien ne va plus’. Wanneer een individu dat oord van geraffineerde plundering betreedt, staan de kansen 1 tot 1000 dat zijn wilskracht het nog halen zal om neen te zeggen tegen de innerlijke duivel, die hem dwingt de laatste briefjes uit te wisselen... om ze onmiddellijk op de roulette te verliezen.
De climax in deze roman vormt wel de scene waarin Hagel ten slotte, na een zware zenuwcrisis doorworsteld te hebben, de Casinodirecteur bedelt hem een vierde van het bij het spel verloren kapitaal, bij uitzonderingsgunst, terug te geven, om een nieuw leven te kunnen opbouwen. De auteur wordt zeer ironisch wanneer hij de directeur laat antwoorden; deze maakt zich van het ongewoon geval af met een verwijzing naar de vage reddingsboei... de regering! een regering die de speelzalen door een wet verbiedt en de truck van de privéclubs uitvindt om ze toe te laten. Hagel wandelt in de nacht langs de dijk naar Mariakerke toe, ontmoet Vandenheuvel die hem meesleurt naar zijn verblijf: een badkar. Daar krijgt Hagel een geduchte preek te aanhoren omdat hij voor de duivel in persoon een knieval gedaan heeft. In die badkar wordt Hagel voor het eerst in al de maanden sinds hij te Oostende verblijft, rustig, en sterft er een natuurlijke dood.
De roman ‘Drama in Ostend’ heeft uit literair oogpunt wel enige verdienste doordat de auteur erin slaagt zijn lezers met een Dostoïevski-techniek te beangstigen; zo geeft hij de taaie doch niet heroïsche strijd van een ziel in vertwijfeling tegen de speelzaaldemon diep-menselijk en treffend-aanschouwelijk weer. Precies op psychologisch terrein ligt, naar onze mening, de grootste waarde van deze roman met één hoofdpersoon, één hoofdthema en eenzelfde kader: de Casinospeelplaats. Jammer zijn de dialogen niet bindend genoeg opgevat om volledig te passen in de schakel van de agonie-momenten. | |
[pagina 383]
| |
Voor Vlamingen - en vooral de kustbewoners - bevat het boek vele vertrouwde en geruststellende gegevens: de zinspelingen op het Oostendse leven, het bloemenuurwerk, de onwetendheid van de bevolking welke drama's in de nabijheid van en in het Casino hun ontkoping kennen na dagenlange strijd. Wel weten de Oostendenaars dat tijdens de oorlog de blonde figuur van de parkspeecher verdween, dat de Manchester Inn er nog staat en dat ‘dikke Bertha’ steeds een met het toeristenleven verbonden figuur is geweest en nog is. We beschikken niet over de oorspronkelijke tekst om er de Engelse vertaling aan te toetsen. Er komen kleine idiomatische fouten in voor zoals het weglaten van een bepalend of onbepalend lidwoord; de Duitse spellingsinvloed veroorzaakte een paar fouten in het liedje ‘Daar bij die molen’ (daar wohnt minn meisje). Deze roman is een aangrijpend, heel leesbaar boek, en toch, niet bij voorrang moeilijk in het Nederlands te vertalen. J. DECLEYRE |
|