De Vlaamse Gids. Jaargang 36(1952)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 379] [p. 379] De goede dood I. Het keerpunt Met dertig jaar mag ik de rust verwerven, opnieuw, die ik bij 't kleine kind vermoed en die ik aan de greep naar klank en verven verloren heb. Thans wordt weer alles goed. Ik speur in mijn gedragen 't beeld van vader en ik herken mij beter als zijn zoon. Het oud verbond met moeder wordt mij nader en 'k weet hoe zij voor mij was, goed en schoon. Mijn geest heeft zich uit twijfels losgewrongen en kent de prijs betaald aan vreugd' en leed. Ik glimlach dankbaar om de blode jongen die 's avonds schuw langsheen de gevels gleed. De sterke geur van versgeslagen touwen in 't winkeltje waar ik om mostaard ging, de hese lach van vroeg vergane vrouwen in straatjes waar een duistre stemming hing: en 't eerst ontwaren van de stalen luchten door 't kantwerk van de bomen aan de vaart met snelle kreten waar de ganzen vluchtten, traag wiekend, is mij meer dan alles waard. Herinnering op deze blijde morgen aan weggestorven jeugd kleurt alles goud, want nu ik eindlijk veilig ben geborgen laat wat de toekomst brengen zal mij koud. II. De lering Victima nil miserantis Orci Hor., Carm. II, 3. Laat nooit de vrede aan uw gemoed ontvaren als 't leed zijn goed gekende slagen slaat. En als de vreugde uw hart komt binnenvaren en zingt haar lied op elke toon: houd maat! [pagina 380] [p. 380] Of 't leven u steeds kommer bracht en zorgen, of 't u in vreugden baadde, rijk en veel, en of gij, droef noch blij, van nacht tot morgen bij vrouwen toefde, sterven is uw deel. Waar zon is en de korte geur van bloemen, waar 't klein geluid van water wordt gezeefd, drink wijn daar, laat uzelf gelukkig noemen en woeker met elk uur, dat 't lot u geeft. Beroem u op een stamboom eedle namen en slijt uw dagen in een koel kasteel; wees armer dan wie ziekten alles namen, 't geeft geen verschil, want sterven is ons deel. Eénzelfde huis staat voor ons allen open, éénzelfde hand ligt om ons aller keel en vroeg of laat gaan wij, zonder ontlopen, ter ballingschap, want sterven is ons deel. III. Mijn dood Mijn goede dood, als ge aan mijn dreven wenkt, zult gij mij vinden steeds bereid en sterk. Beroezend zijn de wijnen die gij schenkt en d' eerste dronk wordt einde voor mijn werk. Gij zijt bij dag en nacht de tere plant die ik met stage zorg en warmte kweek. Gij zijt de vriend, gekneed in mijne hand, en vast herkend vóór 'k u in d'ogen keek. Ik bouw aan u: ik ben de kunstenaar, verliefd op 't schone beeld dat ik begon. Mijn goede dood, gij zijt mijn schuldenaar, mijn uitverkoren buit en laatste zon. Marc MOONEN Vorige Volgende