De Vlaamse Gids. Jaargang 36
(1952)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
Korea en onafhankelijkheidTOEN Churchill en Roosevelt in November 1943 voor de zogenaamde ‘Sextant’-conferentie te Kaïro bijeenkwamen, wenste de toenmalige Amerikaanse president reeds enkele kwesties betreffende de na-oorlogse regeling in het Verre Oosten in het klare te trekken, hoewel op dat ogenblik volop stafbesprekingen aan gang waren nopens de voorbereiding van ‘Overlord’, de voornaamste geallieerde operatie in West-Europa. Roosevelt drong er ten zeerste op aan, dat zijn beschermeling en lastpost, Tsjiang Kai-sjek, toenmalig geallieerd opperbevelhebber in China, Indochina en Birma, in verband met deze vraagstukken zou geraadpleegd worden. Benevens de hulpverlening aan China en technische kwesties in verband met de oorlogsvoering in Midden- en Zuidoost-Azië, kwam toen o.m. ook de toekomst van Formosa en Korea ter sprake. De Westerse staatslieden besloten, dat Formosa weer een Chinese provincie moest worden, terwijl een voorlopige regeling werd getroffen, waarbij ‘het land van de ochtendstilte’ geleidelijk de onafhankelijkheid zou verkrijgen. Terwijl dit voorlopige besluit te Kaïro getroffen werd, leefde Korea sedert 1910 onder Japanse overheersing, en vermits de oorlog in het Verre Oosten nog niet in een beslissend stadium was getreden, besloot men de uitvoeringsmodaliteiten hiervan tot een latere conferentie te verdagen. De ‘Anschluss’ van 1910 was het gevolg van een militaire nederlaag van tsaristisch Rusland in de oorlog met Japan (1904-1905). De Russen werden te land te Moekden verslagen, terwijl hun vloot vernietigd werd te Tsjoesjima. In het vredesverdrag van Portsmouth (1905) werd Rusland verplicht de overwegende rechten van Japan op Korea te erkennen. Keizerlijk Japan maakte er vijf jaar later een dankbaar gebruik van. De Russisch - Japanse oorlog zelf, was het rechtstreeks gevolg van de strijd die Chinezen en Japanners in 1894-1895 uitgevochten hadden op Koreaans gebied en in Mantsjoerije en die besloten werd met het vredesverdrag van Sjimonoseki (17 April 1895), gevolgd door de bekrachtiging te Chefoo (8 Mei 1895). Artikel I van dit verdrag, dat voor Japan de weg baande naar overheersing luidde: ‘China erkent definitief de volledige onafhankelijkheid en autonomie van Korea, en dienvolgens zullen de schatplicht en elk ceremonieel huldebetoon ten opzichte van China, in afwijking van dergelijke onafhankelijkheid, in de toekomst volledig ophouden.’ Dat China het na meer dan twee eeuwen souvereiniteit (1644-1895) tegen Japan moest afleggen, wordt toegeschreven aan de onbestendige politiek van de Chinezen op het einde van de negentiende eeuw, waarover verder sprake. Volgens verdere bepalingen van het verdrag van Sjimonoseki stond China | |
[pagina 272]
| |
Formosa aan Japan af, evenals de Pescadoren en het schiereiland Liao-toeng (thans Kwantoeng) in het zuidwestelijk gedeelte van Mantsjoerije. Dit vormde een rechtstreekse bedreiging voor de Russische uitweg zuidwaarts naar de Gele Zee. Met de steun van Duitsland en Frankrijk gaven de Russen Japan de raad, het bezit van Liao-toeng op te geven. Dit diplomatiek maneuver van de Russen had succes, en onder druk gaf Japan toe, mits vergoeding van 30 millioen tael. In een elegant en glad keizerlijk decreet van 10 Mei 1895, luidde het o.m.: ‘Gehecht zoals wij steeds onveranderlijk zijn en steeds waren, aan de beginselen van de vrede, waren wij verplicht de wapens op te nemen tegen China, met geen andere bedoeling dan ons verlangen voor het Oosten een blijvende vrede te verzekeren. De vriendschappelijke aanbeveling van de drie Mogendheden was eveneens door het zelfde verlangen ingegeven. De dwingende noodzaak van de vrede involgende en bewogen door het verlangen onze bevolking geen verdere beproeving op te leggen, en ten einde de nationale bestemming niet tegen te gaan door nieuwe verwikkelingen in het leven te roepen, en daardoor de toestand moeilijker te maken en het herstel van de vrede te vertragen, aarzelen wij niet dergelijke aanbeveling te aanvaarden.’ De Russen maakten hierop dankbaar van hun politieke tussenkomst gebruik, om van de Chinezen het recht te vragen hun Transsiberische spoorweg door Noord-Mantsjoerije te trekken, en later het recht een lijn aan te leggen tot aan de zuidelijke tip van het schiereiland Liao-toeng, met de vestinghaven Port Arthur als eindpunt. De nederlaag in de oorlog met Japan bracht opnieuw een wijziging in de toestand. Rusland moest de pacht van Liao-toeng aan Japan afstaan, alsmede de exploitatie van het zuidelijke gedeelte van de spoorweg. | |
Vergissingen te JaltaVan dit tijdperk dagtekent het statuut van Aziatische vastenlandsmogendheid van Japan. Het bereikte zijn expansionistische hoogtepunten met de bezetting van Mantsjoerije (1931), met de verovering van het grootste gedeelte van China (1937-1942) en van de Philippijnen, Indochina, Siam, Malakka, Birma en Nederlands Oost-Indië (1941-1942). De atoombommen van Hirosjima en Nagasaki in Augustus 1945 maakten een einde aan deze expansie en luidden meteen een nieuwe periode van verregaande omwentelingen in het Verre-Oosten in. Op de conferentie van Jalta in Februari 1945 begingen de Westerse staatslieden enkele onvoorzichtigheden. In ruil voor een oorlogsverklaring, die pas op 8 Augustus dat jaar plaats greep, - twee dagen nadat Japan in feite uit de oorlog was gebombardeerd, - kreeg Rusland de tegen Japan verloren rechten in China terug. Er werd besloten tot de internationalisatie van Dairen, op het schiereiland Kwantoeng (het vroegere Liao-toeng) en de nabijgelegen haven | |
[pagina 273]
| |
van Port Arthur (tijdens de Japanse bezetting Rio-joen) zou een Russische vlootbasis worden. Tsjiang Kai-sjek, die, ondanks al zijn vergissingen ditmaal de Russen doorgrond had, werd te Jalta niet geraadpleegd. Het lot van Korea bleef intussen in de lucht hangen. Het verscheurde en herhaaldelijk bedrogen China moest zich op 14 Augustus 1945 ingevolge het Russisch-Chinees verdrag bij voornoemde bepalingen neerleggen. In verband met Dairen deden de Verenigde Staten en China herhaald protest horen, maar tot op heden, - en thans meer dan ooit, - is deze strategisch gelegen haven voor niet-Russische schepen ontoegankelijk gebleven. Het communistisch regiem dat einde September 1949 onder Mao Tse-toeng in China tot stand kwam, heeft de zaken voor Moskou aanzienlijk vergemakkelijkt. Toen de Russen zich in 1946 uit Mantsjoerije terugtrokken, na een vrij kortstondige bezetting en na de industriële uitrusting weggevoerd te hebben, lieten zij er een machtige communistische kern achter, die zich van dit gebied als springplank zou bedienen voor de verovering van het ganse Chinese vasteland. Toen Mao Tse-toeng in 1949 meester werd over dit onrustig kloppende hart van Azië, kon en diende trouwens gedacht aan Korea, - de doorn in het oog van een China, dat uit een lange slaap scheen op te staan, en dat het betwiste schiereiland eeuwenlang tot zijn invloedssfeer had gerekend. Korea stond in beginsel sedert de overeenkomst van Moskou in December 1945 onder een voorlopig voogdijschap der Verenigde Naties, uitgeoefend door China, Groot-Brittannië, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten, in afwachting dat een onafhankelijke status zou verleend worden. De Verenigde Staten hebben zich volgens een politieke traditie, die dagtekent van het einde van de vorige eeuw, steeds voorstanders verklaard van een onafhankelijk Korea. Als laatst gekomene in dit werelddeel, en als jonge natie die zich economisch wenste te ontwikkelen, hechtten de Amerikanen vooral belang aan de uitbreiding van de handel in dit gebied. Zij misten hierbij echter de politie ondervinding van de Europese mogendheden, die er reeds lang waren gevestigd. De Amerikaanse diplomatie stond feitelijk nog in de kinderschoenen. Een typisch voorbeeld hiervan is het Amerikaans-Koreaans verdrag van 1882, dat trouwens een zonderling licht werpt op de Chinese politiek ten opzichte van de vazaalstaat. In het oorspronkelijke ontwerpverdrag komt o.m. volgende clausule voor: ‘Korea is steeds onderworpen aan China, en dit wordt door de president van de Verenigde Staten erkend... Het verdrag zal voortaan beschouwd worden als document dat daarmee geen rekening houdt.’ Wat natuurlijk inhield dat Washington Korea toch als een onafhankelijke staat erkende. Op dat ogenblik stond het economisch zwakke en politiek corrupte Korea tegenover de moeilijk te bedwingen hebzucht van Rusland en de veroveringswaanzin van Japan, terwijl de Westerse mogendheden meer dan belangstellend | |
[pagina 274]
| |
toezagen. China, dat soevereine rechten bezat ten opzichte van zijn vazal, was meer een insluimerende dan een sluimerende macht. Na verscheidene eeuwen van nauwe ‘verwantschap’ aan Korea te hebben opgedrongen, en in een typische bui van onbestendigheid die zij zelf als listig beschouwde, kwam Peking met het idee van onafhankelijkheid aandragen. | |
Beschouwingen van Lord CurzonGeorge Nathaniel Curzon (1859-1925), bekend als Lord Curzon, heeft gepoogd in zijn merkwaardig boek ‘Problems of the Far East’, dat in 1894 een eerste druk kende, en in 1896, na de Chinees-Japanse oorlog op Korea, in een herziene uitgave verscheen, de redenen uiteen te zetten, die China ertoe hebben aangespoord, tot een soort vermomde capitulatie in Korea over te gaan. In verband met de huidige gebeurtenissen krijgen zijn opvattingen opnieuw een bijzondere betekenis. In een voorwoord legt hij uit, waarom hij de vraagstukken van het Verre-Oosten in drie onderscheiden, maar nauw verwante onderdelen heeft uiteengezet: Japan, Korea en China doen elk afzonderlijk, maar als tevens onafscheidbaar geheel een aantal vraagstukken rijzen, die, naar hij verklaart, in wezen gelijkaardig zijn. Toen hij het boek schreef, na afloop van twee wereldreizen van 1887 tot 1888 en van 1892 tot 1893, was er over Korea maar weinig bekend. Vorige buitenlandse bezoekers-kroniekschrijvers hadden er zich meestal toe beperkt een soort Baedeker voor zeer bevoorrechte toeristen op te stellen, en hadden weinig of geen aandacht besteed aan de economische mogelijkheden en politieke aspecten van het schiereiland, dat toen reeds dicht bevolkt was. Lord Curzon legt in dit voorwoord de nadruk op het complexe karakter van de politieke status en op de rol die Korea, - zoals later nog herhaaldelijk gebleken is, meestal onbewust, - gespeeld heeft op het politiek schaakbord van Zuidoost-Azië. Alles wel beschouwd, wisten wij Europeanen, - 70 jaar later, - maar heel weinig over Korea, toen de Noordelijken op 25 Juli 1950 de veelbesproken 38ste breedtegraad overschreden en het zuidelijk gedeelte van het schiereiland binnenvielen. Sommigen onder ons zullen zich misschien nog vaag herinnerd hebben dat het van 1910 tot 1945 onder Japanse heerschappij had gestaan, en in een paar handleidingen over aardrijkskunde zijn wellicht afbeeldingen verschenen van Koreanen met hoge zwarte hoeden en witte gewaden. Wat zette nu China aan, Korea een bepaalde vorm van onafhankelijkheid toe te kennen, en deze te doen eerbiedigen door er de hand af te trekken? Lord Curzon betoogt dat niemand ooit ernstig gesproken heeft over onafhankelijkheid vóór 1866. Toen dat jaar de slachting van Franse missionarissen aan de hand van de Koreanen plaats vond, weigerde China de verantwoordelijkheid voor de daden van zijn vazal op te nemen. Hetzelfde deed zich voor, toen in 1871 een Amerikaanse expeditie onder een zekere admiraal Rodgers het plan | |
[pagina 275]
| |
opvatte tegen Korea op te treden, om herstelvergoeding te vragen voor het verlies van het schip ‘General Sherman’ en de moord op zijn bemanning op de Koreaanse kust in 1866, en meteen een verdrag op te dringen aan het Koreaanse hof. Peking bleef roerloos toekijken.
Toen de Chinese regering besefte, dat, indien de vreemdelingen ongestraft en eigenmachtig bleven optreden tegenover Korea, zij ook niet bestendig van nauwe betrekkingen konden uitgesloten worden, poogde zij haar vergissingen goed te maken. Door bemiddeling van haar onderkoning in Korea, Li Hung Tsjang, zette zij de verschillende mogendheden ertoe aan, verdragen met haar vazal aan te gaan, op grond van onafhankelijkheid. Aldus hoopte zij dat onderlinge wedijver het overwicht van een van deze zou uitsluiten.
In dergelijke omstandigheden werden voornoemd Amerikaans verdrag van 1882 en de Britse en Duitse verdragen van 1883 ondertekend. Het kwam er thans voor China op aan, na zelf de buitenlandse verdragen te hebben aangemoedigd, zijn juiste positie te bepalen. Zowel in de Britse als in de Amerikaanse verdragen werd de koning van Korea als een onafhankelijk vorst beschouwd, alhoewel als dusdanig niet genoemd. Voor alle zekerheid kreeg hij van het dubbelhartige Peking opdracht volgende rechtzetting aan de Amerikaanse president te zenden: ‘De koning van Korea erkent dat Korea verplichtingen heeft tegenover China, maar zowel in zake inwendig bestuur als buitenlandse betrekkingen geniet het volledige onafhankelijkheid.’
Bij de uitvoering van de bepalingen van het verdrag deed zich het volgende paradoxale verschijnsel voor: als onafhankelijke staat had Korea het recht diplomatieke vertegenwoordigers af te vaardigen in vreemde landen. Niettemin moesten deze gezanten zich bij hun aankomst ter bestemming melden bij de Chinese vertegenwoordigers, om door hen aan de betrokken minister van Buitenlandse Zaken te worden voorgesteld. Er was dus duidelijke tegenspraak: Indien de koning van Korea een vazal was, had hij het recht niet gezanten af te vaardigen; indien hij een onafhankelijk vorst was, had China het recht niet zich in diplomatieke zaken te mengen.
Wanneer de Koreanen dus missionarissen vermoordden of Amerikaanse schepen tot zinken brachten, waren zij als onderdanen van een soevereine staat schuldig; wanneer zij zich als diplomaten naar het buitenland begaven, waren zij de Chinezen verantwoording verschuldigd. Dit zijn geringe bezwaren, wanneer men een ruim opgevat politiek doel voor ogen heeft. Indien door het afsluiten van verdragen met de Europese mogendheden de aandacht van de enige vijanden die het in Korea vreesde, nl. Japan en Rusland, kon afgeleid worden, dan zou men het optreden van Li Hung Tsjang een succes kunnen noemen. De onderkoning werd er in April 1885 echter toe gebracht met Japan de conventie van Tientsin aan te gaan, waardoor beide partijen het eens werden, | |
[pagina 276]
| |
na de revolutie van 1884, elkaar te verwittigen vooraleer troepen te zenden om ongeregeldheden te onderdrukken op KoreaGa naar eindnoot(1). Aanvankelijk had China de illusie gekoesterd, dat gedeeltelijke afzijdigheid de Koreaanse onafhankelijkheid zou waarborgen; thans had het toegestaan dat Japan er de souvereiniteit zou delen. Het einde van de Chinese overheersing lag in het verschiet. Dank zij de ‘veiligheidsklep’ in de conventie van Tientsin konden de Japanners in Juli 1894 troepen ter plaatsen zenden, om een opstand van een godsdienstige fanatieke secte te onderdrukken. De Chinezen, die langs de noordelijke provincies Korea waren binnengedrongen, werden spoedig teruggeworpen. De zaak was goed voorbereid geworden. Vermomde topografen hadden gedurende jaren bergen en dalen van Korea op kaart gebracht; hydrografische waarnemingen hadden de Japanners vertrouwd gemaakt met de geringste inham van de Koreaanse kust. Van de Chinese vijand was niets te zien en tijdens de zeven maanden van de Chinees-Japanse oorlog op Korea en in Mantsjoerije, verloren de Japanners wel 3.284 man, maar dit was meestal het gevolg van cholera en andere ziekten, terwijl slechts 795 sneuvelden of stierven ten gevolge van opgelopen verwondingen. De Japanners beweerden verder dat 27.917 vijandelijke soldaten werden gedoodGa naar eindnoot(2). | |
Rusland verschijnt op het toneelRusland, toenmalig vijand nr. 2 van China, althans wat Korea betreft, was op het toneel verschenen, na in 1858 en 1860 zijn grondgebied met de Amour- en Primorskprovincies te hebben verrijkt, aan de noordelijke grenzen van Mantsjoerije. Door dit gebied loopt thans een aftakking van de Transsiberische spoorweg, die een belangrijke strategische verbinding vormt met het Oostaziatische kustgebied, met als eindpunt Vladivostok, op weinige kilometer van de Noordkoreaanse grens. De enige goede kaart van Korea was reeds in die tijd, - vóór de oorlog van 1894, - van Russische oorsprong. Koreanen werden toentertijd reeds door de Russen uitgenodigd, zich over de grens te komen vestigen in de Russische dorpen. In 1885 zouden er zich aldus 20.000 bevonden hebben. De bevindingen van de laatste Koreaanse oorlog hebben geleerd, dat hun aantal aanzienlijk is toegenomen, dank zij deze Russische belegging op lange termijn. Door bemiddeling van deze vrijwillige inwijkelingen en genaturaliseerde burgers werden de politieke intrigues op het schiereiland op touw gezet. Toen de Noordkoreaanse legers in Juni 1950 hun aanval begonnen, gaf de Russische propaganda te verstaan, dat de Amerikaanse militaire zending in Zuid-Korea de strijdkrachten aldaar voorbereidde op een aanvalsoorlog en dat de Noordkoreaanse volksrepubliek van Kim Ir Sen daarom tot maatregelen was overgegaan. Uit de eerste fazes van de strijd is echter gebleken, dat de Noord-koreanen heel wat beter op een oorlog waren voorbereid, en dat er in hun rangen meer tucht heerste. Anderzijds is het overbekend, dat de Russen sedert | |
[pagina 277]
| |
meer dan 80 jaar voor hun vloot een onbedreigde uitweg zoeken naar de Stille Oceaan. Dairen en Port Arthur zijn thans Russische steunpunten, maar deze liggen onder de kanonnen van de mogendheid, die Korea beheerst. Andere havens in communistisch China kunnen geblokkeerd worden, terwijl Vladivostok, dat volgens sommige berichten ijsvrij zou gemaakt worden, minder geschikt is als vlootbasis in dit gebied, dan sommige Koreaanse havens, zoals Foesan en het toenmalige Port Lazareff. Reeds bij het einde van de vorige eeuw kwam het inzicht van de Russische imperiale regering aan het licht, Port Lazareff, aan de Oostkust van Noord-Korea in haar bezit te krijgen. Dit bleek tijdens een betwisting met China over het bezit van het handelscentrum van Kulja (Koeldja), dat uiteindelijk in Chinese handen bleef. De bezetting van deze haven werd aanvankelijk als diplomatieke bedreiging aangewend in het Kulja-conflict. Later hebben de Japanners van 1910 tot 1945 uitgebreide werken ondernomen en de installaties van deze natuurlijke havenGa naar eindnoot(3) werden uitgebreid en gemoderniseerd. Tijdens de huidige Koreaanse oorlog, en vooral in de loop van 1951 kwam bijna dagelijks in de geallieerde mededelingen de vermelding voor, dat Wonsan door kruisers en torpedojagers langdurig werd gebombardeerd. Wonsan is het door de Japanners omgedoopte Port Lazareff. Wat op het eerste zicht een tactisch bombardement leek, is in feite een voorbeeld van vooruitziende of voorbehoedende strategie. Niemand kan nl. voorspellen welke wending de gebeurtenissen in Zuidoost-Azië zullen nemen, en wat de Sovjets verwachten van het status quo, dat zou voortvloeien uit een wapenstiltsand op Korea. Het barre schiereiland, dat poëtisch het land van de ochtendstilte werd gedoopt, vormde reeds op het einde van de 19de eeuw een grote verlokking voor de Russische expansie in dit gebied. Lord Curzon zegt o.m. het volgende over het strategisch belang van Korea in ‘Problems of the Far East’: Een land dat zo goed voorzien is van havens, die grote flotieljes zouden kunnen onderbrengen en bevoorraden, zou een ernstige bedreiging kunnen vormen voor de Britse handel en belangen in de Chinese Zee, en zelfs in de Stille Oceaan, indien het door een vijandelijke mogendheid werd bezet... De bestendige aanwezigheid van Russische eskaders te Port Lazareff en Foesan zou van Rusland de grootste vlootmacht maken in de Stille Oceaan...’ Japan maakte dankbaar gebruik van deze havens toen het in December 1941 de Amerikaanse, Britse, Franse en Nederlandse koloniale gebieden overrompelde en door Korea vloeiden troepen en voorraden naar de Mantsjoerijs-Siberische grens, om de Russen op afstand te houden, terwijl de grote veldtocht op het Chinese vasteland zich ontwikkelde. | |
Het strategisch belang van KoreaIn de loop van de jongste Koreaanse oorlog heeft men zich beijverd om het strategisch belang van het schiereiland als gering af te schilderen, en zelfs nadat de Chinezen zich in massa in de strijd zijn komen mengen, zijn in | |
[pagina 278]
| |
Washington stemmen opgegaan van politieke figuren, die beweerden dat Korea de moeite van de kostbare inspanningen niet loonde. Wanneer men echter de positie van Korea op een landkaart nagaat, komt men tot de vaststelling dat het schiereiland thans meer dan ooit gevaar loopt opgeslorpt te worden door twee grote mogendheden, die de grote landmassa's ten noordwesten, ten noorden en ten noordoosten ervan beheersen.
De tijd, waarin Korea als traditioneel innerlijk zwakke natie een ‘schijnonafhankelijkeid’ zou kunnen genieten, lijkt thans tot het verleden te behoren. Zijn huidige geallieerden hebben nog juist op tijd ingezien, dat zij het als politiek en economisch onvolgroeid land, niet aan zijn lot kunnen overlaten, in een toestand van schijnbare integriteit. De omstandigheden zijn grondig gewijzigd. De noordwestelijke, noordelijke en noordoostelijke buren behoren tot een zelfde Aziatische vastelandsblok, dat onder communistische slogans een nieuwsoortige Monroe-leer toepast. Japan is er niet meer als Aziatische vastelands-mogendheid, en Amerika, dat 30 jaar lang gestreden heeft om dit laatste land te neutraliseren, heeft waarschijnlijk de bedoeling niet, het tot een eilandvesting om te bouwen.
De Verenigde Staten zijn thans realistisch genoeg aangelegd om in te zien dat zij vooral belang hebben bij een economisch sterk Japan, dat verder ook politiek gesproken, zoveel mogelijk aanleunt bij het Westen. Het gevaar dat het zich, bij het opheffen van de bezetting opnieuw zou ontpoppen als een agressieve mogendheid, is gering, gezien de huidige machtsindeling in Azië. Deze naoorlogse ontwikkeling brengt met zich, dat Japan - in aardrijkskundig opzicht, - ten opzichte van het Aziatische vasteland ongeveer een gelijkaardige positie bekleedt als Groot-Brittannië ten opzichte van Hitler's Europa in 1941, en waarbij Korea de rol zou vervullen van bruggenhoofd. Zolang de Amerikaanse bezetting blijft, zal er geen sprake zijn van een Russisch vlootoverwicht in de Japanse Zee, met het gevaar van een doorbraak naar de Stille Oceaan. Zolang de Westerse mogendheden controle uitoefenen in de zeeën rondom Korea, zal dit schiereiland min of meer de rol kunnen spelen van een Aziatisch Gibraltar, ten opzichte van Vladivostok in het noordoosten en ten opzichte van Port Arthur en Wei-hai-Wei op het Chinese vasteland in het Westen.
Landwaarts opent Korea een zijdeur naar de uitgebreide landmassa van Mantsjoerije en Oost-China, met de vallei van de Gele Rivier. Mao Tse-toeng controleert Sjanghai; de Britten houden nog een voet geklemd tussen de deur te Hongkong. Zo stonden de zaken toen in Juni 1950 de Koreaanse bom ontplofte.
Tsjang Kei-sjek had ze zelf ontstoken. Door zijn onverzoenlijke houding en het wanbeheer van de schijndemocratie van de Kwomingtang had hij in 1946 de nieuwe Chinese burgeroorlog niet kunnen verhinderen, en zoveel Amerikaanse hulp was intussen te loor gegaan, dat Washington op advies van generaal | |
[pagina 279]
| |
Marshall in 1948 had besloten de zaak op te geven. De ineenstorting van de corrupte nationalistische legers bleef trouwens niet lang uit. In Mei van dat zelfde jaar hadden de Russen in Noord-Korea een communistische regering gevormd onder Kim Ir Sen, die beweerde te spreken in naam van geheel Korea. Twee maanden later riep Syngman Rhee in het zuiden de onafhankelijke republiek Korea uit, onder bescherming van de Verenigde Staten, die in tegenstellig tot de Noordkoreaanse volksrepubliek, door de UNO werd erkend, maar door een Russisch veto in de Veiligheidsraad verhinderd werd tot de organisatie toe te treden. | |
Beproefde tactiekIn Januari 1949 deelde de Sovjet-Unie mede, dat zij haar troepen uit Noord-Korea had teruggetrokken, met het doel van de Amerikanen een gelijkaardige beslissing af te dwingen. Aldus werd de zelfde beproefde tactiek gevolgd als in Oost-Europa, waar eerst een sterk communistisch regiem werd gevestigd, vooraleer de wereld kond te doen dat er zich geen Russische troepen meer bevonden. De Amerikanen liepen in weerwil van vroegere ervaringen in de val en in Mei 1949 trokken zij op hun beurt hun troepen terug, en alleen een militaire missie bleef ter plaatse, die de zware taak te vervullen had, het archaïsche Zuidkoreaanse leger in te wijden in de moderne krijgskunst. De Noordelijken daarentegen beschikten over een doeltreffend legerkader, dat gevormd was geworden in Mantsjoerije, waar de Chinese communisten zich reeds in 1946 genesteld hadden. Uit het verloop van de oorlog op Korea is trouwens gebleken, dat de Noordkoreanen hun gebrek aan modern materieel heel dikwijls hebben goedgemaakt door een tactische bedrevenheid, die hun door ervaren leermeesters was bijgebracht. Deze laatsten hadden trouwens ingezien, dat het schiereiland zich weinig leende tot een gemechaniseerde oorlog. De politieke opleiding, die bij de Zuidkoreanen volledig achterwege bleef, legt de hardnekkigheid uit, waarmee de Noordelijken zich herhaaldelijk in de strijd wierpen. Slechts toen het materieel overwicht van de UNO-strijdkrachten dan toch doorslaggevend werd, zag Mao Tse-toeng zich verplicht, zogenaamd uit ideologische overwegingen, Chinese ‘vrijwilligers’ in te zetten. De capitulatie in China, in 1948, samenvallend met het aanvallend optreden van de communisten in Birma, Malakka en Indochina, was het eerste alarmsein waaraan men trouwens weinig aandacht schonk. De onafhankelijkheid van India (Juni 1948) in het hart van dit grote werelddeel, betekende zeker geen versterking van de positie van het Westen, gezien de aangepaste Monroebegrippen en het neutralisme van eerste-minister Nehroe. Een nieuwe concessie nopens Korea, dat, in handen van een grote vastelandsmogendheid de belangrijke doorgaansweg van de Japanse Zee naar de Stille Oceaan zou beheersen, kon noodlottig worden. Het Amerikaanse departement van Oorlog deed dan de enige zet die een volledig schaakmat kon voorkomen, waar- | |
[pagina 280]
| |
schijnlijk op aandringen van Douglas MacArthur, de man die van zijn uitkijkpost te Tokio de gebeurtenissen van veel dichter kon volgen dan Washington. Toen op 27 November 1950 de Chinese communisten 200.000 man uit Mantsjoerije over de Jaloe zonden, was dit zeker niet alleen uit ideologische overwegingen, die dan voor buitenlands gebruik zijn bestemd. Peking en Moskou kennen het strategisch belang van het schiereiland. Het was niet uit politieke solidariteit ten overstaan van hun ideologische ‘bloedverwanten’ in Noord-Korea dat de Chinezen tot deze stap overgingen, of om het communistisch prestige in Azië onaangetast te bewaren. Het zogenaamde gebaar van politieke solidariteit dreef de UNO-troepen in het najaar van 1950 trouwens opnieuw over de 38ste breedtegraad... Men kent het vervolg. Bij een nieuw offensief der UNO-strijdkrachten in de winter van 1950-51 werd de Mantsjoerijse grens benaderd en MacArthur, die voorstander was van bombardementen op Chinees grondgebied, werd op 11 April 1951 door president Truman van zijn bevel ontheven. Deze maatregel was klaarblijkend het gevolg van een botsing tussen twee militaire gedachtenstromingen: deze die voor het verweer van Europa prioriteit opeiste, haalde het op de voorstanders van een sterke positie in Azië. MacArthur behoort tot die militaire leiders, die betogen dat de ‘onafgewikkelde zaken’ van de tweede wereldoorlog een veel dringender karakter bieden in Azië dan in Europa, dat hij betrekkelijk veilig acht met het verdedigingsstelsel van de Atlantische Organisatie. | |
WapenstilstandsbesprekingenHet initiatief voor het bespreken van een wapenstilstand op Korea, uitgaande van de Verenigde Staten, en geredelijk ingevolgd door Groot-Brittannië, dat op geen enkel ogenblik bereid gevonden werd aldaar aanzienlijke oorlogsinspanningen te leveren, bewijst dat Washington ook tot het besluit gekomen was dat een uitbreiding van de krijgsverrichtingen een kostelijke zaak zou worden. Het aan de dijk zetten van MacArthur, - in de ogen van de Chinese communisten het toonbeeld van agressie, - heeft de Russen ertoe doen besluiten hun satelliet toelating te geven besprekingen aan te vatten. Er bestaat betwisting over het feit, of het initiatief hiervoor van Mao Tse-toeng zelf is uitgegaan, ofwel of het Kremlin zelf die raad heeft gegeven. Politieke en ideologische overwegingen zullen bij het overleg tussen Moskou en Peking wel een ondergeschikte rol gespeeld hebben, vooral daar de besprekingen tussen deze twee grote Aziatische mogendheden op realistische bases berusten. Het ‘herrijzende’ China van Mao is nl. nog ver verwijderd van economische en sociale welvaart, in weerwil van de vèrstrekkende agrarische hervormingen, die ondanks de drastische methodes nog in het beginstadium verkeren. De binnenlandse politieke veiligheid, die men door middel van ‘zuiveringen’ op grote schaal poogt te verzekeren, is een vraagstuk dat, gezien de uit- | |
[pagina 281]
| |
gestrektheid van de jonge republiek, niet zo spoedig zal opgelost worden. Hierbij rijst de vraag of het gezamenlijk potentieel van Rusland en China militair overwegend zou zijn, indien het risico van een Aziatische oorlog werd gelopen. Van alle militaire acties, lijkt deze op Korea tot hiertoe wel de kostelijkste geweest te zijn, omdat daar, in tegenstelling met Birma, Malakka en Indochina, het hoofd moest worden geboden aan een vijand, die, numeriek in de minderheid, na anderhalf jaar strijd over voldoende middelen beschikt, om een intensieve oorlog te voeren. Maandenlange onderhandelingen hebben tot hiertoe geen oplossing gebracht en zowel geallieerden als Sino-Koreanen hebben zich dikwijls gedurende weken aan een stuk opgehouden bij detailkwesties, terwijl men aan weerszijden dikwijls angstvallig vermeden heeft de grond van de zaak aan te raken. Af en toe dringt men wel tot de kern van de zaak door, echter niet te Kaesong of te Pan Moendjom, maar wanneer het tot politieke krachtmetingen komt in de verschillende commissies van de UNO. De Sino-Koreanen wensen dat na het sluiten van een wapenstilstand een conferentie wordt gehouden, waarop niet alleen Korea zou ter sprake komen, maar waar een algemene regeling voor het Verre Oosten zou worden besproken. Frankrijk en Groot-Brittannië zouden zich graag ontlast zien van hun uitputtende strijd tegen de communistische guerilla's in Zuidoost-Azië. De Verenigde Staten van hun kant, wensen zich om begrijpelijke redenen te beperken tot Korea, wanneer over een regeling gesproken wordt. Indien de door de Sino-Koreanen voorgestelde politieke conferentie Azië globaal genomen zou gaan bespreken, zou opnieuw het internationaal statuut van het Chinese vasteland ter tafel komen. Washington onderhoudt nog steeds nauwe betrekkingen met de schijnregering van Tsjiang Kai-sjek, in tegenstelling met Londen, dat om practische redenen Mao's bestuur de facto heeft erkend. Vóór Churchill bij het begin van dit jaar zijn Amerikaanse reis ondernam, heeft hij in het Lagerhuis nadrukkelijk verklaard, dat Groot-Brittannië niet het voornemen heeft deze erkenning in te trekken. Zelfs toen de Britse eerste-minister later voor het Congres verklaarde, dat indien een wapenstilstand op Korea verbroken werd, ‘de gallieerden op snelle, krachtige en doeltreffende wijze zouden ingrijpen’ en dat ‘een groeiende harmonie de Amerikaanse en Britse politiek in het Verre Oosten kenmerkte’, repte hij geen woord over het gebeurlijk intrekken van deze erkenning. Toen hij later het woord nam in het Lagerhuis, sprak Churchill op een veel voorzichtiger toon nopens de Britse politiek in het Verre Oosten, wat de oppositie aanspoorde te verklaren, dat de eerste-minister zijn politiek voor binnenlands gebruik had aangepast. Enige geruststelling hieromtrent kwam van de minister van Buitenlandse Zaken, Eden, die toegaf het nut niet in te zien van het Japans voornemen, betrekkingen aan de knopen met Tsjang Kai-sjek. Hij drong verder vooral aan op een internationaal onderzoek, met betrekking tot de aanwezigheid van Chinese nationalistische troepen in Birma. | |
[pagina 282]
| |
Hier blijkt dan de voornaamste hinderpaal te liggen voor een snelle en bevredigende afwikkeling van de bestandsbesprekingen. Eens dat communistisch China lid zou zijn van de Organisatie der Verenigde Naties, zou het evenzeer als thans en theoretisch gevrijwaard zijn van buitenlandse inmeniging in zaken die het om opportunistische redenen van inwendig belang beschouwt. Indien het, met instemming van Moskou gebeurlijk zou afzien van aanspraken op sommige randgebieden van het Aziatisch vasteland, zou het niettemin in staat verkeren alle mogelijke voordelen te halen uit een status quo waarmee de Verenigde Staten gebeurlijk op een politieke conferentie zouden instemmen. | |
Neutralisatie, een netelig vraagstukWat zal nu met het thans kunstmatig verdeelde Korea moeten worden aangevangen, in de veronderstelling dat het in bovengenoemde voorwaarden, of in nog andere omstandigheden tot een of andere vorm van bestand komt? Neutralisatie van dit dicht bevolkte, vooral strategisch belangrijke gebied, lijkt de meest voor de hand liggende oplossing. In vroegere tijden leunde Korea meestal tegen het overmachtige, maar dikwijls onbestendige China aan. Wanneer en indien de Westerse mogendheden er in toestemmen hun troepen uit Korea terug te trekken, zullen zij rekening moeten houden met het feit, dat in het noorden van het schiereiland een ideologie is gevestigd, die zich nauw verwant voelt met het pan-Aziatisch communisme, en die er in feite een vertakking van vormt. Die neutralisatie zal echter niet mogelijk zijn door het in stand houden van de denkbeeldige grens op de 38ste breedtegraad, of in de omgeving daarvan. Hier spelen niet zozeer overwegingen van strategische aard een rol, maar gaat het eenvoudig om de economische wanverhouding, geschapen door die denkbeeldige lijn. Het industriële Noord-Korea zou steeds een overwicht vertonen tegenover het op landbouw aangewezen Zuiden, met alle gevaren hieraan verbonden. Het zou in feite misdadig en onverantwoordelijk zijn, het reeds zo zeer geteisterde schiereiland ten prooi te laten van inwendige verdeeldheid en 20 millioen mensen op te offeren aan een stippellijn op papier. Indien het echter komt tot het UNO-plan voor vrije algemene verkiezingen in geheel Korea, zullen de Westerse mogendheden het doel bereikt hebben van een kostelijke, maar niettemin bemoedigende proefneming in collectieve veiligheid, waarvan het uiteindelijk succes slechts zal kunnen afgemeten worden door de resultaten op lange termijn. Het uitschrijven van vrije verkiezingen en de vereniging van het onafhankelijk geworden Korea moeten normaal gevolgd worden door een erkenning door de UNO. Om hiertoe te komen zal overeenstemming moeten worden bereikt onder de mogendheden, die ingevolge de overeenkomst van Moskou van 1945 het voogdijschap over Korea uitoefenen. Hierbij rijst dan de vraag, die telkens aan de orde komt, wanneer men de | |
[pagina 283]
| |
algemene verhoudingen in het Verre Oosten overschouwt, en waaruit alle moeilijkheden sedert het einde van de Chinese burgerloorlog zijn voortgesproten: Welk China zal recht tot spreken krijgen? Het antwoord op deze vraag zal afhangen van de verdere ontwikkeling van de Amerikaanse politiek ten opzichte van het Verre Oosten. Het lijkt weinig waarschijnlijk dat zal geluisterd worden naar de vaak onverantwoordelijke uitlatingen van een Robert Taft, die als republikeins candidaat voor het presidentschap een lans breekt voor de Chinese nationalisten op Formosa, die hij als voorvechters van de strijd tegen het communisme in Zuidoost-Azië beschouwt. Het doet echter wel vreemd aan, van John Foster Dulles, een andere republikeinse leider en raadgever van de buitenlandse politiek van president Truman, te moeten horen, dat de Verenigde Staten zich hoe langer hoe minder in staat gevoelen de ‘strijdlust’ van de nationalistische strijdkrachten op Formosa te onderdrukken. Taft sprak wellicht voor zijn kiezers, maar Foster Dulles trad veeleer op als woordvoerder van de regering. Het valt echter te bezien of dergelijke verklaringen, zelfs al zijn zij maar als proefballonnetjes bedoeld, op Moskou en Peking, die bij dergelijke gelegenheden meestal zwijgen, indruk maken. Tegenover deze uitlatingen staan echter de verklaringen van generaal Ridgway, die MacArthur als pro-consul te Tokio opvolgde, en die trouwens door president Truman bijgetreden werden, volgens dewelke de Verenigde Staten zich zouden tevreden stellen met een eervolle vrede op Korea, wat in zich hield dat Washington geen uitbreiding van de krijgsverrichtingen wenste. De huidige stand van de besprekingen te Pan Moendjom heeft eens te meer aanleiding gegeven tot de hoop dat dergelijke eervolle regeling in het verschiet ligt, alhoewel zij anderzijds nog maanden kunnen aanlopen. Wat het ook zij, alleen eenheid van doelstellingen in het Westerse kamp kan een voldoening-schenkende beslissing afdwingen. Meningsverschillen over de politiek in het Verre Oosten tussen Londen en Washington verzwakken de positie van de onderhandelaars op Korea, en geven voedsel aan de gretige propaganda-machine van de Sovjets, die van elke gelegenheid gebruik maken om aan te tonen hoezeer de Westerse wereld politiek verdeeld is.
Wat ten slotte Korea zelf betreft, dit schiereiland mag niet beschouwd worden als de eenvoudige inzet van een prestige-oorlog. De Verenigde Staten, die een leidinggevende rol spelen bij de actie van de UNO, hebben met hun naoorlogse politiek bewezen, voorstanders te zijn van de evolutie naar onafhankelijkheid van de niet-autonome gebieden. Zij hebben hierbij niet steeds van voldoende realisme getuigd, - Indonesië is één voorbeeld van de vele, - en een anti-koloniale politiek toegepast, die wel op prijzenswaardige principes is gevestigd, maar die weinig rekening houdt met de werkelijkheid. Voor Korea stelt zich een gelijkaardig vraagstuk. Noodzakelijkerwijs zal een vrij langdurige overgangsperiode zijn onafhankelijkheid moeten voorafgaan, gezien de vroegere ervaringen. De vraagstukken, die tijdens deze perode zullen rijzen, bieden een | |
[pagina 284]
| |
ingewikkeld karakter wegens de inwendige verhoudingen, voortspruitend uit de krachtmeting van twee uiteenlopende regimes, en ingevolge de delicate positie van Korea ten overstaan van zijn machtige buren. De UNO kan de nodige veiligheidswaarborgen bieden, bij de ten uitvoerlegging van een definitieve regeling, maar er zal een formule dienen gevonden. die als deugdelijk instrument zou kunnen gebruikt worden door een internationaal lichaam, dat voldoende bevoegdheid zal moeten bezitten om het met het nodige gezag te hanteren. De uitvoerende macht van de Veiligheidsraad wordt beknot door het vetorecht, terwijl enkele andere procedure te omslachtig te werk gaat. De strijdkrachten die op Korea zijn opgetreden, zouden wellicht de kern kunnen vormen van een internationale politiemacht voor het Verre Oosten, maar dergelijke maatregel onderstelt betere betrekkingen tussen Oost en West. Hiervan is echter nog niet het minste spoor te ontdekken.
A. DECLERCQ |
|