De Vlaamse Gids. Jaargang 35
(1951)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 717]
| |||||
Slotwoord over het probleem 1830HET ‘waarom’ van de scheiding tussen Noord en Zuid in 1830 is een nog duister probleem. Vele geleerden hebben gepoogd een verklaring aan te brengen. Dit deed ook dom Smits, wiens besluiten zijn dat de Omwenteling het werk was van het liberale en van het Waalse deel van de Belgische bevolking van 1830. De katholieken en de Vlamingen zouden hieraan geen deel hebben gehad.
Toen ik zijn boek las, werd ik door tegenstrijdige gevoelens bevangen: aan de ene kant onvoorwaardelijke waardering voor de werkkracht en de ijver van de schrijver. Aan de andere kant, groeiende twijfel aan de waarde van zijn besluiten, die me door de feiten welke dom Smits zelve aanvoerde, tegengesproken schenen.
Deze tegenstrijdigheid tussen de gegevens en de besluiten heb ik dan in de Vlaamse Gids aangetoondGa naar eindnoot(1). Daardoor gaf ik dom Smits, naar ik hoopte, de gelegenheid zijn zienswijze beter te omlijnen en krachtiger te gronden. Door mijn betoog werd hem immers de kans geboden, de hoofdbezwaren die men tegen zijn stellingen kan aanvoeren, te ontzenuwen. Zoals ik hoopte heeft dom Smits inderdaad op mijn bespreking een repliek ingestuurd (Vl. Gids, nr 11, pp. 664-673). Helaas bevestigt dat antwoord al mijn vermoedens. Ik zal hier met de grootst mogelijke bondigheid aantonen dat het opstel van dom Smits mijn bezwaren niet weerlegt, maar verstevigt.
***
Een eerste hoofdstelling van dom Smits was, dat de Omwenteling van 1830 nagenoeg uitsluitend het werk van de liberalen was, terwijl de katholieken passief zouden zijn gebleven.
Deze stelling is
Ze is dubbelzinnig, omdat dom Smits verwaarloost de twee betekenissen van het woord katholiek te onderscheiden. ‘Katholiek’ is immers aan de ene kant een religieus begrip, en duidt de aanhangers van de Rooms-Katholieke kerk aan. Maar ‘katholiek’ is ook een politiek begrip, en slaat op de volgelingen van een bepaalde politieke partij. De doorsnee lezer zal zeker niet weten, dat in 1830 de grote meerderheid van de ‘liberalen’ tevens katholiek zijn in de religieuze betekenis. Die lezer zal dan, in zijn onwetendheid, noodzakelijk gaan denken dat in 1830 de gelovigen tegen de scheuring waren en de ongelovigen voor de scheuring. Niets is minder waar en dit tenminste geeft dom Smits in zijn antwoord, volmondig toe, zoals blijkt uit volgende citaten aan zijn repliek ontleend. | |||||
[pagina 718]
| |||||
‘Veel katholieken, die in 1830 deel namen aan de beweging, zijn meteen ook liberalen, en uit dien hoofde handelen ze’; ‘Een vereniging van liberalen... waaronder brave katholieken’; ‘Te Brussel traden ook katholieken actief op, maar de leiders bij uitstek zijn zij niet geworden, of het was als behorende tot de liberale politieke groep’; ‘al die katholieke kamerleden... de rumoerigste onder hen zijn toch wel de liberale beginselen toegedaan’. En ten slotte nog dit: ‘De echte leiders der revolutie... de Brouckère... de Sécus...’ dat zich leent tot een treffende vergelijking met een tekst van 1830 die ik in mijn bespreking had geciteerd (blz. 185): ‘ces courageux défenseurs de la foi... les Sécus, les Brouckère...’ Uit die teksten blijkt al dadelijk, dat dom Smits nu tenminste gedwongen werd aan zijn dubbelzinnige bewering te verzaken: onder de opstandelingen zitten heel wat gelovigen. Verder, zegde ik, is de stelling van dom Smits ten enenmale ongegrond. Ik zal hier mijn eerste betoog niet herhalen. Het moge volstaan de lezer te verwijzen naar de vele teksten die ik in mijn bespreking vermeld heb (Vl. Gids, nr. 3, pp. 184-5). Ik verwijs meteen naar de zeer uitdrukkelijke uitlating van de specialist van deze problemen, H. Haag (aldaar). Dat ik me vergenoeg met naar mijn vroegere argumentatie te verwijzen is begrijpelijk: dom Smits brengt niets in tegen de door mij aangehaalde bewijsplaatsen. Hij zwijgt er over. Maar daarmee is hij nog geen stap nader bij het bewijs, dat geen niet-liberale katholieken deelnamen aan de Omwenteling. Ik had reeds in mijn opstel geschreven, en ik herhaal het: er is maar één weg om dit bewijs te brengen: neem een groep vooraanstaande omwentelaars, bvb. de ondertekenaars van de eerste petitie strekkende tot de scheiding. Geef de politieke ontleding van die en dergelijke groepen. Dan komt men vanzelf tot een vast en objectief besluit. Maar ook op die suggestie van mij is dom Smits niet ingegaan. We moeten ons tevreden stellen met zijn gezagsargument: de leiders bij uitstek zijn liberalen, en dgl. als boven in de citaten. We moeten ons zelfs neerleggen bij de ‘niet weg te nemen indruk’ van dom Smits. Benevens zijn indrukken brengt dom Smits nog iets anders in, nml. de volgende redenering: In 1830, betoogt hij, wordt het grootste deel van de bevolking vertegenwoordigd door ‘de katholieke massa’. Deze massa is niet bij machte, zelfstandig op te treden in de politiek, maar staat onder de directe leiding van de geestelijkheid. Welnu, de geestelijkheid bleef passief, dus ook de katholieke massa. Dus behoren de omwentelaars noodzakelijk tot de ene groep die niet het gezag van de geestelijkheid in politieke zaken erkent, nml. de liberalen. Quod demonstrandum erat! | |||||
[pagina 719]
| |||||
Tot daar de bewijsvoering: het is niet een verwijzen naar feiten, maar een redeneren. Blijft echter te bezien of de redenering opgaat. En reeds bij een eerste blik treft het te zien, hoe ongelijk de twee schalen worden geladen: men stelt niet een groep die opstandig gezind is (liberalen), tegenover een andere groep die tegen de opstand gekant is (geestelijkheid). Neen, men stelt tegenover elkaar de liberalen, die opstandig zijn, en de geestelijkheid, die neutraal blijft! En dan blijkt het sofisme zonneklaar: dom Smits heeft zichzelf op voorhand in het gelijk gesteld, door er op te wijzen, dat de geestelijkheid NIET gedaan heeft... wat ze onmogelijk KON doen! Niets is duidelijker. Het argument van dom Smits is, dat de geestelijkheid ‘de leiding niet genomen heeft’, dat ‘de geestelijkheid, die de grote massa had kunnen meeslepen, niet mee deed’, dat ‘de hogere geestelijkheid zeer beslist remde’. Ik zou dom Smits, tussen haakjes, wel eens willen vragen hoe hij die stelling verzoent met de andere hoofdstelling, nml. de zo algehele verspreiding van de opstandigheid in Wallonië. Ofwel, immers, heeft de geestelijkheid invloed op de grote massa, en dan moet ze tenminste (in dom Smits' voorstelling) in Wallonië de opstand hebben aangemoedigd. Ofwel had ze geen invloed, en dan vervalt geheel de basis van dom Smits' redenering. Maar dat is bijzaak. Wat alleen van belang is, is dat de geestelijkheid in geen enkel geval de leiding van de opstand kon nemen, en dat het a priori uitgesloten was dat de grote meerderheid van de geestelijkheid actief aan de opstand zou hebben deelgenomen. De geestelijkheid kon in geen geval de leiding van de opstand nemen: geen enkel redelijk mens zal immers ook maar één ogenblik geloven, dat de hoge geestelijke overheid de gehele kerk zou compromitteren door haar zomaar in die eerste dagen van een opstand (die helemaal niet specifiek door brutale kerkvervolging werd veroorzaakt) aan een avontuurlijke opstand te koppelen. In wat voor een positie zou de katholieke kerk hebben gestaan, indien ze zich formeel met de opstandelingen had gesolidariseerd, en de opstand daarna onderdrukt ware geworden? En er zal wel niemand aan twijfelen dat een onderdrukking van de opstand tijdens die eerste dagen op zijn minst even waarschijnlijk was als een overwinning (Ibis). Ofwel het alternatief argument: ‘de geestelijken bleven meestal afzijdig’! Wel ja, ook de meerderheid van de schoenlappers, van de geldwisselaars, van de brouwersknechten zal wel afzijdig zijn gebleven. De meeste mensen immers houden zich liever afzijdig bij zo'n gewaagde onderneming als een revolutie, de meeste mensen vermijden immers het risico, het gevaar, de onzekerheid. Dit geldt voor de geestelijken zoals voor de andere! Dom Smits, die vermijdt te tellen hoeveel liberalen en hoeveel partijkatholieken onder de openlijke voorstanders van de scheiding worden aangetroffen, heeft dus als grondslag voor zijn stelling niets anders kunnen aan- | |||||
[pagina 720]
| |||||
voeren dan een gemakkelijk te ontwarren sofisme, en dit dan in een discussie, waardoor hem reeds een eerste maal op de zwakheid van zijn bewijsvoering werd gewezen. Ik mag dan wel besluiten dat hij geen goede argumenten heeft, dus, dat zijn stelling ten enenmale ongegrond is. En hoe hij tot deze ongegronde stelling gedreven werd, kan men ook aflezen uit een passage van zijn repliek: hij ‘verwijt’ de liberalen dat zij de schuld dragen van de scheuring, en daarmee is de vinger wel op de wonde gelegd: de katholiek dom Smits, de grootnederlander dom Smits, heeft zich bij het bestuderen van het gebeuren van 1830 niet kunnen losmaken van zijn wereldbeschouwing. De scheuring van de Nederlanden in 1830 grieft hem - en ook mij grieft ze, al trekt hij dat in twijfel, - maar, als katholiek kan hij niet aanvaarden dat de katholieken enige schuld treft in deze. Dan blijft hem maar één weg open: bij zichzelf de overtuiging kweken dat het ‘de anderen’ zijn die al het kwaad gesticht hebben. En zo worden de liberalen dan de zondebok!
***
De tweede grote stellingGa naar eindnoot(2) bij dom Smits is, dat Wallonië het monopolium van de opstandigheid had. Hoe bewijst hij dat? Met een ongelooflijke ijver en speurzin heeft hij een enorme massa van bewijzen van opstandigheid voor het gehele land vergaderd en geeft ze ons in een warrelende, bonte opeenvolging weer. Geen mens, die deze honderden feiten in zijn geest kan opnemen, afwegen, en dan een besluit trekken. Met zo'n methode blijft het subjectieve baas. Ik zegde het reeds in mijn bespreking. Vóór elk besluit dient men deze feiten te sorteren, te groeperen, alleen de betekenisvolle gegevens over te houden en dan pas de ene provincie met de andere vergelijken. Dom Smits had dat moeten inzien toen hij zijn boek schreef. Thans geeft hij me gelijk wat de methodologische opmerking betreft, maar om zijn stelling zelf te handhaven doet hij beroep op een nieuw methodologisch argument: de tijd. Zo schrijft hij: ‘Men mag de tijd niet uit het oog verliezen... Het is soms een kwestie van uren...’ Wat hij daarmee bedoelt blijkt uit wat hij iets hoger had gezegd. ‘Brugge is alles bij elkaar 24 uren rumoerig geweest en dan is het gedaan (cursivering van mij), nl. 28 en 29 Augustus. Namen wordt (pas) na half September rustig.... Dat alles is toch wel een heel erg verschil...’. Ik kon, ik moet het bekennen, mijn ogen niet geloven toen ik deze woorden las. Gelooft dom Smits waarlijk, dat wanneer op 28-29 Augustus een anti-Hollands getint oproer te Brugge uitbreekt, dat oproer uit het luchtledige is neergedaald en weer in het luchtledige vergaat de volgende dag? Neen, duizendmaal neen, zo gaat het niet? Men schaamt zich bijna er aan te moeten herinneren, dat de brutale, openbare uitbarsting van ontevredenheid noodzakelijk door een langzaam groeiende gisting van de gemoederen moet zijn voorafgegaan, en dat deze ontevredenheid niet door het gewelddadig onderdrukken | |||||
[pagina 721]
| |||||
van het oproer uit de gemoederen is weggesneden! Waar er oproer is, bestaat blijvende, latente en groeiende opstandigheid! Daar kan men toch niet over twisten! Maar het is nog erger! ‘en dan is het gedaan’ schrijft dom Smits hier. ‘Dan is het gedaan’, maar op 6 September, dus één week later, keurt de Brugse gemeenteraad eenparig een adres strekkende tot administratieve scheiding goed!Ga naar eindnoot(3) Ga naar eindnoot(4) Dus, vertegenwoordigers van alle strekkingen, links en rechts, gematigde en extremistische temperamenten, allen zijn ze het eens om in corpore, in hun ambtelijke hoedanigheid, een zo gewichtige, zo opstandige daad te stellen. Wie zal er willen aanvaarden, dat ze zo unaniem een houding durven aannemen, als deze niet sterk verspreid is in het milieu waarin ze dagelijks leven? Of valt hun besluit ook uit het luchtledige, om er weer naartoe te zeilen? En zo een besluit betekent niets in de ogen van dom Smits. Dat het opperste verkozen gezagslichaam zich eenparig aansluit bij de splitsing van het land in tweeën kan volgens hem geschieden zonder enige opspraak te verwekken. Deze raadsheren moeten we dan wel beschouwen als een confrerie van spoken die zwijgend en onopgemerkt doorheen de rangen van de Brugse burgerij zweven. Voor wie bereid is het zo in te zien, zal het ook gemakkelijk zijn te aanvaarden dat West-Vlaanderen al die weken door doodkalm is gebleven. Maar deze bereidheid is een conditio sine qua non. Dom Smits poogt verder, met herhaling van wat in zijn boek stond, toch te bewijzen dat het zuiden opstandiger was dan het noorden. Herhaaldelijk doet hij hierbij weer beroep op elementen, waarvan de draagwijdte onkenbaar is. Ik zal hem hier niet opnieuw volgen. Ik meen duidelijk geweest te zijn op dat punt in mijn eerste bespreking: alleen objectieve bewijzen van tamelijk algemene opstandige gezindheid zijn bruikbaar voor een vergelijking. Louter individuele uitingen niet. Wie dat over het hoofd ziet, misleidt zichzelf en zijn lezers. Alleen op één punt moet ik even terugkeren, omdat dom Smits hier zelf een bijzondere nadruk op legt in zijn repliek. Dit betreft de gouverneursrapporten, waar dom Smits zo grote waarde aan hecht, ‘omdat de gouverneurs van de verschillende gemeentebesturen, politiecommissarissen en rechterlijke autoriteiten hun inlichtingen kregen. Zo benaderen deze gouverneursrapporten zeer trouw de werkelijkheid. Hetzelfde geldt voor de rapporten van de militaire autoriteiten’. Opnieuw begaat dom Smits hier een verwarring nopens het essentieelste: ziehier immers wat ik in mijn bespreking had gezegdGa naar eindnoot(5): ‘de algemene beoordelingen van de toestand door de provinciegouverneurs of andere hoge ambtenaren..... Aan zo'n beoordeling hebben we niets, omdat hier alleen maar het optimisme of het pessimisme van de persoon uit blijkt...’ Met andere woorden betwijfel ik in de regel niet de feiten die in deze verslagen worden vermeld. Waar ik niet de minste waarde aan hecht, is aan de beoordeling van de algemene toestand die in deze verslagen wordt gegeven. En om het debat kort | |||||
[pagina 722]
| |||||
te maken wil ik hier maar één tekst van een dezer gouverneurs, (die van Henegouwen,) citeren: ‘Il est toujours facile de flatter, et si les rapports de l'autorité militaire parlent du bon esprit des habitants, c'est qu'elle ne s'attache qu'à l'écorce, car l'agitation est la même, seulement elle se cache un peu plus’.Ga naar eindnoot(6)
***
Deze regels zeggen genoeg: dat de ene ‘waarnemer’ wit kan zeggen, en de andere zwart, waar het over eenzelfde toestand gaat; dat heel wat beweegredenen, aan de verslaggever-die-tot-zijn-chef-schrijft eigen, een beoordeling kunnen beïnvloeden, kunnen kleuren. Dat alles schijnt de goedgelovige dom Smits nooit te hebben vermoed. Maar er schijnt toch wat twijfel bij hem opgekomen te zijn nopens de verslagen van de gouverneur van Luik. Luik was ongetwijfeld na Brabant de meest opstandige provincie. Toch lees ik niet minder dan zeven maal in deze verslagen: ‘La tranquilité est extrème’, ‘Toujours le même calme admirable’ en dergelijke formulesGa naar eindnoot(7). Maar die gouverneursverslagen zijn dan plots voor dom Smits niet meer betrouwbaar. Dit blijkt uit volgende passages van zijn eigen boek: ‘Tenminste zo stelt de gouverneur het voor. De Lantremange vertelt het ons wel anders’; ‘de bijna moedwillige blindheid’ (van de gouverneur), en ‘crisis... die aan Sandberg's blik geheel ontsnapte’Ga naar eindnoot(8). Sandberg, dat is de gouverneur van Luik. Hij is een Hollander, maar zijn oordeel kan dom Smits blijkbaar missen. Zou het uitsluitend zijn als een gouverneursrapport de toestand voorstelt als rustig in Vlaanderen en onrustig in Wallonië dat het vermeldenswaard en geloofbaar is? Steeds in verband met de gepostuleerde tegenstelling in de houding van Wallonië en Vlaanderen, had ik er op gewezen dat het Nederlandse veldleger geconcentreerd lag in de streek van Antwerpen, Mechelen, Vilvoorde, Aalst en in Limburg, wat dan toch een sterk bedarende uitwerking moest hebben op de gemoederen in dat gebied. Opnieuw weigert dom Smits de realiteit voor ogen te nemen: ‘er lagen troepen in Aalst, maar de bevelhebber weigerde ze te gebruiken’, ‘in Dendermonde lagen geen veldtroepen’, dat zijn van zijn argumenten. Mijn bezwaar heeft hij niet kunnen of willen begrijpen. Of ontgaat het hem werkelijk dat slechts weinigen er zullen voor te vinden zijn, openlijke opstandigheid aan de dag te leggen tegen een regime, waarvan het leger vertrekkensgereed ligt op enkele kilometer afstand?
***
En ten slotte een laatste punt, eigenlijk het belangrijkste. Was er in 1830 bij de Vlamingen een Nederlands gemeenschapsbesef aanwezig? Dom Smits zegt dit, naar ik meen, nergens uitdrukkelijk. Maar onuitgesproken ligt de suggestie bijna in elke bladzijde van zijn werk. Indien inder- | |||||
[pagina 723]
| |||||
daad, zoals de schrijver het vooropstelt, de Vlamingen als geheel afwijzend staan tegenover de scheiding, die door de Walen wordt voorgestaan, kan men dat slechts verklaren door de werking van de éne band die de Vlamingen, maar niet de Walen, aan Noordnederland bond. Maar hoe staat het eigenlijk met het bestaan van dat gemeenschapsbesef? Ik heb in mijn bespreking een reeks feiten aangehaald, waaruit moest blijken dat een dergelijk bewustzijn in 1830 niet kon bestaanGa naar eindnoot(9). Voert dom Smits hier documenten, feiten, argumenten tegen aan? Bewijst hij door bronnen dat een dergelijk saamhorigheidsgevoelen wel aanwezig was? Neen. Wat hij alleen maar doet, is 1o mij te verwijten de zaken door een ‘belgicistische’ bril te bekijken en, 2o, uitvoerig uiteen te zetten wat er zou gebeurd zijn... ware de omwenteling van 1830 mislukt. Er is echter nog meer: in zijn stellingname zelf steekt er een fundamentele contradictie ten opzichte van de vraag naar het bestaan van het Nederlands stambewustzijn in 1830. Hijzelf is het immers, die (m.i. terecht) schrijft dat in 1830 ‘heel België door Holland werd afgestoten’. Welnu, wat wil dat zeggen? Het is duidelijk genoeg: Noordnederland heeft geen onderscheid gemaakt tussen Walen en Vlamingen, Noordnederland heeft zich niet méér tot de Vlamingen dan tot de Walen aangetrokken gevonden, Noordnederland besefte geen stamverwantschap met de Vlamingen! Dàt stelt dom Smits voorop, dàt acht hij begrijpelijk en normaal. Maar waar hijzelf in Noordnederland vaststelt dat het Nederlands stambewustzijn ontbreekt, postuleert hij er het bestaan van in Vlaanderen. Dat is, spiernaakt, de stelling van dom Smits. Haar logica zal de lezer zelf beoordelen.
***
Er steekt iets onaangenaams in polemiseren. De lezer, die zelf het werk niet gelezen heeft waarom het gaat, wordt steeds weer op de zwakheden en minder geslaagde delen gewezen. Hij kan dan moeilijk aan de indruk ontkomen dat het geheel niet deugt. En dat laatste wil ik zeer uitdrukkelijk tegenspreken. Met de legende van de Franse ophitsing te niet te doen, met veel vollediger dan voorheen het ‘proletarische’ aspect van de omwenteling vast te leggen, met te bewijzen dat Holland van het Zuiden niet wilde, heeft dom Smits onze kennis van 1830 in belangrijke mate verdiept. Zijn boek is en blijft een werk van betekenis, waarvoor de auteur alle achting en lof verdient.
J. DHONDT |
|