De Vlaamse Gids. Jaargang 35(1951)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 478] [p. 478] ‘De eeuwige bruid’ Vers III Wij peilen de oeverloze bron, de dieptekern der duistere dingen. Het pure goud der levenszon zal juichend door de wolken dringen. Zacht zingt het zinderende bloed en alles wordt nu klaar, vol luister; nu is het leven mild en goed want licht glimt in het duister. De tijd verglijdt, wij drijven traag op eindeloze, kalme zeeën. Ik zie door wazige nevelen, vaag, hoe licht uw lichaam, neergegleden, de dauw der sterrenregens wacht die door 't gewirwar van deez' lente de wondere knop, de bloesemdracht, de bloem het leven in zal enten. Vers VIII En heel het leven wordt een lied voor hen die bovenaards beminnen dit leven dat de aarde ons biedt, dat we elke dag opnieuw beginnen. Als ballast rinkelt klatergoud langs alle wegen waar wij dwalen, doch vaste grond waarop men bouwt, een kort geluk, schenkt Moeder Aarde. En zeilt de witte liefdeboot door nachtelijk-ruime paradijzen... Wordt dan het leven niet te groot voor onze smalle, bleke lijven? Of werd het leven niet te nauw nu wij de zinnenlust verzachtten en wonderen vonden bij de vrouw in onbegrensde lentenachten?... Mark DECORTE Vorige Volgende