| |
| |
| |
Individueel en kollektief geweten
Tweede deel
IX.
HOE heeft het rechtvaardigheidsbegrip, dat zich heeft ontwikkeld op de basis van het menselijk geweten, geëvolueerd in de laatste honderd jaren? Hoogstwaarschijnlijk door de menigvuldige ervaringen waaruit bleek, dat de absolute rechtvaardigheid - aan ieder het zijne te geven - niet geleid heeft tot het geluk en de voldoening van de mensen-groepen; daartoe behoorde nog wat anders: meer goedheid, meer toegeving, groter erkenning van de relativiteit der grondbeginselen. Het ‘dura lex sed lex’ is een voorbije waarheid. De wet mag niet hard zijn; waar zij te hoekig is, moet afronding komen.
Wij kunnen deze evolutie nagaan, zo wij terugkeren tot de huidige regeling van de voornaamste rechts-instincten, die wij bij de aanvang als de vier peilers van het recht hebben aangeduid.
In het familierecht, heeft de natuurlijk ontstane patria potestas haar absoluut karakter allang verloren. De liefde van de moeder voor haar kroost steunt uitsluitend op de zekerheid der afstamming. Misschien ook op de herinnering aan de liefdebetrekkingen waaruit haar zwangerschap ontstond. De herinnering aan het barenswee wordt gecompenseerd door haar liefde tot de vader. De band tussen de vader en zijn kinderen is physiologisch veel minder bepaald. Hij is sociologisch van aard. De vaderlijke macht heeft zich dan ook vervormd tot een functie. Zolang hij zijn functie op waardige wijze uitoefent, wordt zij hem door de gemeenschap gelaten om zijn kinderen te voeden en op te voeden, zodat zij tot eerlijke en nuttige leden van de gemeenschap zullen opgroeien. Doet hij dat niet, dan zal zijn macht beperkt worden, en desnoods aan anderen worden toevertrouwd. De vader, en bij afleiding, de moeder en de voogden, kunnen worden ontzet zo zij hun taak slecht vervullen. De leerplicht dwingt overigens het gezinshoofd de taak van opvoeding gedurende een aantal jaren te vervullen.
De gemeenschap zorgt voor scholen, waar meer en meer de nationale en officieel goedgekeurde programma's kosteloos zullen worden toegepast. De keuze van de vader wordt meer en meer beperkt. Tot veertien of vijftienjarige leeftijd zullen de kinderen opgevoed worden en hun krachten zullen niet mogen gebezigd worden voor productieve arbeid. Strafsancties brengen deze verplichtingen van het private recht naar het gebied van de gemeenschap.
De macht van de man in de familie, oorspronkelijk onbeperkt, wordt stilaan besnoeid; de gelijkheid van beide echtgenoten, economisch en politiek, wordt een algemeen ideaal, op gevaar af de eenheid van het gezin te ontwrichten. Geleidelijk komt de betrekking tussen de echtgenoten, terwijl het gezin blijft voortbestaan, onder toezicht van het gerecht. Van het oude familierecht,
| |
| |
van de sociale elementen van het gezin, groep waarin de kollektieve geest als een heilig beginsel overheersend was, blijft er niet veel over. Of die kollektieve geest beheerst werd door de moeder of de vader, matriarcaat of patriarcaat, of hij overgaat als mund in handen van een broer of zoon, - in het gezin der vroegere beschaafde volkeren, in Egypte, te Rome of bij de oude Germanen, steeds was er een band die de leden van de gezinsgroep bijeenhield, in het belang van alle leden van die groep.
In het moderne recht is het gezin, waarvan de banden dan ook steeds losser worden, een kader waarin een wettelijke Staatsmacht personen, die door verwantschap samen gekoppeld worden, onderwerpt aan rechten en plichten waarvan het hoofddoel is het gezin op doelmatige wijze in de nationale gemeenschap in te schakelen. Het erfrecht, traditioneel gevolg van de samenhang der bloedverwantschap, wordt beperkt tot de vierde graad, indien er geen uitdrukkelijke wilsuiting ligt in een geldig testament. Zelfs dan wordt de overerving in grote mate ingekort door steeds hoger opgedreven successierechten. De gemeenschap eist haar deel in de nalatenschap.
De private eigendom heeft zijn heiligheid verloren. Jus utendi et a butendi, luidde het vroeger. Thans komt de gemeenschap haar medezeggenschap opeisen.
Urbanisme, eerbied voor de historische monumenten, esthetische gevoeligheid zijn in de wetten binnengedrongen, tegen het allenig recht van de eigenaar.
Kolenmijnen, groeven en graverijen zijn onderworpen aan concessierecht.
Niemand minder dan Procureur-generaal Leclercq heeft in conclusies, aan het Hof van Verbreking voorgelegd op 12 Februari 1931, de eigendomsbeperkingen verklaard: ‘Sommige hedendaagse auteurs, schreef hij, zijn geneigd de eigendom niet te beschouwen als een louter individueel of subjectief recht; hij zou een wettelijke toestand zijn met als zaakvoerder de mens, die als dusdanig een openbaar ambt zou uitoefenen. Die opvatting, welke zich kan beroepen op de christelijke leerstellingen, ligt ten grondslag van de mijnwetgeving.’ En verder in hetzelfde advies: ‘Volgens de wetgeving op de mijnen, is de mijneigenaar slechts een bijkomstig iets (un accessoire!); hoofdzaak is de ontginning van de mijn, ontginning door het algemeen belang vereist en die in overeenstemming met dit belang dient te geschieden.’ Dergelijke opvatting leidt natuurlijk tot de mogelijkheid van alle soorten van nationalisatie van de grond, van de nijverheid en van de handel.
Nuttige uitvindingen moeten uitvoerig en nauwkeurig bekendgemaakt worden, zo de octrooihouder gedurende twintig jaar zijn uitvindersrechten wil uitbaten. Dan vervalt het monopolierecht en de uitvinding keert tot de gemeenschap terug. Handel, nijverheid, bankwezen, vervoer, invoer en uitvoer, worden onderworpen aan vergunningsbeperkingen, zodat de eenling zich stilaan
| |
| |
als een bediende van de Staat gevoelt in zijn eigen zaak. Geleidelijk verspreidt zich over gans de wereld het dubbel begrip van regie en nationalisatie. - voor haast alle bedrijven die productief zijn.
Het is waar, tegen deze stijgende inmenging van de Staat gaan stemmen op van individueel-voelende nijveraars en handelslui. Doch intussen streven zijzelven, evenals de arbeiders en bedienden, naar een groepsorganisatie van alle delen van de economische bedrijvigheid.
Zo wij de Belgische Wetgeving van de laatste twintig jaar ontleden, dan zien wij, dat met de medewerking van de nijveraars en handelaars, geneesheren, apothekers en alle takken van groot-, midden- en kleinnijverheid, de Staat hetzij rechtstreeks hetzij door parastatale organen, naar concentratie en groepering streeft. In 1936 werd een Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand opgericht, van waar uit dozijnen vertakkingen de middenstanders groeperen, zodat de enkele middenstander onmachtig wordt zijn beroep uit te oefenen. Een wet van 2 Mei 1949 heeft een Hoge Raad voor de Middenstand ingericht om de ingewikkelde regelingen toe te passen.
Prijsregelende commissies hebben bevoegdheid om de voortbrengings- en de verkoopsvoorwaarden vast te leggen. Het Instituut van de Wissel en de Bankcommissie maakten de bankiers en wisselagenten in zekeren zin tot staatsambtenaren, zodat de enkelingen zich meer en meer op de zwartemarktoperaties hebben toegelegd om, met de medeplichtigheid van een uitgebreide kliënteel, renderende zaken te doen. De overheid zelf is er zo onmachtig tegen, dat zij, mits wijziging van het etiket, in paralele markt de zwarte-markt-transacties niet langer tegenhoudt. Komiteiten van prioriteitsrechten kregen de bevoegdheid om te beslissen over de invoer en de uitvoer, zodat de initiatief-bezittende koopman naar het bankroet gedreven wordt indien hij er niet in slaagt deel te maken van een of andere machtige groep, met politieke invloed. Een wet van 20 September 1948 heeft de organisatie van het bedrijfsleven geregeld. In 1949 en 1950 werden de Ondernemingsraden opgericht, die geleidelijk alle initiatieven van de bedrijfsleiders aan het toezicht van de kollektiviteit onderwerpen.
Deze enkele greep uit onze Belgische Wetgeving zou kunnen aangevuld worden en evenzo gedaan worden in de wetgeving van haast alle landen ter wereld.
Van de Franse Wetgeving der laatste vijftien jaar, en vooral sedert de bevrijding, na de wereldoorlog, heeft Prof. Georges RIPERT (Le Déclin du Droit, Parijs, 1949) een samenvatting gegeven, en daarin aanleiding gevonden om een alarmkreet te slaken ter verdediging van het individueel rechtsbeginsel. Sedertdien gaat de Franse Wetgeving steeds voort in de richting van de kollektieve organisatie. Een Decreet van 27 Juni 1950 heeft een nationaal ‘Comité de la Productivité’ ingericht.
| |
| |
| |
X.
Honderd jaar geleden, na de Franse Omwenteling, meende men een belangrijke overwinning behaald te hebben op de middeleeuwse vooroordelen die de individuele vrijheid belemmerden. Gilden en corporaties werden afgeschaft. De vrije werking van het arbeidscontract, dacht men, zou de vrijgevochten werkman de macht en de waardigheid van een burger schenken.
De arbeidswetgeving heeft de werkman beschermd tegenover de misbruiken van het kapitalisme, doch tevens zijn eigen vrijheid tot het minimum herleid. Waar en wanneer kan nog een vrij arbeidscontract tot stand komen? Alle voorwaarden van de arbeid, arbeidsduur en rust, loon en ontspanning, toezicht, regeling van de arbeids- en ondernemingsorganisaties, worden uit het contractuele overgevoerd naar het wettelijke en vooral naar het publiekrechtelijk domein. De overeenkomst wordt door de gemeenschap geregeld, en zo men nog van de arbeidsovereenkomst spreekt, dan geldt dit veelal een overeenkomst tussen de gegroepeerde arbeiders en de gegroepeerde werkgevers.
In haast alle domeinen van het economisch leven, zelfs bij de vrije beroepen, is het contractuele element op het achterplan geduwd. Verhuring van woning en winkels valt volledig onder wettelijke regeling, zodat de overeenkomsten tussen verhuurder en huurder alle belang verloren hebben. Bij overtreding der wettelijk voorziene huurtermijnen en huurgelden, is de sanctie niet alleen de verbreking van de huurceel, maar eventueel een strafsanctie begeleid door de terugbetaling van vrijwillig betaalde huurgelden.
| |
XI.
In het Staatsrecht, dat natuurlijk uitgaat van de kollektieve belangen van nationale groepen, heeft het begrip van de persoonlijkheid gedomineerd, wanneer dat begrip zich voor het individu heeft gevormd. De juridische elementen van de Staat zijn in de moderne tijden naar het voorbeeld van de rechtspersoonlijkheid met allerlei machten gewapend geworden. Zo ontstaat het beeld van de Staat, dat op het tijdstip van het Traktaat van Westfalen gekenmerkt wordt door het begrip der Soevereiniteit. Deze wordt verpersoonlijkt in een Staatshoofd, - Keizer of Koning bij de gratie Gods, - en later, bij de democratizering op het einde der XVIIIe eeuw, door een Regering. In de XIXe eeuw, en vooral in de XXe eeuw, zien wij de kollektivizering zich voltrekken: de regering kan niet anders dan vertegenwoordigend optreden. Alle macht komt uit het volk, zegt onze Grondwet. En geleidelijk zijn het de volkeren en naties, - en niet meer de Vorsten of Regeringen, - die tegenover elkander staan, en nu en dan trachten, naast elkander en gezamenlijk, een betere toekomst op te bouwen.
Het hedendaagse internationaal Recht eist de beperking van het soevereiniteitsbegrip der Staten.
| |
| |
Toen bij de Franse Omwenteling de drieledige spreuk: Liberté, Fraternité, Egalité, een nieuwe democratische levensopvatting inluidde, bleek het niet dadelijk dat er tussen die drie idealen onoverbrugbare psychologische konflikten moesten ontstaan. Het Franse volk scheen in 1793 bereid te zijn een nieuwe wereld van liefde en solidariteit op te bouwen, waarin aan elk menselijk wezen de grootst mogelijke vrijheid zou gegund worden, om zijn persoonlijkheid te ontplooien. Dat was een ‘égalité du départ’, een broederlijke samenwerking waarin mits opzettelijk aangewakkerd idealisme, de vrijheid inderdaad het leven zonnig kon bestralen. Sedertdien hotsten en botsten rijke en arme klassen wel eens tegen elkaar en rees de kreet der armen soms heftig naar omhoog om de ‘égalité du départ’ weer eens broederlijk te herbeginnen. Wanneer echter de internationale betrekkingen geregeld moeten worden, wanneer de vooruitgang van het kollektief gevoel dit gevoel uitbreidt over de grenzen van verschillende Staten, dan komen de innerlijke konflikten van ‘Liberté, Egalité, Fraternité’ sterker naar voren dan het gevoel van internationale solidariteit.
De betrekkelijke gelijkheid der burgers van eenzelfde land, de zielkundige gemakkelijke kontakten van eenlingen in een nationale groep, konden gemakkelijk een kollektief geweten scheppen, dat, verschillend van dat der eenlingen, op gelijke wijze als het individueel geweten kon medewerken om een vreedzame synergie te vormen. De tegenstrijdige belangen van de nationale groepen, waarin een streven naar internationale samenwerking werkzame draaikolken verwekte, verhinderen echter de vorming van een internationaal geweten. Vertegenwoordigers van Staten kunnen ernaar streven een internationaal geweten, een internationale zedenleer samen te stellen. In September 1949 kwamen de vertegenwoordigers van acht-en-dertig parlementen bijeen in het Paleis Monteciterio, te Rome, en stemden er de 18 artikelen van een verklaring van beginselen der internationale moraal. (Cf. Rev. Intern. de Droit Comparé, I, nr. 1-2. 1919, blz. 130). Daardoor echter bestaat dergelijke moraal nog niet in werkelijkheid.
Het interessantste voorbeeld van de kollektivizering van het internationaal rechtsbegrip is wellicht te vinden in de verwezenlijking van de Internationale Arbeidsorganisatie, - in 1920 opgebouwd op de drieledige vertegenwoordiging van de toetredende naties: door regeringsafgevaardigden, afgevaardigden der werkgeversgroeperingen en afgevaardigden van de werknemersgroeperingen.
| |
XII.
Eindelijk de verantwoordelijkheid, zowel in burgerlijke geschillen als in strafrechterlijke vervolgingen, - wat is daarin overgebleven van het individueel beginsel?
Op het einde der XIXe eeuw werd een eerste belangrijke bres geschoten in de muur van het causaal verband, wanneer het bestaan of niet bestaan van
| |
| |
een schuld werd weggecijferd, - om in de plaats daarvan het begrip van risico als basis te nemen voor de toekenning van schadevergoeding aan de slachtoffers van arbeidsongevallen. De geweldige ontwikkeling van de massa-nijverheid met de gevaren van stoommachines en electriciteit schept een groter risico en men beseft dat dit door de ganse industrie moet gedragen worden. Kort daarop begon de stoet van de sociale pensioenwetgeving. De risiko's van sterfgeval, ouderdom, ziekte, zwangerschap, familievergroting, en ten slotte van onvrijwillige werkloosheid werden het voorwerp van door de gemeenschap gedragen premies. De zorg voor de toekomst wordt thans voor de economisch-zwakke van de eenling overgenomen ten laste van de gemeenschap.
Gaan wij over naar het domein van de verantwoordelijkheid wegens misdaad, dan vinden wij een ander aspekt van diezelfde verschuiving. De individuele verantwoordelijkheid van de misdrijfpleger werd in vele gevallen uitgeschakeld, tengevolge van de erkenning van omstandigheden waar het oordeel des onderscheids, de boze opzet, de kwaadwilligheid minder zichtbaar zijn dan de geestesziekte en debiliteit en de anomaliën door overgeërfde ontaarding, de psychopathieën en maatschappelijke veronachtzaming.
De ondoelmatigheid van de bestraffing bleek overigens omzo duidelijker, dat het leger der gevaarlijke misdadigers zich steeds in dezelfde maatschappelijke lagen rekruteert, - in die waar het individueel geweten zich niet kan vormen, doordat de herhaling van de misdadige gedragingen verhindert dat er zich ethische gewoonten ontwikkelen.
Trouwens, niettegenstaande de verontwaardiging die uit sommige middens opsteeg tegen de verwittigingen van Lombroso, Enrico Ferri en Garofalo, kwamen de criminologische onderzoekingen steeds meer en vaster aantonen, dat een aangeleerde moraal en de geestelijke ontwikkeling geen verweer brengen tegen de misdaad.
Twintig jaar geleden stonden de juristen nog sceptisch tegenover de bewering van de criminologen, die het belang van de disharmonieën van vasomotrische functies en de defecte secretie van de endocrine klieren naar voren brachten. (Zie mijn studies: Endocrinologie en criminologie, 1935, Leuven; Endocrinopathie en Erfelijkheid bij misdadigers, 's Gravenhage 1938; La Bio-Psychologie Criminelle, Kairo, 1938). Thans heerst in dit domein eensgezindheid.
Terloops kan erop gewezen worden, dat de strafbedreiging natuurlijk bedoelt, niet alleen het individueel geweten van de potentiële misdadiger te wekken en door afschrikking de misdaad te verminderen, maar ook een algemene zedelijke regel te propageren, en aldus bij te dragen tot het vormen van een gemeenschappelijke zedeleer. Dit impliceert niet dat er een instinctmatig gevoel van verplichting tot zedelijk handelen in ieder van ons aanwezig zou zijn. Die zedelijke verplichting vormt zich waarschijnlijk in het individueel geweten slechts op grond van de gewaarwordingen van pijn en smart of van voldoening en genot.
| |
| |
In de vorming van zedelijke verplichtingen kan ook een strafbepaling een belangrijke rol spelen. In die zin kan men doelmatigheid vinden in bepalingen van een strafwetboek die het verzuimen van nakoming van sociale verplichtingen bestraffen. In ons strafwetboek, bijvoorbeeld, in artikel 551: het verzuimen van ovens en schoorstenen te onderhouden, te herstellen of schoon te maken, het verzuimen van de straten en doorgangen te reinigen; in artikel 556: het weigeren of verzuimen van hulp te verlenen bij ongeval, woeling, schipbreuk, overstroming, brand of andere rampen.
Zo is het dat men strafsancties en veiligheidsmaatregelen niet langer kan verrechtvaardigen door verantwoordelijkheid gesteund op het individueel geweten.
| |
XIII.
Ook in het strafrecht verschijnt thans het kollektief geweten.
Wanneer wij de evolutie bestuderen die in de loop der laatste twee eeuwen gevoerd heeft van het rechtvaardigheidsbeginsel in het strafrecht, dat het Code Pénal van 1810 kenmerkt, tot het huidig begrip van maatschappelijk verweer en sociale beveiliging, die de grondslag van onze strafrechtsspraak vormen, dan staan we vóór een sociologisch verschijnsel van het grootste belang. Tegenover het willekeurig, strenge strafstelsel der middeleeuwen reageerde het Code Pénal van 1810 in echt humanistische geest. Geleerd door Beccaria en de filozofen, die de Franse omwenteling hebben voorbereid, bracht het nieuwe strafrecht een zorgvuldig gemeten tarief voort, waardoor voor elk misdrijf begaan door een normaal redelijk mens, een wel afgewogen compenserende maatschappelijke vergelding voorzien werd. In de XIXe eeuw werd dit verlaten, omdat - zoals wij het hierboven aangeduid hebben - het gerecht de onmogelijkheid erkende alle mensen naar eenzelfde ethiek te beoordelen.
Het Code Pénal was opgesteld voor de normale mens. De normale mens is een fictie. Op het einde der XIXe eeuw heeft zich een nieuw grondbeginsel stilaan gevestigd, dat duidelijk uitgedrukt wordt in het postulatum van de individualisatie der bestraffing en in de individualisatie van de veiligheidsmaatregelen.
In de XXe eeuw hebben wij daardoor een stelsel zien ontstaan waarin de positieve qualificatie en het tarief van de straffen veel van hun betekenis verloren hebben. Het principe van de waarborgen van de persoonlijke vrijheid en van de gelijkheid van alle burgers tegenover het strafrecht, zó duidelijk uitgedrukt in het axioma: Nullum crimen sine lege, nulla poena sine lege, werd aangevochten. Het hinderde de individualisatie van de vervolging en van de bestraffing en scheen een groter waarborg voor de misdadigers dan voor de onvoldoende gewapende gemeenschap.
Talrijke strafrechtsgeleerden hebben gemeend dat de strafrechter bij analogie mocht veroordelen, wanneer een misdrijf, dat niet wettelijk gekwalificeerd was, een bestaande kwalificatie benaderde.
| |
| |
Tot welke gevaren zulke leer kan leiden, kan men het best gewaar worden in de evolutie van het Duitse strafrecht, voor en vooral tijdens het hitleriaans regime en van het Russisch strafrecht, na de bolsjewistische omwenteling in voege gebracht. Om de gemeenschap beter te beschermen, is bovengenoemd axioma daarin vervormd geworden tot: Nullum crimen sine poena. Het criterium van wat strafbaar is, wordt verplaatst naar het ‘Volksgewissen’, naar het ‘Volksempfinden’ of naar het belang van de proletarische gemeenschap.
Opmerkenswaardig is de wijze waarop zulk criterium, dat rechtstreeks indruist tegen de eerbied van de persoonlijke vrijheid en de ontplooiing van de individuele bedrijvigheid, zich overal heeft uitgewerkt in twee domeinen van constructief, niet normatief recht: dat van de verkeersregeling enerzijds, en dat van de internationale betrekkingen tussen regeringen en volkeren anderzijds.
De verkeers-wetgeving is moeilijk op grond van zuiver zedelijke normen te verrechtvaardigen. Zij heeft tot doel de moderne snelle vervoersmogelijkheden te bevorderen en tevens de persoonlijke zekerheid der weggebruikers te waarborgen in de mate van wat mogelijk is, zonder de rhythmus van het leven van de grootstad te hinderen. Alles is hier constructief en kunstmatig. Noch het persoonlijk geweten van de autobestuurder, noch het kollektief geweten van de stads- of dorpsbevolking gebieden rechts te rijden en links te kruisen; die bevelen worden uitgevaardigd nadat de weggebruikers, of hun vertegenwoordigers in de wetbepalende lichamen, een overeenkomst tot stand brachten, om de grootsteedse bevolking de grootste zekerheid te brengen.
In het internationaal recht anderzijds speelt het rechtvaardigheidsbeginsel slechts een rol zolang het nationaal belang van een Staat niet als veel groter verschijnt dan dat van het zuiver grondbeginsel dat overtreden werd.
| |
XIV.
Parallel met de wijzigingen in het begrip van de verantwoordelijkheid was er ook een evolutie van het arsenaal der strafsancties. Het penitentiair stelsel, in alle landen der wereld, werd gevarieerd, ten einde de vrijheidsberoving dienstig te maken aan een mogelijke heraanpassing van de misgevormde of misleide medemens die een misdaad heeft gepleegd; het verbod om een bepaald beroep uit te oefenen, het verbod om in zijn vroeger milieu te verblijven, en allerlei andere veiligheidsmaatregelen worden mede bevolen; eindelijk, onder invloed van de bio-genetische vaststellingen, worden stilaan talrijke maatregelen ingevoerd die in zekere mate een aanslag vormen op de lichamelijke integriteit van de misdadigers. De meest typische zijn de castratie en de sterilisatie; deze werden eerst ingevoerd als beveiligings- en strafmaatregel tegenover sexuele misdadigers; later in sommige gevallen, tegenover alle soorten van misdadigers, en ten slotte, bij uitbreiding, tegen personen waarvan, in
| |
| |
het belang van de gemeenschap, de vruchtbaarheid en de voortteling moeten vermeden worden.
Geen twijfel, dergelijke maatregelen, die oorspronkelijk voor doel hadden de behandeling van de misdadigers te individualizeren, en tevens de maatschappij te beschermen, hebben voor gevolg de persoonlijke bescherming van het individu in grote mate te verijdelen.
Men is uitgegaan van de gedachte, dat de maatschappij zich al te lang had bekommerd om de misdaad, en dat zij zich thans moest bekommeren om de misdadigers. De hulp van geneeskundigen en psychiaters werd ingeroepen om het gerecht in te lichten over de geaardheid van de misdadigers, teneinde het individueel en maatschappelijk dossier voor elke delinquent zo volledig mogelijk op te maken. Gewapend met al deze inlichtingen, kan de rechter trachten adaequate maatregelen uit te vaardigen voor elk individueel geval. Uiteindelijk loopt echter de rechter gevaar deze beoordeling te steunen op zijn persoonlijke, individuele opvatting en volgens zijn individueel geweten te kiezen tussen menigvuldige maatregelen van bestraffing, beveiliging en heraanpassing.
Tegen dit gevaar zijn rechtsgeleerden in de XXe eeuw reeds opgekomen. Zij hebben erop gewezen dat niet het geweten van de rechter de billijkheid moet verwezenlijken, maar de ethische opvatting van de gemeenschap waartoe de misdadiger behoort. In een beroemd arrest van de Hoge Raad van Nederland, van 22 Februari 1924 (Wetb. 11189) wordt zeer juist gezegd: ‘De rechter heeft alleen rekening te houden met die zedelijke normen, welke het Nederlandse volk in zijn algemeenheid ten huidigen dage als regels van moraal erkent en naleeft’.
| |
XV.
Aldus wordt de rechtsgeleerde gedwongen zich af te vragen hoe deze algemene en in vele gevallen nationale of regionale moraal wordt gevormd.
Is de studie van het individueel geweten slechts te doen in het licht van de experimentele individuele zielkunde, dan zal men voor de studie van het kollektief geweten, en van de vorming van de kollektieve moraal, zijn toevlucht moeten nemen tot de kollektieve psychologie.
De samenstelling en de variabiliteit van een massa, van een groep, van een volk, bieden grote verschillen met die van het individu. Hier vinden wij geen grijze schors, geen hersenen, geen vasomotrisch zenuwstelsel, waarvan wij de morphologie, de werking of de functie kunnen ontleden. De verschijnselen die bij de dynamiek van groepen kunnen waargenomen worden, tonen echter duidelijk een verwantschap aan tussen dingen bij de groep verwekt door uitwendige prikkels; ofschoon anders, zijn ze toch gelijksoortig met die van de eenling.
Aanschouwt men een groep van kinderen van omtrent gelijke leeftijd, dan kan men de beïnvloeding van die groep nagaan. Zij verschilt kwantitatief en kwalitatief van die welke op elk van deze kinderen werd teweeggebracht. De
| |
| |
pedagogische methoden, het klassenonderwijs, de groepenopvoeding, met behulp van rhythmische en musicale oefeningen, maken gebruik van deze ervaring.
Ook bij groepen van volwassenen kan men, door zorgvuldige waarneming, de bijzondere gevoeligheid en psychische beantwoordiging op uitwendige prikkels bestuderen. De massa levert niet een eenvoudige samenvoeging van de individuele reakties, maar reageert op haar eigen manier. Haar waarnemingsvermogen is niet zo genuanceerd als die van een individu; het is vlugger, doch algemener, en vervormt de ontvangen prikkels tot handeling, zonder de remmende werking te ondergaan van redenerende hersenen.
In een massa blijft het begrip van het individu als een abstractie zweven, terwijl de concrete werkelijkheid zich openbaart in de wederzijdse betrekking van de deelnemende eenlingen met de omgeving. De groep is gehecht aan een gemiddeld rechtvaardigheidsgevoel, dat gemakkelijk geformuleerd wordt rond rechtstreekse instinkten.
Vreugd en smart, genot en pijn worden er te voorschijn geroepen door de geassocieerde reflexen. Het beeld, de kleur, (de kleur van een vaandel), het portret van historische figuren, een aaneenschakeling van klanken en harmonieën, de suggestieve kracht van algemene symbolische woorden en zelfs van bepaalde stemmen, dat alles werkt op de massa veel sterker dan op de eenling. Met een strijdlied marcheert het regiment naar het slagveld. De ‘Muette de Portici’ of de ‘Marseillaise’ kan een volksmassa opzwepen tot vernieling en opstand. De kollektieve affektiviteit cumuleert alle ontketende energieën, die in instinctmatige uitspattingen loskomen. Deze opeengehoopte affektiviteit, l'âme de la foule, is evenzeer aanwezig in georganiseerde als in toevallige massa's en groepen. Heeft de XIXe eeuw de organisatie en groepering op economisch, politiek en kultureel gebied bevorderd, de XXe eeuw heeft er de psychologische geaardheid van erkend. Naamloze vennootschappen hebben nationale en internationale bedriegerijen tot stand gebracht en financiële schandalen, waartegen nieuwe sanctie-methoden noodwendig werden.
Het syndicalisme heeft massale werkstakingen mogelijk gemaakt, waarvan sommige niet de geringste betrekking hadden met de strijd voor betere arbeidsvoorwaarden. Politieke groeperingen hebben, in Amerika en elders, geleid tot gangsterisme, en tot terroristische aanvallen; zelfs tot de massaverschijnselen grenzende aan het krankzinnige van de fascistische en hitleriaanse organisatie van gruweldaden en uitmoordingsproceduren, die terecht als misdaden tegen volkeren, genocide, en aldus misdaden tegen de mensheid, worden gekwalificeerd. De internationale criminaliteit is het uitvloeisel van de kollektivizering op zedelijk gebied.
Geen wonder dat de rechtswetenschap en de wetgeving dan ook naast de individuele verantwoordelijkheid de kollektieve aansprakelijkheid van een groep, - vijftig jaar geleden als juridische heresie verworpen, - geleidelijk aanvaardt en toepast. De rechtspersonen, naamloze vennootschappen, syndi- | |
| |
caten, vakverbonden en beroepsverenigingen moeten gestraft en beboet worden, en beveiligingsmaatregelen, zoals verbod om verder als rechtspersoon op te treden moeten tegen hen kunnen uitgesproken worden, om hun gemeenschappelijke groepsgevaarlijkheid tegen te gaan. Wanneer het Internationaal Hof van Nurenberg in 1945 werd opgericht, werd in de oprichtingskeuze voorzien dat groepen als de Gestapo, de SS, de SA, als misdadige groepen kunnen gestraft en behandeld worden.
| |
XVI.
De kollektivizering van onze beschaving is ongetwijfeld in strijd met het nog steeds gehuldigd beginsel van de vrijheid van het individu. Rechtsgeleerden vooral hebben grote moeite om de vervanging van vrije contractuele verbintenissen door publiekrechtelijk opgelegde verplichtingen te aanvaarden. Zij zien angstvallig naar het binnendringen van publiek recht in de private relaties en glimlachen wanneer de wetgever zijn bescherming biedt aan zwakkeren en dit steunt op de bevestiging dat de vrijheid groter en zekerder wordt door de begrenzing die in elke wettelijke regeling begrepen ligt. De Franse Conseil d'Etat en de onlangs te onzent ingerichte Raad van State schijnen er genot in te vinden beslissingen van Regering, Provincie en Gemeenteraden te verbreken, welke wel is waar door feitelijke omstandigheden gewettigd waren, doch een of andere principiële rechtsregeling per se verkracht hebben.
De juristen hebben protest aangetekend tegen de stijgende inmenging van de overheid in het private leven van de familie en van de nijverheid. Zij behelst zeer zeker sommige gevaren voor het individu, vooral door de bandeloosheid waarmede de overheid onschendbare individuele rechten nutteloos kan in gevaar brengen.
Wil dat zeggen dat de gedachte der kollektivizering moet bestreden en geweerd worden? Evenals men stoom, electriciteit en atoomenergie niet kan noch mag afschaffen, wegens de gevaren die uit hun gebruik voortspruiten, zo kan men ook niet, zelfs indien men het wilde, de alleenheerschappij van het individu herinvoeren in onze huidige maatschappij. Het is een gevaarlijke illusie te menen dat nieuwe spektakulaire verklaringen van de rechten van de mens of manifesten ter bevordering van de onschendbare voorrechten van het individu, in staat zijn de ontwikkeling van de kollektieve gedachte tegen te houden. Onze grondwettelijke waarborgen van de persoonlijke vrijheid zijn kostbare remmen tegen het misbruik van de Staatsmacht. Doch de individuele rechten van de mens zijn niet transcendentaal.
Het individueel geweten kan zich niet gemakkelijk afscheiden van het kollektief geweten. Sommige uitzonderlijke naturen kunnen zich weleens verheffen boven de algemene opvattingen van de omgeving, - en dan nog lopen ze gevaar door de omgeving als gevaarlijke verraders van de beschaving te worden veroordeeld: wij denken aan een Socrates, een Jezus Christus, een Giordano Bruno, een Galilei. Het duurt eeuwen alvorens hun ideaal als zodanig
| |
| |
wordt erkend. Individuele afscheiding van de omgeving, wanneer zij totaal wordt, is krankzinnig. In de gestichten van zenuwzieken vindt men schizofrenen, bij wie de splitsing zich voltrokken heeft; in zichzelve teruggetrokken, menen zij hun eigen vreugden en smarten te bezitten; zij zijn krankzinnig.
Binnen en buiten de gestichten, vindt men mensen die aan vervolgingswaanzin lijden, en soms gedurende maanden of jaren, door de invloed van hun logische bewijsvoering op hun omgeving, als slachtoffers van onrechtvaardigheid worden beschouwd; ten lange leste, worden zij gediagnostikeerd als krankzinnigen.
Wie zich halsstarrig wil verzetten tegen de waarde welke door het kollektief geweten, dikwijls tijdelijk, gehecht wordt aan nationale en internationale symbolen, aan bepaalde zienswijzen op economisch of kultureel gebied, wie zich wil afzonderen van de ideologiën die zich meester gemaakt hebben van de groep, waartoe hij behoort door afstamming, door klassengemeenschap of door zijn sociale vorming, komt te laat of te vroeg.
Of de geldende sociale symbolen de vergeestelijking zijn van aktieve werkelijkheid, dan wel de verbastering van de individuele affectiviteit, kan door de dieptepsychologie misschien worden onderzocht. Het gerecht en de rechtspraktijk zijn echter verplicht ze te eerbiedigen, om de orde in de gemeenschap te handhaven. Hun taak is niet mechanisch. Wat elk ontwikkeld mens wel kan doen, is medewerken aan de verbetering en de verfijning van het kollektief geweten in vorming.
Trouwens, kan de kollektivizering van onze maatschappij niet opgevat worden als een groei van het geweten, doordat een grotere kring van medemensen geroepen wordt mede te werken aan wat vroeger het voorrecht was van een klein aantal mensen, die zich dat voorrecht hadden toegeëigend? Groter en groter wordt de kring dergenen, die, vroeger blindelings onderworpen aan de beslissing van een élite, thans deelachtig worden aan de organisatie en de ontwikkeling van de gemeenschap. Het zou niet moeilijk zijn aan te duiden, dat de ontwikkeling van de godsdiensten dergelijke kollektivizering bevorderd heeft. Na het heidens pantheïsme kwam de heerschappij van een enkele godheid, die in de nog geldende godsdiensten overheersend is, ten minste in de westerse beschaving. Doch de kristelijke leer, en vooral het katholicisme, heeft, door groter gelijkheid te aanvaarden van alle mensen, broederlijkheid gebracht in vervanging van onderwerping en dus kollektieve gevoelens bevorderd. Komen daardoor wel eens minder verfijnde massabewegingen uit de lagere instincten naar de oppervlakte, de revolutionnairen worden dikwijls de gedweeste konservatieven, wanneer zij medezeggenschap veroverd hebben en medeverantwoordelijkheid dragen voor het gemeenschappelijk beleid.
Men mag zich niet doodstaren op de merkwaardige veroveringen van het verleden, die evengrote volmaking kunnen voortbrengen.
Voor de juristen kan het werk der Franse codificatie van het begin der XIXe eeuw als een eeuwig-durend monument verschijnen. In zekere zin is zij
| |
| |
echter een achteruitgang geweest. De wetboeken zijn niet het werk der Franse Revolutie, maar van het Keizerrijk. De koninklijke willekeur en het goddelijk recht werden in 1789 overwonnen; beide begrippen zijn echter terug verschenen onder de vorm van het natuurlijk recht en de dwang van politieke partijmeerderheid, waarvan de macht geschonken werd aan de regeringen. De uitbreiding van het algemeen stemrecht heeft gedeeltelijk deze begrippen beperkt. In de democratische naties heeft de minderheid evenzeer rechten gekregen. Ook hier staan wij dus voor de samenwerking van groepen, en niet van eenlingen.
Wat vroeger het voorrecht van adel en geestelijkheid was, werd aan de burgerij geschonken, en sedertdien aan de massa der proletariërs. De vereniging van de bijeenhorende groepen van gans de bevolking moet nog verwezenlijkt worden.
Men kan zich dan afvragen of het moediger en doelmatiger is vast te houden aan het verouderd recht van het individu, dan wel of het niet wijs is er naar te trachten, de omvorming door kollektivizering in de zuiverheid en de sereniteit van orde en recht te doen gebeuren, liever dan in de wanorde van de onweerstaanbare revolutionnaire woeling.
Wat vermeden dient te worden, is, dat het kollektief geweten ontaarde in het geweten van enkele machthebbers, die hun persoonlijk geweten als kollektief geweten opdringen. Gevaarlijk wordt de uitspraak van een kollektief geweten dat slechts de wil en de gril van een Regering is of van enkele politieke leiders die, door persoonlijke ambities gedreven, door politieke listen en talenten opgetild, het eigen belang en dat van hun onmiddellijke vrienden en aanhangers onder het motto van algemeen belang, beschermen en bevorderen. Daartegen moet gewaakt worden door diegenen, die in staat zijn door hun geestelijke ontwikkeling en hun zorgvuldige toetsing van de affectiviteitsverschijnselen van de massa aan de normale noodwendigheden van het meerendeel der eenlingen, de geleidelijke kollektieve gedachten en gevoelens van de algemene oppervlakkigheid te leiden naar diepere en hogere ideale verfijning. Daardoor zal het persoonlijk geweten van de normale eenling zich kunnen aanpassen aan het kollektief geweten, telkens als dit laatste het geluk en het genot verhoogt van een groter gedeelte van de mensheid, en het gevoelen van solidariteit dat de individuele bedrijvigheid tot een harmonieuse en symfonische eenheid kan verheffen. Zulks is de taak van de intellectuele élite, die door de ontwikkeling van historisch geheugen en de lange en diepe studie van de geestelijke geaardheid van de mens kan bijdragen, al is het volgens de langzame rhythmus van de sociologische aanpassing der instincten, tot een geleidelijke verrijking van het kollektief geweten.
Nico GUNZBURG
|
|