De Vlaamse Gids. Jaargang 35(1951)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] Drie liederen van Orpheus I. In deze herfst met zijne gulden blaren, bij 't jagen van de wind doorheen het lege hout, spel ik de woorden en herhaal ik de gebaren en ruik de geuren van het land en proef het zout der zee - en uit de verre dromen der legende treedt gij met donkre rozen in het golvend haar tot mij, en draagt de smalle riem aan uwe lenden en zijt verrukkelijk, mijn lief, en gij staat klaar tot nieuwe vreugd in nieuwe eeuwigheden, want gij zijt rijk aan gave heerlijkheden. II. Hoe nader ik tot u, en hoe ik breek de wijding die tot dubbele wijding noodt, hoe sta ik vol verwachting, rild' en bleek, en roem de warmte van uw zachten schoot. O vrouw zozeer geloofd om uwe zuiverheid, hoe heilig zijt gij mij. Gij vangt mijn stoot en gij weerkaatst mijn drift en gij ligt wijd en vol beloften als een dralend avondrood en duizendvoud zijt gij van mij... III. ANNUNCIATIE Ik noem u Eva, vrouw, ik noem u leven, in elke regel van het ongeschreven dicht zing ik de rijkdom van uw weldoend licht: o gouden klaart in schrale lentedreven. En zo ik roem het bloeien van uw schoot waarin het leven groeit naar d' eerste kreet met pijnen, doch hoezeer van vreugd vervuld - ik draag mijn onrust als een boetekleed en wacht, en wacht tot gij mij noden zult binnen de wijding van uw schoot. Paul VAN KEYMEULEN Vorige Volgende