| |
| |
| |
William Faulkner, de schepper
‘.... was künstlich ist, verlangt geschlossenen Raum.’
(Goethe)
HET is niet in laatste instantie, omdat hij die maxime van Goethe toegepast heeft, dat William Faulkner met recht en reden als een van de grootste, zoniet als de voornaamste Amerikaanse romancier beschouwd wordt. Zijn romans en novellen spelen zich, op een enkele uitzondering na, in het mythisch graafschap Yoknapatawpha af en zij vormen waarlijk een geschlossenen Raum. Deze wereld is zo echt, zo overtuigend echt, dat men geen Baedeker nodig heeft om er zijn weg in te vinden: het is een district met een oppervlakte van ongeveer 6.000 km2 en is gelegen op de grens van de met pijnbomen begroeide zandheuvels van Northern Mississippi en van de zwarte aarde der rivierdalen. In die streek leeft een bevolking van 15.611 zielen: verarmde aristocraten, enkele Yankee-indringers, maar het grootste gedeelte er van wordt gevormd door ‘poor whites’ en negers, die aan katoenteelt doen om zich een bestaan te verschaffen.
Al deze bevolkingslagen zijn in het oeuvre van Faulkner vertegenwoordigd en hij toont hen aan het werk, op het land, in de winkel, als ze een paard kopen, bij een overstroming, in de gerechtszaal, bij bruiloft en geboorte, in armoe en rijkdom, in ellende en in feodale weelde, zodanig dat Yoknapatawpha County voor de lezer begint te leven als een werkelijk bestaande wereld.
Bovendien beperkte Faulkner zich niet tot het heden: het scheen hem onvoldoende om alleen de huidige structuur en het hedendaagse klimaat van het Zuiden voor te stellen en hij keerde terug naar de oorspronkelijke bewoners van Yoknapatawpha. Met de factoren, die het hedendaagse Zuiden schiepen, schilderde hij de groei van zijn mythische streek. De eerste bewoners waren Chickasaws en de blanken, die zich in de streek komen vestigen - planters - zijn hun meerderen, geestelijk en materieel. Ze bedriegen de Indianen en ten slotte verdrijven ze hen naar het Noorden. Dank zij de negerslaven, die in hun katoenplantages werken, leven de planters in een feodale weelde, doch de Secessieoorlog verstoort hun patriarchale samenleving en is er zelfs het einde van. Niet alleen sterven talrijke aristocraten op het slagveld, maar de overlevenden zijn geruïneerd: hun huizen werden in brand gestoken en de negers, het onderpand van hun weelde, verlaten hen. (Dit wegtrekken van de negers is het onderwerp van enkele van de meest treffende bladzijden van Faulkner (The Unvanquished) en de massa bevrijde negers, die over de wegen doolt, vol hoop, maar zonder doel, is zo pathetisch, dat men ze nooit vergeet.)
Naar de geest werden de Zuiderlingen evenwel niet overwonnen, - ‘The Unvanquished’ noemt Faulkner hen. Ze trachten zich aan de nieuwe toestanden aan te passen: Sutpen, die honderd vierkante mijl bezat, gaat winkel houden, Colonel Sartoris legt een spoorweg aan en zijn zoon Bayard wordt bankier.
| |
| |
Dan komen de indringers in het land, de Snopessen, en met hen handel en geld. Nu begint het verval van het Zuiden. Dood en oorlog waren de plagen, maar het is eerst het geld van de nieuwe tijd, dat de Zuiderling zijn primitieve armoede doet beseffen. In de tijden die nu aanbreken, met de eisen van de moderne samenleving, zijn het slechts enkelingen die weelde kennen, doch de massa leeft in een onvoorstelbare nood. Een staaltje van dit hard bestaan vindt men in de novelle ‘Tomorrow’ uit ‘Knight's Gambit’, waarin de zoon Tentry naar een vrouw verlangt enkel en alleen om iemand te hebben, die hem van achter de ploeg zal oprapen als hij sterft; zo is zijn leven een onophoudelijk werken, waar vermaak of ontspanning geen plaats in vinden.
Nog tot op onze dagen duurt deze armoede voort, doch de nieuwe tijd heeft ook andere vormen van verval meegebracht en gangsters en bootleggers doen hun intrede in het werk van Faulkner. Ook de vorige oorlog, waarin Faulkner vliegenier geweest is, werd een element in zijn oeuvre, - ‘Soldiers' Pay’ is een Zuiderse ‘Nach Krieg’, - evenals de luchtvaart, vooral de acrobaten uit de harde pioniersdagen van het luchtwezen (‘Pylon’ en verschillende novellen).
Het probleem van Yoknapatawpha County en de kern van het werk van Faulkner is het ineenstorten van de Zuiderse beschaving. Niet, dat Faulkner de verdwenen aristocratische pracht en praal betreurt of de patriarchale positie van de aristocraat, maar hij verzucht naar de oude herenmoraal en volgens hem is het verdwijnen van de oude levensopvatting de oorzaak van het verval van het Zuiden. Daarom zijn de ontaardingsprocessen bij Faulkner ook niet te vinden bij de oude generatie, die in haar erecode de kracht vindt om de materiële ellende onder ogen te zien, maar wel bij de tweede en vooral bij het derde geslacht, dat met deze verouderde moraal, die in de grond die van onze adel is, onmachtig staat tegenover de eisen van een nieuwe maatschappij, waarin de droom van geld te verdienen het oude ideaal van de gentleman heeft verdrongen.
Dit derde geslacht vervalt geestelijk en moreel: het kent bovendien ook een physiologische degeneratie en het brengt o.a. een meer dan gewoon quota aan idioten en zwakzinnigen voort. De familie Compson uit ‘The Sound and the Fury’ is typisch voor een familie van dit geslacht. Er zijn vier kinderen: Maury, een idioot, Quentin, die bloedschande pleegt met zijn zuster Candace, en de laatste Compson, Jason, die een pervert is, geen greintje goedheid in zijn hart heeft en, wanneer hij iets eerbaars doet, dit slechts verricht uit schrik voor Dilsey, de oude zwarte huishoudster van de Compsons.
Uit dit voorbeeld blijkt duidelijk dat de ontaarding van deze Zuiderse aristocratie uit een ganse gamma van de meest gruwelijke kwalen bestaat en het werk van Faulkner met zijn moord en verkrachting, zijn rassenhaat, geldzucht en bloedschande ziet er soms uit als een waarachtige ‘Grand Guignol’. Niettegenstaande het veelvuldig voorkomen van misdaad en zonde is het echter niet zo neerdrukkend als dit van Erskine Caldwell, wiens werk eveneens in het Zuiden van de Verenigde Staten gesitueerd is.
Zelfs het macabere ten spijt! Want Faulkner zet de traditie van Poe voort,
| |
| |
de typische Zuiderse traditie van spoken en magnolia's, en in zijn wereld is niet alleen de degeneratie aan het werk, maar ze wemelt bovendien nog van schaduwen, van mysterie en gruwel. In de vervallen herenhuizen leven geesten, familiegeheimen, verborgen verlangens en gesluierde armoede. Bij Faulkner zijn gruwel en mysterie echter reëler dan bij Poe: bij deze laatste immers was het ijzingwekkende verhaal doel en zijn personages schijnen synthetische producten in vergelijking met de echte, levende helden van Faulkner, die in het macabere slechts een van de vele aspecten van de mens ziet. Een vergelijking van Faulkner met Poe valt steeds in het voordeel van de moderne schrijver uit: men denke slechts aan ‘A Rose for Emily’, waarin de gruwel middel was om de verdrongen liefdeverlangens van een oude, verarmde aristocratendochter aan te tonen.
Zonde en morbiditeit vormen slechts één zijde van Yoknapatawpha County. Al te zeer hebben de critici de duistere kant van het werk van Faulkner beklemtoond; het leven van zijn helden kent evenzeer lief als leed, en het heeft een zonnezijde naast zijn schaduwkant. Zo vertoont zijn werk onder meer een romantisch aspect en Faulkner schaamt zich niet als Hemingway om in zijn hart te laten kijken: in de zes novellen van ‘The Unvanquished’ geniet hij met een jongensachtige naïeveteit, die sterk aan Mark Twain herinnert, van kinderen die soldaat spelen, van bravourstukken en poetsen die de Yankees gebakken worden, en van edele wraak. Zoals Malcolm Cowley opmerkte is het vooral bij de familie Sartoris, dat Faulkner zijn romantiek vrije teugel laat: over hun naam alleen schreef hij, dat men er de dood in hoort ‘en een betoverend noodlot, als zilveren pennoenen die neerstormen bij zonsondergang of als uitstervend hoorngeschal langs de weg naar Roncevaux’.
Buiten de jongensachtige romantiek heeft Faulkner nog een tweede eigenschap met Mark Twain gemeen: de humor. Deze komt niet alleen voor in novellen van lichtere aard zoals in de reeds genoemde bundel ‘The Unvanquished’, maar ook in ernstige werken als in ‘Go Down, Moses’ of ‘The Hamlet’. Evenals de morbiditeit, die in zijn werk aanwezig is, vormt humor er slechts één van de elementen van en hij presenteert slechts één aspect van de mensenziel.
Met zijn laatste werk, ‘Knight's Gambit’, heeft Faulkner een nieuwe kleur aan zijn oeuvre weten te geven en, hoewel deze bundel van vijf novellen en een korte roman, zeker niet als een ‘magnus opus’ mag beschouwd worden, toont hij de variatie in het materiaal voor Yoknapatawpha County en de verscheidenheid van het werk van Faulkner afdoende aan. Deze novellen zijn inderdaad ware detective-verhalen met Uncle Gavin, de Officier van Justitie, als de phenomenale speurder.
Zij, die Faulkner van morbiditeit beschuldigen, hebben zich blind gestaard op de misdaad en het kwaad die in zijn werk voorkomen, maar hoeveel positiefs hebben ze niet over het hoofd gezien: zielenadel, ware vriendschap, vaderliefde, broederliefde en hoeveel prachtige figuren, vanaf Dilsey uit ‘The Sound and
| |
| |
the Fury’ tot Lucas Beauchamp uit ‘Intruder in the Dust’? Men mag met evenveel recht verklaren, dat Faulkner de Amerikaanse schrijver is, die het meest de vriendschap, de ouderliefde en de kinderliefde verheerlijkt heeft, als dat men hem zijn voorliefde voor boosheid en gruwel verwijten mag. In zijn werk wordt inderdaad het evenwicht bewaard tussen goed en kwaad, tussen het schone en het lelijke, en men mag hier zonder overdrijving van een Shakespeareaanse alzijdigheid in zake karakter spreken. Geen enkel menselijk gevoel of geen drijfveer is Faulkner vreemd en zijn creatie van Yoknapatawpha County is niet alleen merkwaardig door haar breedte, maar vooral door haar diepte.
De taak om in Yoknapatawpha County het Zuiden van de Verenigde Staten volledig te herscheppen (‘a labor of imagination that has not been equaled in our time’, zoals Cowley schreef) was niet minder dan gigantisch en kon slechts door een genie verwezenlijkt worden. Het oeuvre van Faulkner is echter boven het plaatselijke uitgestegen: alleen de natuur en de toestanden zijn Zuiders, maar de mensen die zijn cosmos bevolken met hun driften, gevoelens en verlangens, zijn van alle plaatsen en van alle tijden en Yoknapatawpha County is méér geworden dan een parabel van het Zuiden van de Verenigde Staten: het is de allegorie van de universele mens.
***
In Faulkner, zegt Maxwell Geismar (in ‘A Cycle of Fiction’ uit ‘A Literary History of the United States’), vindt men de twee elementen van het patroon van de Amerikaanse roman uit de jaren '30 volledig uitgedrukt ‘het eenzame en vermetel individu uit het werk van Hemingway’ en ‘de scherpe en wanhopige critiek van de hedendaagse maatschappij in het werk van Dos Passos.’
Toevallig is het niet, dat deze twee strekkingen: het bandeloze individualisme en de sociale critiek aanwezig zijn in een schrijver uit het Zuiden. Van huize uit is Faulkner een individualist en door geboorte en geestesgesteldheid is hij een zoon uit de Zuiderse aristocratie. Zoals voor sommige romantische Westerlingen de ridderschap een ver ideaal is, dat hen aan de harde, depressieve werkelijkheid van deze tijd doet ontsnappen, zo tracht Faulkner nog steeds nostalgiek naar de niet zó verre tijd, waarin de planter de verpersoonlijking was van alle mannelijke deugden en de eer een godsdienst scheen. Hij kan dit heimwee niet verbergen en hij toont dit tot in kleinigheden, zoals bijvoorbeeld, wanneer hij in ‘Knight's Gambit’ over de wraak schrijft: ‘Iedereen van ons in dit land, het Zuiden, heeft van kindsbeen af enkele dingen geleerd, die wij boven alles hooghouden. Een der eerste er van, - niet het beste: slechts een van de eerste is, dat een leven slechts kan vergoeden voor het leven dat het ontnomen heeft: dat de ene dood slechts half-compleet is’.
| |
| |
Faulkner is intussen te eerlijk, opdat zijn aristocratische afstamming hem blind zou maken voor de gebreken van de oude Zuiderse samenleving of dat de liefde voor zijn land de stem van zijn geweten zou doen zwijgen. Vooral de mentaliteit om de negers als minderwaardig of verdorven te beschouwen en de negervervolging zelf heeft Faulkner dikwijls aangevallen. Hij geeft hierbij blijk van een diep en doordringend inzicht in dit moeilijk probleem, en zo schrijft hij in ‘The Sound and the Fury’: ‘de beste wijze om met alle mensen, zwarte of blanke, om te gaan, is hen te nemen voor hetgeen ze denken te zijn, en hen dan met rust te laten. Het gebeurde, toen ik vaststelde dat een neger niet zo zeer een persoon is dan wel een gedragswijze; een soort omgekeerd spiegelbeeld van de blanken waar hij tussen leeft’. Bij al zijn afkeer voor rassenhaat en negervervolging blijft Faulkner echter zijn Zuiderse aard getrouw en in ‘Intruders in the Dust’ eist hij voor het Zuiden het recht op om, op eigen manier en uit eigen kracht, het negervraagstuk op te lossen. ‘Dat is hetgeen we in werkelijkheid verdedigen: het voorrecht om hen zelf vrij te maken: wat wij zullen moeten doen om de goede reden dat niemand anders het kan sedert het Noorden het nu een eeuw geleden getracht heeft en sedert 75 jaar reeds heeft toegegeven dat zij mislukten. Vandaar dat wij het zullen moeten doen... Eens zal Lucas Beauchamp een blanke in de rug kunnen schieten met even weinig gevaar om gelyncht of verbrand te worden als een blanke: in zijn tijd zal hij kunnen stemmen om 't even wanneer en waar een blanke het kan en zijn kinderen naar dezelfde school kunnen zenden overal waar de kinderen van de blanke gaan en zal hij overal waar de blanke reist kunnen reizen zoals de blanke het doet. Maar dit zal volgende Dinsdag nog niet gebeuren. Toch geloven er mensen in het Noorden dat dit zelfs aanstaande Maandag kan opgelegd worden door een simpele bekrachtiging van
een gedrukte paragraaf door middel van een stemming: die vergeten zijn dat hoewel de vrijheid van Lucas Beauchamp reeds een lange vierde eeuw geleden een artikel van onze grondwet was geworden en de meester van Lucas Beauchamp niet alleen tot op zijn knieën werd gebracht maar tien jaar lang met zijn gelaat in het stof vertrappeld werd om het hem te doen slikken, en zich slechts drie korte geslachten later tegenover de noodzakelijkheid geplaatst zien een wet te doen aannemen om Lucas Beauchamp te bevrijden’.
Waarschijnlijk ten gevolge van zijn individualisme schijnt het, of Faulkner geen heer boven zich erkent: God en godsdienst hebben een opvallend kleine plaats in Yoknapatawpha County gekregen. De mensen van het Zuiden hebben weinig steun aan godsdienst en kerk en, bij een van de meest godsdienstige figuren van Faulkner, de oud-dominee Hightower uit ‘Light in August’, is het religieus gevoel niet eens zuiver, maar vermengd met de herinnering aan de heroïsche slag van Jefferson (‘het dogma, dat hij verondersteld werd te preken, (was) volledig gevuld met galopperende cavalerie en nederlaag en glorie...’).
In plaats van God schijnt het Noodlot over Yoknapatawpha te heersen (het ‘noodlot - een woord waar Faulkner zeer veel van houdt’ volgens
| |
| |
Robert Penn Warren) en ten aanschijn van lot en dood schijnt hij een stoïsche houding te bewonderen. Met dit vertoon van decorum als ultieme poging, om zich boven het noodlot te plaatsen, doet Faulkner wel eens aan Hemingway denken, als in de prachtige, pakkende novelle ‘Red Leaves’, waarin een opgejaagde neger gelaten op zijn dood wacht. Als men hem dan vangt, zegt een van de Indianen: ‘Kom... Je hebt goed gelopen. Wees niet beschaamd’.
De moraal van Faulkner, of ten minste die van zijn helden, is die van de scepticus. Wat de mens in de schepping betekent? ‘Veertjes die boven een storm uitzweven’ (The Unvanquished), of ‘Ik meen dat de goeie natuur te veel groothandel doet om zelfs maar verbaasd te zijn over ons’ (Soldiers' Pay). Geluk vindt men wel zelden of nooit: ‘Waarom kan een mens niet geheel gelukkig zijn of geheel ongelukkig? Het (leven) is slechts een soort vaag mengsel van de twee’ (Soldiers' Pay). Vrije wil? ‘Niemand wordt iets geboren, slecht of goed, God sta ons bij, evenmin dan dat iemand iets kan doen buiten hetgeen hij moet’ (Pylon). Het is zijn geloof in een onoverwinnelijk noodlot en zijn besef van de levensomstandigheden, die te machtig zijn om er tegen op te kunnen, die Faulkner deze regels doet schrijven, - in ‘Light in August’ had hij de neger Christmas eveneens doen zeggen: ‘Ik ben nooit uit de kring gebroken van hetgeen ik reeds gedaan heb en dat ik zelfs niet ongedaan kan maken’.
Indien de mens enkel dat verricht waartoe hij gedreven wordt en zelfs niet eens kiezen kan tussen goed of kwaad, kan er geen algemeen geldende moraal bestaan en is het vrij logisch voor Faulkner om de moraliserende vader Compson te doen zeggen: ‘ieder mens is de rechter van zijn eigen deugden, maar laat geen mens iets voorschrijven voor het welzijn van een ander mens’. Zijn bepaling van de mens is dan: ‘bij toeval geboren en waarvan iedere ademhaling een nieuwe worp is met dobbelstenen, die reeds tegen hem bezwaard werden’ (The Sound and the Fury); op een andere plaats in hetzelfde boek schreef hij, dat een mens de som is van zijn tegenspoed.
Toch is Faulkner niet pessimistisch en hij bekijkt de mensheid met de ietwat hooghartige blik van de Oude Wijze: ‘Er zijn overal goede mensen, in alle tijden. De meesten zijn slechts pechvogels, omdat de meesten een weinig beter zijn dan hun omstandigheden het hun toelaten. En ik heb er enkele gekend, die de omstandigheden zelfs niet konden tegenhouden’ (Delta Autumn, uit Go Down, Moses).
De dood schijnt Faulkner het enigste logische patroon van het kwaad (Sanctuary), de dood, die hij, met de liefde, de voor- en achterdeur van de wereld had genoemd (Soldiers' Pay).
Doch, ook tegenover de liefde blijft Faulkner sceptisch: ‘Misschien hadden ze gelijk met verliefden in boeken te plaatsen... Misschien kon ze nergens anders leven’ (Light in August). In ‘The Wild Palms’ heet hij liefde en lijden dezelfde zaak en ‘de waarde van de liefde is de som van wat men er voor te betalen heeft’, een zeer wijze opmerking, die hij met een echte Hemingway- | |
| |
wending afsloot: ‘en iedere maal dat je ze goedkoop kreeg, heb je jezelf bedrogen’.
De humanistische, stoïcijnse levenshouding van Faulkner is geen uitzondering in de Amerikaanse letterkunde: ze komt er vrij algemeen in voor. Ze is inderdaad de enig mogelijke philosophie, die de rechtschapen vrijzinnige rest, wie godsdienst geen steun kan zijn en die de ondergang heeft beleefd in oorlog en in maatschappelijke wantoestanden van de weinige positieve waarden, die het leven hem te bieden had: ze is niet eigen aan de Amerikaanse romancier; ze is zo oud als de wereld zelf.
Niet alleen was de creatie van Yoknapatawpha County een monumentale prestatie, maar ook de literaire vorm die Faulkner aan zijn mythische wereld gegeven heeft, is indrukwekkend. Zeer gevat meende Joseph Warren Beach, dat Faulkner zijn plaats in de Amerikaanse literatuur ingenomen heeft, niettegenstaande enkele ‘eigenaardigheden’, die vele lezers tegen hem in 't harnas moesten jagen. Om te beginnen heeft het gruwelijke ‘Sanctuary’ haast iedereen doen walgen, en het is een pover excuus, dat Faulkner het opzettelijk als ‘shocker’ had geschreven, in de hoop, dat het hem het succes zou verschaffen, dat zijn vorig werk hem niet had vermogen te schenken. Verder kan zijn werk weinig genade vinden bij hen, die van een ordelijk verteld verhaal houden, en ten slotte is het niet geschikt voor iemand die van een eenvoudige, natuurlijke stijl houdt en een hekel heeft aan affectatie.
Het twintigtal romans en novellenbundels, dat Faulkner heeft geschreven, ontleent zijn eenheid niet aan een chronologische orde waarin ze verteld werden, noch aan een ordelijke uitbouw met tijd of thema als ordening: wat ze verbindt is de eenheid van plaats en personen. Aan een opzettelijke uitbouw heeft Faulkner nooit gedaan: hij schrijft over het onderwerp dat hem bevalt, maar de helden zijn personages, die reeds in vroeger werk voorkwamen. Men kan zich een klaar idee van de werkwijze van Faulkner vormen met zijn laatste twee werken als voorbeeld te nemen. In ‘Intruders in the Dust’ kwam de Officier van Justitie, Gavin Stevens, voor en de romanintrigue steunde op een moord. Gavin Stevens is Faulkner waarschijnlijk erg bevallen, want in zijn laatste novellenbundel ‘Knight's Gambit’ treedt Gavin Stevens als hoofdfiguur op en Faulkner, enthousiast over de rol die Gavin Stevens bij de oplossing van de moordzaak in ‘Intruders in the Dust’ gespeeld had, heeft van hem een ware Sherlock Holmes gemaakt. Yoknapatawpha County, Uncle Gavin, zijn neefje Charles Malleson en enkele andere figuren, die men reeds toevallig in vroeger werk van Faulkner ontmoet heeft, vormen het enige verband met zijn overig werk.
Deze toevallige verwantschap tussen de werken van Faulkner is echter veel treffender en levensechter dan een geplande eenheid zou zijn. Vooreerst is ze minder gedwongen en gezocht, maar vooral doet ze de kennismaking met de wereld van Faulkner zeer natuurlijk verlopen. De lezer leert Yoknapatawpha County toevallig kennen, en bij brokstukken: hij ontmoet personen, waarvan
| |
| |
hij in andere werken gehoord heeft, of leert ze van uit een nieuw gezichtspunt bezien; hij verneemt de geschiedenis van hun ouders of hun familie of gebeurtenissen uit hun vroeger leven, een kennismaking zonder lijn, die identiek verloopt als in het werkelijke leven. Deze methode verschaft de lezer bovendien een zeer speciale belangstelling en een ongewone voldoening bij het weerzien van bekende figuren.
In zijn opstel over Faulkner, dat later in ‘Forms of Modern Fiction’ opgenomen werd, heeft Robert Penn Warren op de drie duidelijk afgetekende wijzen gewezen, waarop Faulkner zijn romans bouwt. De eerste, die hij de onpersoonlijke methode noemt, is die welke we in onze tijd meestal tegenkomen: een flink opgebouwde en uitgewerkte intrigue, geschreven in de zakelijke, droge journalistenstijl van de meeste Amerikaanse auteurs, en waarvan ‘Sanctuary’ het klaarste voorbeeld is.
Een tweede werkwijze is de dramatische, waarbij het gebeuren afwisselend vanuit het standpunt van een der helden wordt weergegeven en ieder persoon in eigen taal zijn standpunt en relaties kan uitdrukken, een werkwijze die, volgens Robert Penn Warren, van een subjectieve karakterverhouding een middel tot voorstelling maakt. In ‘The Sound and the Fury’ komt deze romanbouw voor, maar vooral in ‘As I Lay Dying’ is zij goed geslaagd, de eigenaardigheden ten spijt. Zo komt er, in deze roman, onder meer een hoofdstuk voor over de idioot Vardaman, dat slechts vijf woorden bevat: ‘My mother is a fish’, een zin die echter zeer juist de geest van Vardaman weergeeft, die tegelijkertijd werd getroffen door een grote vis welke hij gevangen en gekuist heeft én door de dood van zijn moeder.
De derde methode is die waarin men een indirecte verteller hoort, een zeer subjectieve methode, die Faulkner toelaat zijn gezichtspunt in het verhaal weer te geven, zijn gevoelens te laten weerklinken en ook zijn waardeoordeel. Deze methode is werkelijk die welke hem het beste ligt en, hoewel ook de dramatische goede resultaten gaf, toch is deze subjectieve verteltrant volmaakt geëigend voor de stijl van Faulkner. Men vindt ze aangewend in zijn beste novellen, in ‘Was’, in ‘The Bear’, in ‘Intruder in the Dust’. Zeer typisch is, dat Faulkner bij voorkeur een kind of een jongeling als verteller gebruikt, wat misschien een psychologische associatie is: de romanstof van Faulkner bestaat vooral uit jeugdherinneringen en uit verhalen, die hij in de keuken hoorde vertellen door de negerkokin of later in paardenstallen of op het dorpsplein. Misschien ook, omdat het onbedorven en openhartig kinderkarakter het beste medium is om een objectieve en eerlijke kijk op mens en wereld weer te geven.
Welke werkwijze Faulkner ook gebruikt, de onpersoonlijke, de dramatische of de subjectieve, hij maakt het de lezer nooit gemakkelijk. Hij houdt van experimenten en, op ‘Sanctuary’ na, heeft hij geen enkele roman op conventionele wijze opgebouwd. ‘The Wild Palms’ is een fuga van twee onafhankelijke verhalen, ‘The Wild Palms’ en ‘The Old Man’, waarvan men, om de beurt, een hoofdstuk krijgt. Zelfs vindt Faulkner er geen graten in om bij
| |
| |
het slot te beginnen en dan met het eigenlijke begin te eindigen (The Wild Palms); bovendien gaat dan zelfs zijn verhaal niet in rechte lijn; zo houdt hij er van om ieder gebeuren of ieder karakter dat hem interesseert verder te onderzoeken, zonder zich daarbij te bekommeren om de draad van het verhaal, of om de proporties van gebeuren of karakter tot het geheel.
Ieder experiment bekoort hem en hij heeft een roman bijna volledig als ‘monologue intérieur’ geschreven (The Sound and the Fury), een boek dat, naar Maxwell Geismar, ‘het voornaamste voorbeeld van de “monologue intérieur” in de Amerikaanse letteren’ is. Verder goochelt Faulkner graag met de tijd, wat Joseph Warren Beach deed schrijven, dat men in zijn verhaal een onbeschaamd verwaarlozen vindt van de chronologische volgorde. Er werd reeds gewezen op ‘The Wild Palms’, waarin het gelijknamig verhaal bijna met het slot begint en ‘The Old Man’ haast met het begin eindigt. Men mag deze doenwijze echter niet a priori als dwaas of extravagant beschouwen, want zij werpt soms zeer rijke vruchten af. Uit de novelle ‘Wash’ (Doctor Martino and Other Stories), een van de prachtigste novellen uit de Amerikaanse literatuur, blijkt welk effect een technisch onderlegd schrijver kan bereiken met dit verwaarlozen of dit goochelen met de tijdsorde. Eerst na de voorstelling, een tafereel van Sutpen bij een kraambed, neemt Faulkner de draad van zijn verhaal bij de aanvang op en geleidelijk begint de lezer de betekenis van het begintafereel te begrijpen. Uit dit technisch meesterschap blijkt welk een volmaakt verteller Faulkner is: geen kunstgreep, geen werkwijze die zijn verhaal spanning kan verlenen is hem onbekend. (In ‘Soldiers' Pay’ b.v. is een van de hoofdfiguren een invalied vliegenier, en Faulkner laat de lezer, die nieuwsgierig is naar de omstandigheden van het vliegtuigongeval, wachten tot in het laatste deel van het boek eer hij dit verhaalt).
In ‘Soldiers' Pay’ valt eveneens duidelijk op hoe Faulkner van een groot aantal personages houdt: in dit boek volgt de ene nieuwe persoon op de andere, wat Richard Hughes, in de inleiding tot de Engelse uitgave van ‘Soldiers' Pay’, deed schrijven, dat Faulkner iemand is ‘met een schijnbaar onuitputtelijk verzinnen van gebeurtenissen’ en ‘een schijnbaar onuitputtelijk aantal eigenaardige personages’.
Men mag zich door de grote kwaliteiten van Faulkner niet zodanig laten beïnvloeden, dat men de gebreken over het hoofd zou zien, die zijn experimenteren met romanbouw en verhaaltrant veroorzaakt. De meeste van zijn romans zijn onevenwichtig gebouwd en de excentrieke, soms zeer duistere uitweidingen waartoe hij zich laat gaan, - het lijkt er wel eens naar of Faulkner alleen voor ‘persoonlijk gebruik’ schrijft, - maken de lectuur van zijn werk nodeloos moeilijk. Vandaar, dat Faulkner het best te genieten is in zijn korter werk, in zijn novellen die zich uiteraard weinig lenen tot experimenteren, tevens in ‘de volledige situatie die steeds in zijn geest aanwezig is als een patroon van het Zuiden’ (Cowley).
Nog meer te bewonderen misschien, of zeker evenveel als zijn creatie van
| |
| |
een mythisch Zuiden, is de stijl van Faulkner: evenals Alain-Fournier is Faulkner een dichter, die van een roman een poëem maakt. Zijn stijl bezit een descriptieve kracht, die haars gelijke niet vindt in de hedendaagse literatuur, en men voelt zich geneigd om tientallen bewijzen voor deze bewering te citeren. Volgend voorbeeld, dat een negerin beschrijft, zal wel volstaan om het geniale van de beschrijvingen van Faulkner aan te tonen:
‘Toen kwam Louvinia binnen. Ze had zich reeds ontkleed. Ze scheen zo groot als een spook, met een enkele afmeting als een kussensloop, groter dan een kussensloop in haar nachtjurk: stil als een spook op haar blote voeten die van dezelfde kleur waren als de schaduw waarin ze stond zodat ze geen voeten scheen te hebben, de tweelingrijen nagels van haar tenen lagen zonder gewicht en vaag en stil als twee rijen lichtjes bevuilde veertjes op de vloer ongeveer een voet onder de zoom van haar nachtjurk alsof ze er niet mee verbonden waren.’ (The Unvanquished, p. 43)
Zijn stijl is buitengewoon beeldrijk en een sprekend bewijs voor het alles omvattende karakter van de moderne roman die, naast drama en essay, ook poëzie kan zijn. Hij is van een brillante pracht en Faulkner, die aanvankelijk onder invloed van Swinburne en Omar Khayyám poëzie schreef (waarvan hij zegde, dat ze toch één enkel nut had, namelijk bij het vrijen), is niet minder dichter gebleven in zijn proza dan in zijn verzenbundel ‘This Earth’ (1932). Voorbeelden liggen voor 't grijpen, want zijn werk is een rijke mijn van schitterende beeldspraak. Van de regen zegt hij, dat hij als ‘cavalerie met zilveren lansen over het grasveld kruiste en stormde’; bijen zijn ‘brommende gouden pijlen’; de smalle manesikkel is als ‘de hielindruk van een laars in nat zand’; de aarde in de Lente is ‘als een dikke vrouw die roekeloos de ene dwaze hoed na de andere probeert, versierselen van appel en peer en perzik geprobeerd heeft en weggeworpen, narcissen geprobeerd heeft en tijloos en lis...’; van een weg, van op een wagen gezien, schrijft hij, dat hij wegliep ‘als in een tunnel tussen de twee paar dansende muilezeloren’ en onder de wagen verdween ‘alsof het een lint was en de vooras een spoel’; een ruw gelaat schijnt hem ‘een beeld dat onhandig uit hard hout gesneden werd door een dronken caricaturist’ of als ‘een walnoot een weinig groter dan een rugbybal, waarin iemand ‘met een monteurhamer gelaatstrekken gevormd had’.
Deze fonkelende stijl heeft niet alleen grote eigenschappen, hij vertoont ook gebreken. Zuiderse welsprekendheid, invloed van Ezra Pound en een al te grote bezorgdheid om het schone woord leiden Faulkner tot extravaganties, die de lectuur van zijn werk zeer moeilijk maken. Vooreerst heeft hij een voorliefde voor lange, ongewone adjectieven, maar erger, zijn bekommernis om taal en stijl doet hem, meer dan eens, het evenwicht tussen woord en gedachte vergeten: de stijl wordt geaffecteerd en gezwollen, en hij schrijft dan rhetoriek zoals in ‘Pylon’, waarin hij van het geluid van een afgebroken telefoonverbinding zegt, dat het was ‘alsof het andere eind er van zich tot boven de atmosfeer uitstrekte in de koude ruimte; alsof hij nu luisterde naar de diepe
| |
| |
klank van de oneindigheid, van de lege ruimte zelf, die gevuld was met het koude, onophoudend gemurmel van eeuwigheidsmoede en onverflauwde sterren’.
Meer nog dan deze voorbijgaande rhetoriek zijn het de lange, ellenlange zinnen zonder interpunctie, die Faulkner onpopulair gemaakt hebben bij de doorsnee-lezer. Evenals Proust schrijft Faulkner ingewikkelde, eindeloze periodes, paragrafen lang, bladzijden lang. In ‘The Bear’ komt een monster voor van 1.600 woorden, een zin die, volgens de uitgave, over zes of acht bladzijden loopt en waarin een parenthesis staat van twee bladzijden lang. Zoals Joseph Warren Beach het opmerkt is het, alsof men door een stroom meegesleurd wordt, de helft van de tijd onder water zwemt, terwijl men zijn adem inhoudt en zijn ogen vermoeit om vast te stellen op wie of wat de voornaamwoorden betrekking hebben en gissing van zekerheid te onderscheiden. Dan komt men boven, dan weer wordt men meegesleurd. ‘Doch’, besluit Beach zeer juist, ‘de betovering van deze demoon is zo krachtig en hij heeft zo sterk vat gekregen op onze verbeelding en op onze nieuwsgierigheid, dat we onze vermoeide lichamen opnieuw aan de stroom toevertrouwen en verder zwemmen, hijgend en worstelend door de in kaart gebrachte chaos van zijn verhaal’.
Het gaat niet op te beweren, dat Faulkner deze soms eindeloze reeks nevengeschikte en ondergeschikte zinnen aaneenrijgen zou uit louter affectatie. Zeker en vast is affectatie, - deze erfenis van buitenissige poëzie en proza uit het expressionisme, - er voor het grootste part bij gemoeid, maar ‘hoewel het dwaasheid mag zijn, toch is er methode in’. Faulkner gebruikt deze lange periodes meestal bij een actie, die slechts een ogenblik duurt, en waarbij hij de lezer een volledige kennis van de feiten wil geven die nodig is om de gebeurtenissen en de motieven, die er toe leidden, volledig te begrijpen. Onnatuurlijk procédé, dat tot veel duisterheid en overbodige inspanning voert, hem voor duizenden lezers ontoegankelijk maakt, - hij is de minst gelezen auteur in de Verenigde Staten, - maar op zijn best aan het proza van Faulkner deze kwaliteit van ‘een gestoorde mijmering’ geeft.
Noch deze opzettelijke ingewikkeldheid van zijn zinnen, noch de soms holle rederijkersweelde van zijn taal vermogen de luister aan de vorstelijke pracht van zijn stijl te ontnemen. Zijn descriptieve kracht, zijn verblindende rijkdom, zijn poëzie en zijn fascinerende welsprekendheid, - fascinerend en spannend, niettegenstaande de paragrafenlange zinnen, - maken Faulkner uniek, niet alleen in de moderne Amerikaanse letteren, maar ook in de hedendaagse wereldliteratuur.
Daar, bovendien, zijn geweldige creatie van het Zuiden in zijn Yoknapatawpha County zijn werk een gelijkwaardige emotionele inhoud verleent, behoort Faulkner werkelijk tot een der groten der aarde, en het is eenvoudig onverklaarbaar, dat er tot nog toe slechts één enkel van zijn werken in het Nederlands werd vertaald, en dat dit dan nog in een populaire editie verscheen.
J. VAN DER STEEN
|
|