| |
| |
| |
Dyptiek uit een familieroman
II. - Harten schenken zich weg
Hilda, schuchter en kwetsbaar, is te veel het kind van de Familie geweest, om, als Marnix Vermeer zich naar haar toekeert, niet physiek en moreel geschokt te worden. Zij slaat dan ook weigerachtig voor liefde op de vlucht. Met haar aanmatigende zuster Mina, wantrouwig tot alle excessen van jaloersheid toe, is zij herstel gaan zoeken in een Ardens dorp. Tot Marnix Vermeer, geprikkeld en koppig als alleen schuchteren kunnen zijn, alle terughouding overwint, de beide zusters nareist, Minerva uitschakelt en met de broze van de zusters een harde partij met veel zuivere literatuur en veel zuivere gevoelens aanbindt. Hoe ook naast hem andere harten zich wegschenken wordt hem meteen onthuld.
HIJ schrok toen hij zich omkeerde, al had iets hem verwittigd dat Hilda op hem toekwam. Haar gezicht was ontdaan. Bevend grepen haar vingers in de bladen van het boek, dat hij haar 's avonds had laten afgeven en dat zij tot een stuk in de nacht gelezen had. Doordat zij er de blikken op gevestigd hield, waren de kringen rond haar ogen door haar lange wimpers overschaduwd. Zij leek een vermoeide blinde, die zich met inspanning van alle krachten te weer stellen kwam. Haar neusbeen stond scherp onder haar huid. Zij deed moeite om het trillen van lippen en kin te bedwingen, op de grens tussen pijnlijk glimlachen en huilen.. Zij ging werktuigelijk zitten. Hij wilde haar op de een of de andere manier vriendelijk en kalmerend begroeten. Maar zij liet hem geen gelegenheid.
- Ik heb ‘La Porte étroite’ gelezen. Als gij mij het boek hebt laten afgeven om mij te straffen...
- Om u te straffen? onderbrak hij verbaasd.
- Jawel, omdat ik mij blijf verzetten...
- Neen, Hilda, neen. Om verder bij u te zijn, om met alle middelen met u voort te spreken.
Haar oogschalen gingen maar even omhoog, en uit haar glanzende ogen flitste een blik, waaruit eer gevleid gevoel sprak dan gramschap.
- Als gij mij helemaal uit elkaar hebt willen schudden, dan hebt gij uw doel bereikt. Ik ben geheel den nacht diep ongelukkig geweest. Gij hebt mij duidelijk gemaakt, dat ik een soort van Alissa ben...
- Dat is te veel gezegd. Alissa en Jérôme zijn diep ongelukkig geworden. Zij hielden nochtans veel van elkaar. Hun leven werd uiteengerukt. Het is
| |
| |
ongerijmd, wanneer twee mensen dat zelf doen, als ze nochtans op elkaar zijn aangewezen. Dat vooral wilde ik u laten lezen.
Hilda huiverde en maakte een vaag afwijzend gebaar als voor iemand, die onzichtbaar aanwezig was.
- Ik vind Alissa afschuwelijk. Haar houding is ontzettend. Zó van Jérôme houden en hem en zichzelf zo ongelukkig maken. Waarom? ...
Er was overspanning in Hilda's verbolgenheid. Zij aarzelde even. Marnix gaf zelf rustig het antwoord:
- Omdat zij de deugd en de volmaaktheid wilde nastreven langs andere wegen dan de simpele levensaanvaarding. Zij had veel eenvoudiger alle geboden kansen moeten aannemen.
- Ik ben geen Alissa, zei Hilda met vurigen afkeer. Als ik niet zeker was een armzalig blok te worden aan het been van wie mij liefheeft, zou ik niet aarzelen. Ik streef geen deugd en geen volmaaktheid na, - ik ben al tevreden, ik ben maar alleen tevreden met mijn kleine wereld. Wat zou ik bij de grote lui gaan doen? Als ik Alissa was...
Hilda scheen door verontwaardiging niet verder te kunnen spreken. Maar zij had gezwegen om koortsachtig in het boek te bladeren. Zij vond eindelijk wat zij zocht. Diverse passussen had zij aangestreept met haar nagel. Die inkervingen betroffen onder meer den gelukkigen roes van Alissa en Jérôme toen ze elkaar liefhadden en samen opgingen in teksten van Baudelaire, Byron, Racine, Keats. Hilda hield zelf het boek zo, dat Marnix de speciaal onderstreepte zinnen lezen kon en bladerde haastig verder, om tenslotte aangedaan en bitter, zelf enkele zinnen voor te lezen, met deze simpele inleiding ter verklaring:
- Gij herinnert u dat toch? Jérôme komt later, altijd maar later, met Alissa in haar eigen kamer voor het rek waarop de lievelingsboeken hebben gestaan, die zij samen bijeengebracht hebben. De boeken zijn door onbeduidende werkjes van vulgair stichtenden aard vervangen. - ‘Non, vraiment, Alissa, est-ce là ce que tu lis à présent?..’
- Ce sont d'humbles âmes qui causent avec moi simplement, s'exprimant de leur mieux, et dans la société desquelles je me plais. Je sais d'avance que nous ne céderons, ni elles à aucun piège du beau langage, ni moi, en les lisant, à aucune profane admiration.
- Ne lis-tu donc plus que cela?
- A peu près. Oui depuis quelques mois...
.........
- Alissa! m'écriai-je, pourquoi t'arraches-tu les ailes?
- Als ik Alissa was, vervolgde Hilda met steeds dezelfde huiverachtige afwijking, en als ik vleugels had zoals zij, zou ik ze niet afrukken. Het is afschuwelijk dat zij tot zoveel armoe afdaalt. Alissa heeft mij kou in den rug gegeven. Zij had de stof om Jérôme gelukkig te maken en zelf ook met hem gelukkig te zijn. Ik vind haar hatelijk.
| |
| |
Marnix was opgetogen omdat hij met Hilda's afkeer instemmen kon. Hij nam haar het boek uit de handen en zei, terwijl hij er zelf in bladerde:
- Ik ben blij, dat gij tegen het karakter van Alissa in opstand komt. Het is de goede weg om ook van haar handelwijze afkerig te worden. Wat kan u ten slotte verhinderen ook nog dien stap te doen? voegde hij er met hardnekkige aandrang aan toe.
- Begrijpt gij het dan niet, Marnix? vroeg zij heel stil en veel te plechtig. Omdat ik wel weet, dat ik op den duur voor iedereen ballast worden moet. Omdat ik niet hatelijk wil worden. Op zijn best genomen zijn mijn vleugels vlindervleugels. Ik beklaag er mij niet over. Ik wil niet, dat iemand anders er zijn vlucht zou moeten naar regelen en het zou betreuren. Als ik Alissa was geweest, ik zou de deur ineens hebben opengedaan of toegeslagen.
Hilda stond op. Ondanks haar licht aarzelen scheen zijn vastberaden te zijn om nu maar ineens, defintief, den knoop door te hakken. Marnix zag reeds iets kinderlijks smekends in de manier waarop zij het hoofd wat schuin boog. Zo smekend en lief, maar zo eigenzinnig:
- Alles bij elkaar genomen is mijn ontmoeting met u voor mij een grote gebeurtenis geweest, te groot. Ik dank u er om. Wees niet boos op mij...
Hij dacht dat in zijn plaats Jérôme nu snikkend op zijn knieën zou gezonken zijn. Dat versterkte de bijna ruwe strengheid, waarmee hij haar bij den pols greep en haar weer deed neerzitten. Hij was uiterst gespannen en uiterst kalm, hoewel zijn stem wat schor klonk, door zijn beheerste ontroering:
- Ik ben blij, dat gij geen Alissa zijt. Maar ik ben geen Jérôme. Herinnert gij u Jérôme, die na een lange afwezigheid Alissa terugziet? ...
De bladen onder zijn vingers beefden slechts ternauwernood. Hij vond de pagina die hij voorlezen wilde.
- Ecoute, Alissa, m'écriai-je tout d'un coup: j'ai douze jours libres devant moi. Je n'en resterai pas un de plus qu'il ne te plaira. Convenons d'un signe qui voudra dire; c'est demain qu'il faut quitter Fongueusemare. Le lendemain, sans récriminations, sans plaintes, je partirai. Consens-tu?
N'ayant point préparé mes phrases, je parlais aisément. Elle réfléchit un moment, puis:
- Le soir où, descendant pour dîner, je ne porterai pas à mon cou la croix d'améthystes que tu aimes... comprends-tu?
- Que ce sera mon dernier soir.
- Mais sauras-tu partir? reprit-elle, sans larmes, sans soupirs....
- Sans adieux.
Hij klapte het boek toe.
- Ik vind het verschrikkelijk, dat een man op die onderdanige manier de guillotine helpt opstellen, waarmee een vrouw hun geluk zal halsrechten. Als ik Jérôme was geweest...
Hij had het boek driftig op de tafel geworpen en deed enige stappen over en weer. Vóór de deur bleef hij staan, alsof hij Hilda geen kans zou geven om
| |
| |
zonder worsteling de kamer te verlaten. Zij hield den blik op zijn gezicht gericht. Zij zag zijn ogen, zo helder met dat blauw van hyacinthen, zij zag zijn voorhoofd. Zij zocht nog naar een andere reden om tevreden te zijn, dan het welbehagen om het plotseling opnieuw ontdekken van zijn mooie ogen, van dat vuur, van dat helder voorhoofd. Iets als genot stroomde door geheel haar wezen. Waarom? Marnix streed voor haar. Marnix tilde haar op in haar eigen ogen uit die kinderlijkheid waarin iedereen haar altijd had ondergeduwd. Marnix leed om haar zoals zij leed om hem. Marnix nam haar ernstig op. Marnix erkende de vrouw in haar. Marnix... Er waren rond haar honderd vlammende tongen, die zij koppig het zwijgen had opgelegd. Zij gehoorzaamden niet meer en fluisterden ‘Marnix, Marnix’, als in een jubelend koor. Het was, als na een vorst met blokken stilte en ijs, het water dat weer begint te zingen. Zij sloot de ogen en reeds was er verrukking in de manier waarop zij fluisterde:
- Als gij Jérôme waart geweest...
- Ik zou met Alissa gevochten hebben. Ik zou haar hebben gebeten en zij zou goed en wel geweten hebben: er is geen ontkomen aan. Ik zou...
Zij deed haar ogen open. Hij zag dat er een glans in lag van een gelukzaligen roes. Alle wilde energie vloeide uit hem weg. Hij was weer zacht en voorzichtig, toen zijn lippen over geheel haar gezicht aaiden en zich met de hare verenigden. Een ogenblik overviel hem angst. Het zout en de koelte van een traan had zich bij haar zoen gemengd. Hij maakte zich uit hun omarming los om haar ogen met den blik te ondervragen. Haar toegelegde natte wimpers gingen open. Er is een glans die niet bedriegt: hij zag dat haar geluk volledig was. Hij zelf was wonderlijk verlicht. ‘Ook hier is de grote dooi begonnen’, dacht hij plotseling en alsof er een verband bestond tussen zijn hart en de aarde voegde hij er voor zichzelf aan toe: - ‘Ik ben niet eenzaam meer. Nu zullen er krachten in mij werken om met God en mens één te zijn. Aan deze kinderhand ga ik de wereld in’. En hij zoende, plotseling zeer beschaamd, haar hand.
Marnix bezon zich het eerst:
- Wij moeten uw zuster verwittigen. Ik heb voor de eerste maal in mijn leven een familie. Ik ben blij dat ik u heb. Ik ben blij, dat ik een zuster krijg, broers en zusters, een moeder en een vader. Gij zult zien wat een familiegeest ik door u zal krijgen. Ik ben op dat stuk altijd een barbaar geweest.
Hilda zag zijn enthousiasme. Zij deelde het spontaan:
- Ja, laten we ook Mina gelukkig maken.
Zij lachte hem helder in de ogen. Zij nam echter vlug ‘La Porte étroite’ van de tafel en drukte het boek innig tegen haar borst:
- Dit boek is voor mij alleen.
Hij beaamde volmondig. Alles wilde hij beamen. Wat een zalig hotel, met zijn stilte en zijn hertengewei bij een blokkenvuur, zonder gasten en met een personeel, dat altijd afwezig was, tenzij men een verlangen had. Kijk, daar
| |
| |
stond een kellner. Hij lachte nu hij lachen mocht, dezelfde jonge kellner, die tevoren een discrete schaduw was en steeds als een mysterie verdween. Marnix vroeg hem waar mevrouw Sarteel wel zijn kon? De jonge kellner zou even informeren en begreep bij het eerste woord, dat de atmosfeer mild geworden was.
- Verberg ‘La Porte étroite’ voor mij, vroeg Hilda met een strelend smekenden blik. Het zal onze intieme bijbel blijven. Alissa en Jérôme, die we niet hebben willen zijn.
- Ook voor Mina? vroeg hij een tikje verbaasd.
- Ik zal barbaars leren zijn. Ik heb alles op mijn familie moeten veroveren, lachte zij. Ik wil ons geheim voor ons alleen bewaren.
Marnix was nieuwsgierig te weten hoe Mina zou reageren op het bericht, dat hun goede verstandhouding begonnen was. Hoe zou nu de nieuwe verhouding worden tussen hun drieën? Hij was te zeer opgewekt om nog iets over te houden van de ergernis, die Minerva hem bij de eerste kennismaking had gegeven door zich overal op de eerste plaats te dringen.
Minerva trad binnen als een majestatische prinses. Zij had met één oogopslag bemerkt, dat het getij gekeerd was. Eigenaardig genoeg, zij glimlachte wel, maar, bitter voor zichzelf, schudde zij het hoofd en zei uit de hoogte:
- Kinderen, kinderen, het heeft u heel wat moeite gekost om elkaar te verstaan. Ik ging bijna zeggen, om elkaar tegen mij te verstaan, maar zónder mij is al genoeg. Ziet gij nu wel, dat gij, van een bepaald ogenblik af, alleen maar naar uw hart moet luisteren? Het was zo eenvoudig.
Zij begon waarachtig opnieuw te patroneren, maar haar gewichtigdoenerij week plotseling voor een mild gebaar. Zij had haar armen geopend. Hilda stortte zich stralend aan haar borst. Mina zoende haar in de haren. En over het hoofd van haar zuster knikte zij zo hartelijk naar Marnix, dat hij zijn onhandige nieuwsgierigheid liet varen en de hand greep, die zij hem, met Hilda nog in de armen, toestak. Zo stonden zij gedrieën, een ogenblik vreemd verenigd, twee elkaar omarmende zusters, die plotseling lachten en van grote aandoening huilden, en inmiddels hield Minerva de hand van Marnix, die zij, ten teken van gelukwens, innig schudde.
De oudere zuster nam toen onverwacht van alles de leiding. Waar was ze gevaren, de bijna pathetische eigenzinnigheid van Hilda, die haar eigen hartsaangelegenheden tegen God en alleman wilde beredderen om zichzelf te overtuigen, dat zij geen willoos pionnetje op het schaakbord der volwassenen was? En waar de antipathie, waarmede Marnix tegen Minerva te weer stond, antipathie, die hem van den weeromstuit met sympathie vervulde voor haar zuster, de jonge vrouw met de angstvalligheid van een ree? Hilda en Marnix lieten Minerva betijen. Als ze elkaar aanzagen kleurden ze beiden en gloeiden van geluk, dat hen hief boven de onmiddellijke realiteit. Minerva leek hun plotseling als de goede voorzienigheid om de practische zaken te regelen, die sinds hun verstandhouding begon geheel aan hun besef ontsnapten.
| |
| |
- En daarmee is die domme villegiatuur gedaan! zei zij op afdoenden toon.
Hilda en Marnix zagen naar buiten. Uit grauwe en witmistige wolken was het beginnen regenen. Flarden van lucht en hemel slierden dampend over de heuvelruggen, waarop de dennenbossen golfden met de zwartgroene tinten van een winterse Noordzeevloed. Hilda en Marnix zagen ook die kleuren in elkaars ogen en glimlachten alsof er daarbuiten zoals hierbinnen een vreemd, maar verblijdend wonder te gebeuren stond. En moeten wij waarachtig deze mooie wereld verlaten? schenen hun blikken te vragen. Minerva schudde bedenkelijk maar toegeeflijk het hoofd:
- Of dacht gij, dat de rest van de wereld niet meer bestaat? Wacht maar. Nu begint de grote leerschool pas: als twee mensen als een paar in de wereld komen! ..
Zij sprak gulhartig maar dreigend, om grappig te vorsen of Hilda onder den indruk van haar woorden kwam. Maar Hilda zweefde hoog boven de bossen en den regen. Marnix had haar hand genomen en ze had na een korte poos dat gevoel van beschaamd zijn geheel voelen wegsmelten.
- Gij vindt het hier heerlijk bij elkaar, plaagde zij streng. Maar ik heb geen opdracht om u te chaperoneren. Ik schud alle verantwoordelijkheid van mij af. Het komt er nu op aan moeder en vader voor uw plannen te winnen. Verder zullen we wel zien of geheel de familie zo inschikkelijk zal zijn als ik. En dan zijn daar de vrienden en bekenden. Denkt er om, het geluk wordt op de gehele wereld veroverd.
Marnix aarzelde een ogenblik. Was dat nog speelsheid of een furieuse vlam, die door haar blik sloeg en een stond de trekken om haar mond als met spot belichtte? Hij zag echter onmiddellijk weer haar gave tanden lachen. Hij dacht: - ‘Het is waar. Daar zijn ook vrienden en bekenden. Daar is voor mijn part Jan, die goede Jan Renders. Door hem wordt de weg van het geluk alvast geëffend...’ Al die opgeroepen figuren, Hilda's ouders, broers en zusters, vrienden, zouden hem vroeger hebben afgeschrikt. Nu leken ze hem allemaal welwillende personages, waarmee hij met vreugde zou omgaan.
- Het geluk komt van de gehele wereld, zei hij met onaantastbare blijdschap, terwijl hij met een tederen druk van zijn hand Hilda in haar vertrouwen en dat soort zwevende verrukking handhaafde.
- Morgen vertrekken wij samen, met den middagtrein. Vandaag? Het ijs is gebroken, lachte Mina dubbelzinnig, terwijl zij met een gebaar van het hoofd op het weer scheen te doelen. Ik wil dat gij uw verloving goed inzet: met een feestelijk maal.
Zij sprak de eerste het woord verloving uit, met een hartelijken nadruk, en bij de aankondiging van een feestelijk maal voegde zij zoveel stralende mildheid, dat Marnix zowel als Hilda zich als 't ware door een beschuttende zuster het geluk zelf voelde binnengedragen. Met een opgewekten en gedecideerden pak-aan-geest verliet Mina de kamer om toebereidselen te maken.
- Ik vind uw zuster charmant, zei Marnix, terwijl hij de beide handen
| |
| |
van Hilda zoende en hij dacht erbij, dat hij met zijn eerste oordeel over haar geen raad wist.
- Nietwaar? vroeg Hilda opgetogen.
Maar alles was voorwendsel geworden om in een verrukten roes met alles tevreden te zijn. Waar zijn lippen hadden gerust voelde zij het koel spoor van een vochtigen mond en daaraan kon zij dat welbehagen meten van een gloed, die haar overal vervulde. En hij bleef op zijn lippen een smaak van zijïge huid en zoete vlezigheid proeven, die hem hongerig en ongedurig maakten. Hij moest opstaan en rondlopen. Aan den wand ontdekte hij voor het eerst schalkse prenten waarop de lof werd gemaakt van den wijn. ‘Drink nooit water’, stond te lezen onder een tekening, waarop een bengel een plasje deed in een vijver met riet. Er waren ook fraaie platen van verre Ardense heuvels en horizonnen.
- Durft gij met mij in dat regenweer plamodderen? vroeg hij met een geestdriftig gebaar naar de uiteengerukte wolken.
Zij knikte fanatiek van wel en het verheugde hem des te meer, daar hij aan de kringen rond haar vurige ogen de vermoeienis kon meten van een slapelozen nacht. Hij vroeg nog of zij niet te vermoeid was, maar zij sprong reeds recht en fluisterde zonder enige beperking in de overgave: ‘Om het even!’
Zij zochten samen Mina op, om als kinderen de toelating te vragen. Hilda sprak: - ‘Gij hebt er toch geen bezwaar tegen, dat wij het dooiweer trotseren?’ Maar op een toon, die vast beduiden moest, dat zij beiden alle opmerkingen in den wind zouden slaan.
Mina was meer verbluft dan geschokt. Was dit nog de kleine Hilda? In die voorjaarsdooi er op uittrekken? Een man keert dus ook het meest broze meisjeshart om. Zij voelde de steken van een spontane jaloezie, maar onderdrukte ze om alleen haar beschermende genegenheid te laten spreken.
- Het is de reinste onzin, maar in godsnaam: verliefden hebben altijd gelijk. Ik zorg er voor, dat het prettig wordt als gij thuiskomt.
Marnix en Hilda liepen weldra buiten, ver van elke gedachte aan Mina, als jonge verloofden overtuigd dat iedereen en alles ten dienste staat van hun geluk. Bestaat de weg, de berghut, het zingende water, bestaat de aarde en de hemel, bestaat die lauwe wind voor iets anders dan om de ontroering te voeden van twee harten, die ineensluiten? Natuurlijk, dat de grote dooi de weiden en de bossen uit een harnas van ijs bevrijden moest: wanneer een hand een arm grijpt, om een van onbestemde vreugde dronken vrouw over een elastisch begevenden, doorsopten grond naar wat rotsstenen te helpen wippen, is een modderbed hun feestelijk ter wille. Alles spant samen om hen te onthullen, dat niets ter wereld op zichzelf genot en geluk bevat, maar dat alles genot en geluk schenkt als het hart er door liefde op ingesteld is. Zij liepen voorbij een knaap, die huilde, omdat hij met een geitje in zijn armen, in het slijk gestruikeld was. Zij beklaagden hem met verrukte meewarigheid. Marnix troostte hem met een groot geldstuk.
- Hebt gij gezien hoe hij lachte door zijn tranen? vroeg Hilde opgetogen
| |
| |
en ontfermend. En Marnix: - ‘De knaap had zijn jas om den kop van het geitje geslagen. Ik wist niet dat geitenogen in het donker zo als karbonkels glanzen’. Marnix en Hilda zagen elkaar aan. Zij sloegen den blik neer uit een zelfde schuchterheid. Hun hart ging feller jagen om grotere aandoeningen dan die een huilende knaap en twee geitenogen hun gaven. Bij een geheimzinnigen weg tussen natte dennen, verzinkend in doorweekt mos, aarzelden ze, konden niet verder, leunden onoverlegd, maar de hemel mag weten hoe tot elkaar gebracht, tegen elkaar aan. En die gloed is onvervangbaar, dat welbehagen, dat smelten aan elkaars lippen, dat ontrijzen aan al wat den mens in kleinheid en zorgen bindt. Het zingt van ontbonden bronnen alom. Er orgelt wind in de dennen. Twee creaturen met kinderlijk hart zijn al dien tijd naar de maat van een schepping, waarin uiteengerukte wolken en eindeloze ruimte binnenzeilen. Zij hebben de toppen van het bestaan bereikt. Wat gaat nog boven die bezieling? Marnix voelde Hilde plotseling huiveren in zijn armen.
- Hebt ge 't koud? vroeg hij bezorgd.
Zij hief een gezicht naar hem op, dat van een roden glans straalde en waarin haar ogen vochtig blonken. Zij schudde ontkennend het hoofd.
- Ik zou dit geluk willen vasthouden, fluisterde zij. Het beklemt mij, voegde zij er na een poos aarzelend aan toe. Laat mij niet alleen.
- Hou zou ik? protesteerde hij hartstochtelijk.
Zij was meteen haar aandoening niet meer meester. Hij zag ontsteld dat zware tranen in haar ooghoeken zwollen. Met een blik en een handdruk beduidde zij hem, dat hij gerust mocht zijn. Hij voelde trouwens zelf, dat het exces van geluk hen aan den rand van een gevaarlijke melancholie had gebracht, als met de bede: - ‘Laat de tijd toch stilstaan en niets meer veranderen aan deze aarde en wolken’.
- Kom! zei ze en leunde nog eens vleiend tegen hem aan alvorens den terugweg op te gaan. Hij voelde op zijn arm, dat ze, moe, zwaarder woog. Een groot moment van hun leven leek hem met bevreemding nu reeds voorbij. Die holte en onvoldaanheid in zijn borst... Maar zij glimlachte zalig en hij dacht hoe die roes ook hem had verwarmd.
Mina had waarachtig een echt feestmaal laten aanrichten. Zij was trots over de schotels, alsof zij ze zelf had vervaardigd. Zij was trots over den wijn, alsof hij uit een eigen kelder kwam. Daarbij had ze een liefelijke vertedering als voor twee onnozele bloeden, die terzelfdertijd te benijden en te beklagen waren: zo onervaren, maar de onervarenheid heeft haar eigen bekoring en voor wie te wijs geworden zijn past een dubbel helaas! Zij trachtte het jonge paar tot vrolijkheid op te wekken en constateerde met bevreemding, dat Hilda, naarmate het lange maal vorderde, stiller werd en er meer getrokken uitzag. Marnix alleen stond haar opgewekt te woord. Maar zij merkten allebei, dat Hilda nog vóór het dessert met een overweldigenden slaap worstelde.
- Ik word nu gewaar, dat ik den nacht slapeloos heb doorgebracht, zei ze
| |
| |
glimlachend, maar ze kleurde hoog rood. Ook Mina gloeide rood, doch veeleer van de verzadiging en het stevig glas wijn.
- Ga dan wat rusten, zei de oudste zuster op genoeglijk knorrenden toon, maar Hilda verzette zich eerst halsstarrig, al moest ze later op haar besluit terugkomen, omdat haar oogleden nog meer begonnen te wegen.
- Ik wil de koffie halen.
Marnix vond, in zijn toegewijde bezorgdheid, dat ze een weldoende rust beter niet met koffie verdreef. Minerva stond dreigend op, alsof ze radicaal interveniëren zou.
- Dan ten minste toch het dessert.
Hilda zag er weer bleek uit. Het kon van vermoeienis zijn, hoewel ze toen zonder boosaardigheid opmerkte, dat Mina en Marnix haar heus op den dag van haar verloving niet zonder dessert naar bed mochten zenden. Hij nam speels haar beide vuisten en schudde haar amoureus bestraffend door elkaar. Zij stond lijdzaam op en liet zich door haar zuster naar haar kamer leiden, waar ze zich geheel gekleed op haar bed wierp en dadelijk de ogen sloot, door een slaap van lood overmand.
Mina zat weer tegenover Marnix. Hij had het wel prettig gevonden, na al de emoties van den dag, nu ook in afzondering te vertoeven. Minerva was hem echter onverhoopt meegevallen, maar een vreemde vermoeienis, - een soort reactie op al de spanning en de vervulling van zijn hardnekkige hoop? - deed hem bijna Hilda benijden, die nu rusten mocht. Bovendien voelde hij zich, gezeten tegenover Minerva, niet goed thuis in het pas verworven geluk, alsof hij nu plotseling over dien nieuwen staat beschaamd moest zijn. Hij wist niet goed hoe zich tegenover haar te gedragen. Hij hoorde het helder pletsen van rhythmisch vallende waterdruppels op water buiten. Hij vroeg of hij om de koffie verzoeken mocht ‘met een likeur’. Zij knikte energiek van ja en poogde tevergeefs de paarse vlekken weg te poeieren, die haar bijna tot op de slapen gestegen waren. Dat ook schiep rond hem een stemming waarin onduidelijke scrupules opdoken, die erkenning dat Minerva nu weer met zichzelf bezig was en dat zij iets broeide, want af en toe rechtte zij den hals en een dieper ademhalen gaf aan haar indrukwekkende borst een trotser voorkomen dan ooit. Zij ledigde in een paar teugen een groot glas Armagnac, met een vreemd gebaar van lust en opwinding. Zij zei bijna feestelijk:
- Ik ben gelukkig voor Hilda! En meteen voor u, natuurlijk.
Maar er flapte zulke wilde vlam in haar ogen, dat Marnix een zin zocht voor de spanning, die elk woord hoe langer hoe meer met een zindering van metaal scheen te begeleiden.
- Ik heb slechts een wens: dat gij iets meer van het leven terecht zoudt brengen, dan de meesten van ons... Het is waar, dat ik altijd het diepste uit de kan heb gewild!
Marnix zag met enige gêne die uitdrukking op Minerva's gezicht, die hem reeds vroeger eens had getroffen: haar oogleden dicht, den neus smal en de
| |
| |
vleugels binnenwaarts gezogen door een gepassionneerde ademhaling, de onderlip, die gretig de dunne bovenlip vat, en dan dat schudden van het gehele hoofd, als onder het genieten van een lust, waarvan een ander sterveling geen flauw vermoeden kan hebben. Elk woord, dat ze zei, leek wel beladen met een vreemde razernij, die er een uitdagend accent aan gaf en er een vernederenden zin aan toevoegde:
- Arme schapen, die niet veel vraagt, ik wens u veel geluk. Maar wie, zoals ik, met geen dooie mus tevreden is! ...
Haar gelukwensen namen beslist den vorm aan van een klacht over haar eigen teleurstellingen. Aan haar werd bewezen, dat een geluk van grote allure niet mogelijk was. Zij liet met autoritair gebaar hun glazen nog eens volschenken. Zij ademde diep den walm in van den alcohol met zijn geuren van wild hout, nadat ze den Armagnac in haar groot glas had laten walsen. Maar een dronken roes scheen meer uit geheel haar overrijpe gestalte en haar herinneringen te komen, dan uit den vervluchtigenden drank.
- Bah! zei ze verachtend, zonder nader te bepalen wien of wat haar misprijzen gold. De halve wereld aan uw voeten doen knielen en haar dan wegtrappen. Dat is misschien het geluk. Voor mij althans. Het sop is nooit de kool waard geweest, nooit. Ik mag aan mijn aanstaanden zwager wel een confidentie doen. Kunt gij lang in de zon kijken? Als ik ze eenmaal met een man heb zien opgaan, heb ik er nooit den blik willen van afwenden. In de zon zien tot gij blind zijt. Ik raaskal, zult gij denken. Ik zou willen dat iemand mij dit eens verklaarde: waarom is een man zo gehaast om afleiding voor zijn liefde te zoeken?
Zij trommelde met haar vingers op het tafelblad. Haar blik was op hem geboord, maar eigenaardig genoeg, zij scheen hem niet te zien. Het was alsof zij in hem, door hem, over hem, een geheimen gast tot antwoorden sommeerde en alsof zij schamper zeker was, dat geen redelijke verklaring te geven was.
- Afleiding zoeken? ... vroeg hij aarzelend en afwijzingsgezind.
Maar reeds viel zij hem vinnig in de rede:
- Omdat hij de weelde onmiddellijk moe is. Omdat hij een ellendig kleinen appetijt heeft. Omdat hij een klein roofdier is, dat zich rond eet en dan laf van zijn prooi wegsluipt. Omdat hij zich als een veroveraar aanmeldt en, eenmaal verzadigd, als een beschaamde dief wegvlucht. Omdat de man geen man is!
Het was duidelijk, dat zij met Marnix niet dialogeerde, maar over hem heen een haat te luchten had tegen wie haar verlangen naar een absolute liefde gekneusd had. De smaadwoorden gulpten uit haar als een water dat beknellende dijken doorbreekt. Haar vingers hadden zich tot twee vuisten samengekrampt. Zij sloeg eerst met de knokkige uiteinden van de vuisten kort en droog naast de glazen, die zinderden, na elk bitsig en sarcastisch verwijt aan het adres van den man. Na den laatsten plof van haar twee gebalde mokervuisten, schoof Marnix de glazen opzij en week argwanig en bleek met zijn stoel, zeer op zijn
| |
| |
gemak door deze uitbarsting van een hartstochtelijke woede, die hem nergens persoonlijk raakte en in hem de vraag deed rijzen:
- Wat heb ik met deze wanhoop te maken? En hoe breng ik haar tot bedaren?
Minerva greep een der glazen:
- Straks breekt zij het in haar vuist, dacht Marnix, en gaat haar hand druipen van bloed, en waarlijk, het snerpte onder haar vochtige huid.
- Ik ben eens de uitverkorene geweest van een man. Hij was toen kolonel. Het zag er mooi uit als hij geheel zijn regiment voor mij liet defileren. Met zoveel verliefde bravoure, alsof hij en zijn manschappen zich voor mij in de pan zouden laten hakken. Ik ben met hem getrouwd. Een jaar later was hij beschaamd over zijn liefde en was alle martialiteit vervangen door zorg voor goed geblonken laarzen.
Plotseling sloeg haar driftig smalen in smeken om. Er waren tranen voor haar ogen gesprongen.
- Ligt het aan mij omdat ik te veel aan de liefde vraag? Mis ik het vermogen iemand aan mij te binden?
Zij brak eensklaps haar monologeren af. Zij zag over het hoofd van Marnix heen. Het was alsof er zonneschijn van verrukking over haar aangezicht gleed, maar onmiddellijk gevolgd door een sombere wolk. Onwillekeurig keek hij om. De deur was zacht geopend en vreesachtig stond daar een grote man te weifelen of hij zou binnentreden. Hij maakte den indruk van een monumentalen hond, een Sint Bernard of zo iets, die op een teken wacht om kwispelend naar zijn meesteres te lopen en er zich gelukkig en onderworpen tegen aan te vleien.
- Waar heb ik die grote oren al eer gezien? zocht Marnix in zijn geheugen. Minerva's zwager: Van Es, schoot hem te binnen en hij herinnerde zich diens manoeuvers onder den marentak in huize Parkzicht om zijn zwagerin te omhelzen, zijn voortdurende slafelijke hulde voor haar in den blik en den lach, waarmee hij haar vleiend vierde.
- Foei, Joris, foei! snauwde ze hem toe bij manier van verwelkoming en gaf hem een gebiedend teken om nader te komen.
Hij schoot vlugger toe, dan Marnix van zulke logge figuur zou verwacht hebben. Hij greep met beide mollige handjes de vingers, die Minerva hem als 't ware met tegenzin van ver reikte, en drukte er een kus op, die veel te vurig was om nog aan hoffelijkheid te doen denken.
- Foei, Joris, foei! Dat gij ons hier komt overvallen en uw echtelijke plichten verwaarloost.
- Ik moet hier morgen in de buurt zijn en kan niet op één dag mijn zaken af, trachtte hij in een glimlach te zeggen, maar bij het tweede woord boog hij het hoofd als een kind, dat beknord wordt. En veel zachter:
- Heus. Men komt niet makkelijk in Sint-Hubert.
- Komt ge voor ons of komt ge voor Sint-Hubert? vroeg Minerva baldadig,
| |
| |
met zulke scherpe bedreiging in de stem, dat er geen keus van uitvluchten overbleef.
- Gij weet het wel, zei hij met een bijna hondse braafheid, temend en smekend dat zij hem niet zou doen bekennen, wat genoeg uit zijn ogen, zijn dikken mond, en geheel zijn gestalte sprak, met als excuus een schuinen blik naar Marnix.
Minerva triomfeerde met minachting voor haar zwager.
- Ga zitten, gebood ze hem en zich naar Marnix toekerende sprak ze als uit een razenden roes van afkeer, maar wonderlijk gevleid:
- Daar doet hij net wat gij hebt gedaan, Marnix: alles laten staan en over alle hindernissen heenwippen. Maar hij doet het zonder zuivere inzichten. Hij komt om een van mijn bloedeigen zusters en een gezin van drie kinders te verraden. Dàt bouquet distels en netels komt hij mij aanbieden. Durft gij mij tegenspreken, Joris?
Marnix huiverde van een dubbelen afschuw: voor Minerva, die als door een woeste mengeling van haat en genot bezeten was; voor Van Es, die er in al zijn logheid in slaagde geduldig te zijn en zich uit onderwerping klein te maken. Zij richtte zich verder meesterlijk uitdagend tot den dikkerd, die, de vuistjes deemoedig over de borst gevouwen, den blik op den rand van een der Armagnac-glazen gevestigd hield.
- Gij zijt van den hemel of de hel gezonden om het nieuwste lid van de familie een les in walgelijke onkreukbaarheid te komen geven, trouw tot het verraad en het overspel toe. Durft gij mij tegenspreken, daagde ze uit met zelfverzekerden wellust.
Alleen toen Van Es hoorde ‘het nieuwste lid van de familie’ draaide hij uit zijn vette geslotenheid een verwonderden blik naar Marnix, om weer gauw als een malse zeehond ineengedoken alles te ondergaan. Marnix wist niet wat hij het meest misprijzen moest: die lijmerige lijdzaamheid van zijn zwager in spe, dat kervende exhibitionisme van de trotse verliefde op het absolute,
- Minerva!
Hij stond op, bleek en ijzig koel:
- Pardon.
Zij zag de afwijzing in zijn ogen van blauw staal.
- Arme Marnix, die dacht dat hij een idylle beleven zou! en woest tot haar zwager:
- Gij hebt waarlijk flair gehad om mij juist vandaag het hof te komen maken. Op den dag van Hilda's verloving, herinnert gij er mij providentieel aan, dat er maar één ding rondom ons blijft duren: de modder en nog eens de modder.
Marnix stond op het punt de al te warm van blokvuur en alcoholdampen doorschroeide zaal met haar geuren en beelden van wild te verlaten, toen Minerva hem bij den arm greep:
- Kunt gij de waarheid niet horen? Ik stik van de leugen. Begrijpt
| |
| |
gij niet, dat het zulke opperste offers van liefde en verering niet zijn, die ik van een man zou hebben verlangd?
Zij wees hooghartig met de kin haar zwager aan. Haar ogen baadden in zo smartelijke tranen, dat het was alsof daar binnen in haar hart eeuwige sneeuw in een puur azuur en een zuiver gloeien van zon was gesmolten en er langs ruige hoogten heldere beken vloeiden.
Marnix stond plotseling te wankelen. Brak uit deze bezetene niet de opstandigheid van ontgoochelde, grenzeloze vrouwenliefde? Stond zij haar gal uit te spuwen tegen een vadsig vereerder, omdat zij nooit de zuivere liefde van een man zonder verderven had mogen behouden? Maar dan was deze dikzak, die er als 't ware in een andere wereld bij zat, in zijn onbegrip en beweegloosheid iets als een verwerpelijk protoplasma van natte zemelen en kaf. Zij zag Marnix aarzelen of hij broederlijk naar haar toe zou nijgen. Alsof zij zijn waardering met een oppersten zet moest winnen riep zij in haar droefenis met een listige zoetheid op haar monumentalen zwager om met hem een vreemd spel te spelen. Zij klopte hem op den schouder, zoals de temmer doet op de schoften van een beer om hem een moeilijk dressuurstuk te doen uitvoeren.
- Braaf, mannetje, braaf. Op de knieën.
Hij deed zijn ogen open, als werd hij zeer aandachtig, nadat hij zich lang in een soezen had genesteld, waarin niets door zijn spekschilden was gedrongen. Die blauwe oogjes schenen dom en toegewijd als die van een gedresseerd varken, dat naar zijn meesteres opziet als naar een beminde creatuur van hogere orde. Hij liet niet het minste gevoel van vernedering blijken. Alleen een zalige gehoorzaamheid. Hij zonk mollig van zijn stoel op één knie, daarna op de tweede. En op zijn gezicht stond de onterende vraag te lezen in een aanbidding zonder grenzen voor Minerva:
- Zeg mij, wat gij verder van mij verlangt?
Vóór Marnix, het nieuwste lid van de familie...
- Hap een stukje suiker!
En inderdaad, als een vaardige en goedige hond ving hij het hem toegeworpen klontje op. Terwijl Van Es op handen en voeten wachtte, wat ze nog meer voor leuks gebieden zou, vroeg Marnix zich af:
- Bij haar heeft een vreemde roes alle remmen opengezet, maar hoe is het mogelijk, dat hij in nog vrij nuchteren toestand zich tot die pijnlijke comedie leent?
- Zijn blik ging van den mosseligen man naar Minerva: zij zag er trots uit, smartelijk voldaan, zonder nog op Marnix' oordeel te letten. Zij gaf met bijna liefelijke verstandhouding haar hand aan haar zwager te zoenen, als een beloning voor zijn grenzeloze onderwerping. Hij wipte er vlug voor recht en boog er over met een gretigen mond als een hongerige over een lekkernij.
- Zij schimpt op hem, maar moedigt hem aan, dacht Marnix met meewarigheid en ontzetting en voelde het beklag, dat stilaan in hem gerezen was, door een nieuwe vlaag antipathie voor haar verdringen. Waanzin en wellust,
| |
| |
verlangen naar vergetelheid misschien, maar ongetwijfeld een verlammende dronkenschap deed haar absolutistische spanning verzwakken. Haar ogen werden doffer. Een slappe glimlach kwam rond haar lippen spelen. Zij zei nog, maar er was een traag gelispel in haar stem, alsof zij zich van ver iets herinnerde:
- Zoudt ge nu eindelijk uw aanstaanden zwager niet eens feliciteren? Hij veracht u, maar dat is best zo, in 't belang van onze kleine, onze zuivere kleine Hilda. Verzoent u met elkaar, neen, leert als zwagers elkaar in de ogen zien en van iets anders spreken. Gij zult nog meer met mekaar moeten tikken.
Zij scheen vermoeid te constateren, dat er een derde glas en likeur ontbrak. Zij rinkelde met een koffielepel op een bord om den kellner te roepen. Haar malse zwager nam toen positief en zelfverzekerd het beleid der zaken over en bestelde, ondanks Marnix' protest, een fles champagne. Marnix spande zich bovenmenselijk in om gentlemanlike de gelukwensen van den loggen Van Es te doorstaan, sableerde een glas vocht, dat in zijn mond den smaak kreeg van gepeperd gif, en verbrak slechts het stilzwijgen om verlof te vragen te ruste te gaan.
Reeds meende hij alleen te staan in de halfdonkere trapzaal, toen dat groot gedrocht van een zwager in spe met verbazende lichtheid een hand op zijn arm lei.
- Geloof mij, het is mooi, een bruid te hebben die puur is als uw kleine Hilda. Gij staat verstomd omdat ik u dat zeg? Ik ben geen heilige. Het is misschien daarom dat de deugd mij zo imponeert. Maar beoordeel mij niet naar de scène, waarin gij hebt gezien dat ik mij door Mientje laat vertrappen. Zij is een beklagenswaardige vrouw. Ik bedoel dat zij beklagenswaardiger is dan andere stervelingen. Zij is meer infante dan de echte Spaanse infantes. Zij eist van God en alleman het onmogelijke. Zij is slechts door volledige onderwerping gelukkig te maken. Een mens moest nooit den eis stellen: alles of niets. Het wordt toch nooit alles. En misschien is alles niets. Misschien wordt alles niets. Ik kan zwijgen. Maar ik zou niet willen, dat gij ons allemaal beoordelen zoudt op misverstanden zoals daar net, toen de afschuw op uw gezicht te lezen stond. Ik ben voor Mina een bron van ergernis, omdat ik geen perfectie ben. Maar ik ben vooral voor haar een troost: iemand die voor haar alles duldt en vertrapt, iemand voor wie, buiten haar, niets of niemand heilig is. Door mij gelooft ze bij vlagen dat er op aarde iets absoluuts bestaat. Door mij. Verlaat u dus niet op den schijn. Onze familie is beter dan ze u hier zo, van buitenaf bekeken, is voorgekomen. Maar laat mij u feliciteren: met Hilda hebt gij er het kruimke uit.
In het halfduister van de trapzaal had Marnix niet kunnen zien of Van Es dat allemaal zei met waarachtige onderwerping in de blikken. Hij had althans gesproken, zij het ook in een hoog speculerende mijmering, die op verzadiging met spijs en wijnen pleegt te volgen, - maar neen, hij was laat gekomen en minder beschonken dan Mina en hijzelf! - hij had gesproken met iets eerlijks
| |
| |
en vergoelijkends, iets milds in de stem, alsof hij waarlijk de goedige natuur van de dikkerds had. Zo iets in den toon, alsof hij beduiden wilde:
- Helaas, helaas, een mens laat zich soms van de onbehaaglijke zijde zien. Het kan ook niet anders. Maar de gevallen engelen herinneren nog aan de engelen. En de engelen zijn zo mooi.
Maurice ROELANTS
|
|