| |
| |
| |
Hitlers alomtegenwoordige spreekt
II.
SCHMIDTS taak, als tolk Hitler te dienen begint in Maart 1935, als Sir John Simon, de Engelse minister van buitenlandse zaken, en Anthony Eden, toen minister in algemene dienst, naar Berlijn komen. Het is ook Schmidts eigenlijke kennismaking met Hitler. In zeker opzicht valt de ‘Führer’ hem uiterlijk mede. Hij kent hem voornamelijk uit brallende redevoeringen, uit hees geschreeuw voor de radio, als een onbeheerste demagoog. In onderhandeling met vreemde staatslieden is hij een ander man. Zeker, hij is zelf veel te veel aan het woord. Zodra hij zich meester van de situatie voelt, krijgt de, al dan niet vrijwillige, bezoeker weinig gelegenheid om iets in te brengen. Op den duur is het eigenlijk alleen Antonescu, de Roemeense dictator, die hem nog durft te woord staan, preciese vragen durft stellen, opmerkingen maken, wat Hitler van hem aanneemt.
In gesprek met Engelsen, Fransen, en Mussolini en de zijnen kan Hitler fel uitschieten. Het zijn vooral reeksen van preciese vragen, zoals Anthony Eden en Lord Halifax hem stellen, die zijn toorn wekken. Hij zelf pleegt alle gedetailleerdheid te schuwen. Maar met dat al ontdekt Dr. Schmidt, dat Hitler toch geen onmogelijk onderhandelaar is. Hij meent dat deze, door de tegenstelling tussen hetgeen men van zijn woorden en geluid uit de radio kent en zijn optreden in het gesprek van man tot man, veel gematigder indruk op de vreemde bezoekers maakt, dan in werkelijkheid gerechtvaardigd is.
Het uiterlijk van Hitler valt hem ook zeer mede. Hij is verschillend van de ‘diknekkige en dikbuikige’ leiders der nazi's, die met veel gebulder in bruin hemd en rijbroek te Berlijn rondstappen. Hitler is kleiner dan hij zich had voorgesteld. Bij Hitlers eerste gesprek in Duitsland met Mussolini en Ciano heeft de tolk tijd Hitler nauwkeurig op te nemen; en dan maakt hij de volgende opmerking: ‘Als hij met zijn donker, lang haar, het niet bepaald hoge, wijkende voorhoofd, de geenszins bijzondere mond onder het snorretje, bleek en met slappe trekken naast mij zat en met rauwe stem, die menigmaal hees klonk, zijn zinnen met de vele rollende r's zijn bezoekers of mij tegenslingerde; als zijn ogen, temperamentvol en vaak toornig, begonnen te lichten om een seconde later weer uit te doven alsof zijn geest er niet meer bij was, dan had ik nooit het gevoel, een typische Duitser naast mij te hebben’.
Dit is wat in zijn beschrijvingen in de loop van de oorlog steeds meer naar voren komt: Hitlers inzinkingen, zijn vermoeidheid en verslapping in gelaat en houding. Hij vervalt snel, onder de zorgen.
Heel typerend is ook een andere beschrijving, als Hitler optreedt als gastheer op een receptie voor Sir Simon en Eden: ‘Hitler was menigmaal bijna schuchter zonder echter onbeholpen te zijn. Hij verscheen in rok, een kledingstuk dat zich tegen hem scheen te verzetten. Ik heb hem ook bij weinig gelegenheden daarin
| |
| |
gezien en iedere keer maakte hij de indruk van iemand die zich, voor een uitzonderlijke gelegenheid, een rok gehuurd had’.
Opmerkelijk is het volgende: Hitler had de gewoonte zijn Italiaanse vrienden met al zijn grote besluiten te overrompelen. Zo deed hij uiteraard ook met de bezetting van Weenen. Hoe dit Mussolini ook moge getroffen hebben, hij kon er niets tegen doen. Daarom speelde hij ‘bonne mine à mauvais jeu’ en zond Hitler een aanmoedigend telegram. Ofschoon Hitler weten moest hoe het was gemeend, is hij er Mussolini van harte dankbaar voor geweest. Tot het laatste toe heeft hij daarom voor Mussolini vriendelijke gevoelens gekoesterd.
Uitvoerig houdt Schmidt zich, op vele plaatsen, bezig met Goering. Hij schetst hem in zijn massaalheid, in zijn goedmoedigheid gepaard aan cynisme, in zijn dolzinnige prachtliefde en zijn infantiele liefhebberijen. Een goed diplomaat is hij niet, hij gaat te vaak plompweg op de dingen af. Zijn betogen zijn veelal een woordelijke herhaling van Hitlers argumentatie.
Kostelijk wordt hij ten tonele gevoerd als Lord Londonderry met vrouw en dochter op Karinhall te gast is, om er te jagen. Schmidt kan van deze dingen vertellen omdat hij als tolk altijd nodig was. Het gezelschap maakt een wandeling: Met een reusachtige jagershoed, en een soort oud-germaanse speer als wandelstok, stapt de massale minister van luchtvaart en Pruisische premier in lederen buis en wijde, witte hemdsmouwen met zijn gasten over de heide van de Mark. Bij de kraal voor wisenten blaast hij op een hoorn, wat de dieren aanlokt, zodat het lijken kan of zij Goering kennen. Maar bij het naderen pinkelen de kleine ogen kwaadaardig en de horens botsen zo fel tegen de stangen van de omheining dat deze haast bezwijken. Dreunend lacht de heer van de Schorfheide’.
Goering is bijzonder ingenomen met een speelgoed-spoorweg die hij op Karinhall bezit. Vol trots toont hij die aan de hertog en de hertogin van Windsor, als die zijn gast zijn. De beide mannen verliezen zich in het spel. De hertog herstelt met handigheid de ontsporingen op het lijnenstelsel. Maar later is het geheel van grote perfectie. Alle snufjes van een modern spoorwegstelsel zijn bijeengebracht, met hulp natuurlijk van de spoorwegautoriteiten. Tegenover lord Londonderry beroemt Goering zich erop: Het geheel beslaat 100 vierkante kilometer.
Een giftig kereltje, is ook in Schmidts beschrijving, Dr. Goebbels. Men merkt hoe het hem stuit, dat vreemdelingen zich door diens urbaan optreden en schijnbare openhartigheid laten inpalmen. In het bijzonder vrouwen. En hij haalt het gezegde aan van Goebbels, toen deze afscheid nam van zijn naaste medewerkers, een woord dat hem door een hunner overgebracht is: ‘Dat hebt gij er nu van dat gij met ons hebt samengewerkt. Nu is julie hoofdje verloren. En, het Duitse volk verdient geen beter lot dan deze ondergang’. Heeft ooit enige figuur in de geschiedenis, met zo volmaakt cynisme, in zijn laatste woord onthuld, hoezeer hij ijskoud gehasardeerd had met het lot van zijn volk?
Met grote en begrijpelijke minachting beschrijft Schmidt von Ribbentrop keer op keer als een groteske figuur. Lang is deze zijn onmiddellijke chef geweest. In
| |
| |
een scène in een kampeertrein ziet men die minachting tot physieke weerzin groeien.
De beste karakteristiek voor Ribbentrop is, zo zegt hij, His Masters Voice. De woorden en instructies van Hitler drinkt hij in en hij voert ze uit zonder eigen overleg of verbeelding. ‘Velen hielden hem daarom voor dom. Maar hij bezat een goede portie arrogantie en ijdelheid’. Hij was buitensporig argwanend en wantrouwig. Bij onderhandelingen kon hij echter zijn tegenargumenten wel met enige duidelijkheid formuleren en feiten en bijzonderheden had hij goed in het hoofd. ‘Maar nooit heeft de gedachte bij mij kunnen opkomen een staatsman of een minister van buitenlandse zaken in hem te zien’. Tot Hitler stond hij in een verhouding van geestelijke onderhorigheid. ‘Was deze met hem ontevreden dan werd hij ziek en legde hij zich, als een hysterische vrouw, te bed’. ‘Velen leek hij een gevaarlijke gek’.
Hij is een wilde bolsjewiki-vreter. Maar, als Hitler hem in 1939 naar Moskou stuurt op de bekende zending, dan komt hij verrukt terug over de mannen van het Kremlin ‘met hun sterke gezichten’.
Typisch voor hem is, dat hij bij onderhandelingen te Londen zijn medewerkers midden in zijn hotelkamer dicht om zich verzamelt en dan fluisterend met hen spreekt, vrezend dat de Engelsen microfonen hebben geplaatst in de muren!
Zoals Schmidt zijn manier van onderhandelen beschrijft, doet Ribbentrop denken, niet aan een agent van een internationale wijnfirma, wat hij geweest is, maar eer aan een marskramer. Hij spreekt luidt en opdringerig, hij laat niet los, komt altijd weer op hetzelfde terug, waardoor hij er inderdaad menigmaal in slaagt de tegenpartij door vermoeidheid tot berusten te bewegen. Zijn arrogantie stijgt met het groeien van de machtsmiddelen van Duitsland, waarmee hij brullend opsnijdt.
Wat het boek van Schmidt zijn bijzondere waarde geeft is, dat men er het epos in leest van de noodlotsperiode van Europa uit alleronmiddelijkste waarneming. Hij laat zich niet afleiden door beschouwingen over de gruwelen en schandalen, die hij niet rechtstreeks ziet. Hij beschrijft een tragedie in bezoeken. Zonder dat hij die uitspreekt gevoelt men zijn ergernis over het gebrek aan inzicht van de vreemde staatslieden en politici, die het gevaar niet onderscheiden en zich door Berlijn laten inpalmen of overbluffen tot dit meent de krachten te hebben verzameld voor zijn ondernemingen. Dan zet het door.
Het begint met het bezoek van Simon en Eden in Maart 1935. Eden blijft critisch, maar Simon kijkt Hitler ‘uit zijn grote, bruine ogen met geenszins onsympathieke belangstelling aan’. Inderdaad, als Simon, terugvliegende, op Schiphol enige uren doorbrengt, blijkt zijn Nederlandse gastheer, dat hij diep onder de indruk is van Hitlers betoog over het bolsjewiekse gevaar, het gevaar dat Hitler weldra over Europa zou ontketenen. Eden daarentegen zet zijn reis oostwaarts voort, en waarschuwt in alle hoofdsteden die hij bezoekt voor hetgeen hij als een dreiging heeft onderscheiden.
| |
| |
Men leest uit Schmidts relaas der feiten, hoe de westelijke mogendheden zich bij de Duitse remilitarisatie van het Rijnland hebben laten overbluffen, en in welke vrees Hitler in die dagen geleefd heeft. Het loopt dan af met de platonische veroordeling van Duitsland te Londen. Maar met verwondering beleeft Schmidt dan dat de dag daarna de Engelsen onderhandelingen beginnen met de Duitse afgezant, alsof er te voren niets is gebeurd.
Zij zijn allen even critiekloos, de hertog van Windsor, Lloyd George, Londonderry en wie verder uit Engeland te Berlijn te gast komt. Schmidt begeleidt Lloyd George terug naar zijn hotel, waar hij tegenover zijn dochter Megan verklaart dat Hitler werkelijk een groot man is, het ‘Heil Hitler’ waardig.
Hitler is kinderlijk ingenomen met al dat hoge bezoek. Lloyd George is voor hem de grote man, die Duitsland in de eerste wereldoorlog overwonnen heeft. Lang daarna spreekt hij nog over zijn bezoek, en hij houdt ervan te zeggen: ‘Toen ik met Lloyd George, de grote Engelse staatsman, sprak’.
De hertogin van Windsor draagt zijn hoge goedkeuring weg. ‘Zij zou een goede koningin zijn geweest’, zo meent hij. In de hertog zag hij een vriend van zijn Duitsland.
Begin Maart 1938, juist voor de inval in Oostenrijk dus, komt Henderson, de Britse ambassadeur, Hitler het plan voorleggen, dat alle centraalafrikaanse bezittingen van de Europese mogendheden in één pot zouden worden geworpen en dan opnieuw verdeeld, met deelneming van Duitsland. Engeland had er nog niet met anderen over gesproken. Ook vroeg Henderson of Hitler bereid was het Congopact, betreffende militaire opleiding van inboorlingen, de aanleg van vestingswerken en de humane behandeling van de negers, mede te aanvaarden.
Daar Henderson met deze beperkingen het eerst gekomen was, was Hitler onmiddellijk reeds in woede ontbrand. Hij toonde daarop geen belangstelling meer voor het eigenlijk plan.
Hitler was zeer boos over de Engelse waarschuwingen tegen de bezetting van Oostenrijk. Hij voelde zich toen reeds sterk. Engeland bemoeide zich, zo betoogde hij heel uitvoerig en zeer ontstemd, met dingen die het niets aangingen. Bleef het erbij zich in Duitse ‘familieaangelegenheden’ te mengen, dan zou Duitsland vechten. Hij wond zich steeds meer op in het gesprek, zonder de ambassadeur zelf aan te vallen.
Bijzonder belangrijk is het zeer gedetailleerd relaas van Chamberlains bezoeken over de Tsjechische kwestie. Chamberlain had bij de eerste ontmoeting een gesprek onder vier ogen gevraagd, om de tegenwoordigheid van Ribbentrop te vermijden. Hitler begreep dat Ribbentrop met ‘zijn gevoelens van gekrenkte ijdelheid tegenover de Engelsen’, geen goed daarbij kon doen. Göring had de Engelse voorwaarde eveneens warm gesteund. Schmidt was echter, als tolk, onmisbaar.
In de loop van het gesprek raakte Chamberlain geprikkeld. ‘Als ik U goed begrijp’, zo zei hij, ‘wilt gij in ieder geval tegen Tsjechoslowakije optreden’. En, na een zwijgen van seconden, voegde hij eraan toe: ‘Waarom hebt gij me
| |
| |
dan naar Berchtesgaden laten komen? Het is maar het beste dat ik onmiddellijk vertrek’.
Hitler aarzelde een ogenblik. En toen gebeurde iets onverwachts: Hitler trok zich terug.
Hij wordt plotseling kalm en zegt: ‘Wij kunnen erover spreken hoe inzake het Sudetenland het recht van zelfbeschikking, waarop gij staat, kan worden toegepast’. Schmidt denkt dat Chamberlain onmiddellijk zal toestemmen, maar deze zegt nu, dat hij het gesprek wil afbreken, om eerst te Londen met zijn collega's daarover te beraadslagen. Als Schmidt dit woord ‘afbreken’ vertaalt, schrikt Hitler een ogenblik. Als hij alles hoort, vindt hij het onmiddellijk goed. De stemming is weer vriendelijk geworden. En grif belooft Hitler, op Chamberlains vraag, in de tussentijd niets te ondernemen, als niet bijzonder schokkende dingen zouden gebeuren.
Daarop volgt de ontmoeting van Godesberg. Chamberlain heeft nu zijn eigen tolk, Kirkpatrick, meegebracht. Zij waren thans gevieren.
Chamberlain komt met een voorstel tot bezetting van Sudetenland bij etappen, Frans-Britse garantie voor de nieuwe Tsjechische grens, en een Duits-Tsjechisch verdrag van non-agressie. Hitler verklaart echter daartoe niet meer bereid te zijn na de jongste gebeurtenissen. Chamberlain wordt zichtbaar boos. Hitlers eis van Berchtesgaden is vervuld, zo zegt hij, en nu gaat het op eens niet meer. Hitler antwoordt kalm: Het geheel van Sudetenland moet onmiddellijk bezet worden. Het gesprek is daarmede uit.
Dan stuurt Chamberlain uit zijn hotel een brief. Deze is dreigend. Voor de Tsjechische regering, zo schrijft hij, zal niets anders overblijven dan haar troepen bevel tot tegenstand te geven.
Deze brief slaat in als een bom. Koortsachtig beraadslaagt Hitler met zijn medewerkers. Hitler antwoordt met een zeer lange en vage herhaling van zijn verklaringen van de dag te voren. Schmidt brengt die over en vertaalt ze voor Chamberlain en de zijnen. Dat duurt, met enige toelichting, een vol uur. Chamberlain antwoordt bijna onmiddellijk met het verzoek, Hitlers wensen in een memorandum neer te leggen. Hij zal dan naar Engeland terugkeren, voor bemiddeling in Engeland.
Daarop wordt afgesproken dat Chamberlain nog eens bij Hitler komen zal. Dit gebeurt om 11 uur 's avonds. Schmidt vertaalt dan het memorandum. ‘Dat is een ultimatum’, zei Chamberlain, en windt zich op. ‘Dit zou de wereld nooit aanvaarden. Gij hebt mij niet gesteund in mijn pogingen om de vrede te bewaren’.
Weer schrikt Hitler. Onbeholpen antwoordt hij: ‘Er staat memorandum boven en niet ultimatum’. Maar dat helpt niet. De Engelsen vallen nu aan. Zij wijzen erop dat het memorandum, door de kortheid van de termijn die het stelt, tot gewapende botsingen leiden moet. Met zekerheid kan men de Europese oorlog daaruit voorspellen.
Toen zo de onderhandelingen vastgelopen waren, kwam het bericht binnen, dat Dr. Benesj de algemene mobilisatie had afgekondigd!
| |
| |
Nu was er een nieuwe situatie, die Hitler van zijn belofte, te wachten met ingrijpen, naar zijn opvatting ontsloeg. Er heerste even doodse stilte. Toen zei Hitler, bijna onhoorbaar, tot de als versteende Chamberlain, dat hij zijn belofte toch zou handhaven, tenminste zolang Chamberlain op Duitse bodem was. Ook bleek hij bereid, over Chamberlains bezwaar tegen de termijnen met zich te laten spreken. Hij verlengde de termijn voor de ontruiming tot 1 October.
Om 2 uur 's nachts ging men uiteen, in vrij vriendelijke stemming.
Twee dagen later overhandigde de Britse vertegenwoordiger Hitler een brief van Chamberlain. Daarop volgde de wildste scene die Schmidt ooit heeft bijgewoond. Chamberlain deelde mede, dat de Tsjechoslowaakse regering het memorandum als volkomen onaanvaardbaar beschouwde. Toen Chamberlain in het vervolg deze opvatting steunde, werd Hitler zo driftig dat hij een ogenblik uit het vertrek scheen te willen weglopen. ‘Het heeft geen zin meer nog te onderhandelen’, zo schreeuwde hij. Maar voor de deur kwam hij terug. Hij hoorde de hele voorlezing aan en toen barstte hij eerst goed los. ‘Toch had deze scene niets uitstaande met de legendarische aanvallen van woede, waarvan het buitenland sprak. Hiervan heb ik nooit iets gemerkt’.
Er volgde nog een zeer verwarde discussie, waarin niemand orde kon brengen. En enige uren later hield Hitler zijn befaamde rede in het Sportpaleis.
De volgende morgen kwam Chamberlains adviseur, Sir Horace Wilson, nog eens met een voorstel. Maar met Hitler was niet te spreken. Scheldwoorden op de Tsjechen en duistere dreigementen waren het enige dat uit hem kwam. Toen stond Wilson plotseling op en zei langzaam, ieder woord onderstrepend: ‘Als Frankrijk, bij de vervulling van zijn verplichtingen bij verdrag, in vijandelijkheden met Duitsland verwikkeld zou raken, zou het Verenigd Koninkrijk zich verplicht voelen, Frankrijk te steunen’.
Woedend antwoordde Hitler: ‘Als Frankrijk en Engeland erop los willen slaan, moeten zij het doen. Het is mij onverschillig, ik ben op alles voorbereid’.
Maar 's avonds moest Schmidt een brief aan Chamberlain vertalen. waarin Hitler veel verzoenender sprak. Weerom maakte hij de indruk, voor het uiterste terug te wijken.
Dan komt enige dagen later Attolico, de Italiaanse ambassadeur, met de boodschap dat Chamberlain de bemiddeling van Mussolini heeft aanvaard. ‘Wat gij ook besluiten moge, het fascistische Italië staat achter U. Maar de duce meent, dat aanneming van het Engelse voorstel gunstig ware en verzoekt u van een mobilisatie af te zien’, zo luidde de boodschap verder.
Zo kwam de conferentie van Munchen tot stand. De bespreking is vreedzaam en wordt slechts gestoord door wilde uitvallen van Hitler tegen Benesj en Tsjechoslowakije, en temperamentvolle tegenuitingen van Daladier. Die nam Hitler niet kwalijk. Daladier scheen hem te bevallen. ‘Met hem kan men praten; hij is ook frontsoldaat geweest’, hoorde Schmidt hem opmerken tegen Mussolini.
Daladier onthoudt zich echter van oppositie in de discussie, ofschoon zijn adviseur Alexis Léger hem herhaaldelijk fluisterend daartoe aanspoort.
| |
| |
Chamberlain wekt nog Hitlers ongeduld door zich in technische bijzonderheden over overdracht van vermogen en van vee te begeven.
In de middagzitting brengen de Italianen een bemiddelingsvoorstel ter tafel. Schmidt herkent het: Goering, Neurath en Weissäcker hadden het te Berlijn opgesteld, en hij had het voor hen in het Frans vertaald. Buiten Ribbentrop om was het naar Rome gezonden. Dit stuk is het vergelijk van Munchen geworden, met geringe wijzigingen.
Na afloop vroeg Chamberlain Hitler om een onderhoud voor de volgende dag. Gretig stemde Hitler toe. Bij dat onderhoud echter was al zijn vreugde van de vorige avond geweken. Bleek en ontstemd zit hij erbij. Afwezig hoort hij toe, en tegen zijn gewoonte spreekt hij weinig. Tenslotte haalde Chamberlain de verklaring voor de dag, waarmede hij, te Londen terugkerend, zwaaide en waarmede hij de vrede in Europa dacht te hebben gegrondvest.
Schmidt bestrijdt Chamberlains bewering in een brief, dat Hitler vol ijver voor de ondertekening van de verklaring was geweest. Hij had veeleer de indruk gekregen, dat Hitler aarzelde, maar tekende omdat hij Chamberlain dat genoegen wilde doen, en niet veel effect ervan verwachtte.
De zeer in bijzonderheden tredende en zeer exacte mededelingen over het tot stand komen van het accoord van Munchen zijn het cardinale punt in het boek. De karakterschetsen van de nationaal-socialistische hoofdlieden vormen aanloop en toelichting erop. Het is heel duidelijk, dat Hitler in die dagen de oorlog nog vreest. Had hij een vermoeden van de gevaren die hem binnenslands dreigden, vooral ook van militaire kant, als hij toen het bevel tot mobilisatie had gegeven? De critieke ogenblikken voor het lot van Europa zijn geweest de remilitarisatie van het Rijnland en het openen van Tsjechoslowakije. Daarna. in het bijzonder na het verdrag van Moskou, meende Hitler niets meer te vrezen te hebben.
Toch blijkt hij nog te kunnen schrikken:
Schmidt vertelt van zijn reactie, toen hij hem het Engelse ultimatum van 3 September 1939 had vertaald. ‘Als versteend zat Hitler erbij en keek voor zich uit. Hij was niet buiten zich zelf, zoals later beweerd is, hij raasde ook niet, zoals anderen weer willen weten. Hij zat heel stil en bewegingsloos op zijn plaats. Na een ogenblik, dat mij als een eeuwigheid voorkwam, wendde hij zich tot Ribbentrop, die als verstijfd bij het raam was blijven staan. “Wat nu?” vroeg Hitler zijn minister van buitenlandse zaken met een woedende blik in de ogen, als wilde hij te kennen geven dat Ribbentrop hem verkeerd had ingelicht over de reactie van de Engelsen. Ribbentrop antwoordde zacht: “Ik neem aan dat nu de Fransen ons een gelijkluidend ultimatum zullen overhandigen”.
In de voorkamer zei mij Goering: “Als wij deze oorlog verliezen moge de hemel ons genadig zijn”. Goebbels stond in een hoek, terneergeslagen en in zichzelf gekeerd...’.
Schmidt is overal bijgeweest, gelijk geen ander, gelijk zelfs geen enkele poli- | |
| |
tieke hoofdpersoon. Over de gesprekken met de Italianen en de reacties van Mussolini bevestigen zijn mededelingen Ciano's optekeningen. Hij is bij alle gesprekken van Hitler met de ongelukkige staatshoofden van de aanstaande vazallen die Hitler oproept. Hij gaat met Ribbentrop naar Moskou, weergeeft Stalins uitlatingen.
Hij vermeldt Ribbentrops opgewondenheid als in de nacht van 9 op 10 Mei 1940 blijkt, dat de Nederlandse militaire attaché zijn regering getelefoneerd heeft over de komende inval. Wie heeft gepraat? Men heeft blijkbaar geen vermoeden.
Men leest de tragedie van Pétain, Lavals tactiek, Hitlers aanbiedingen aan Spanje, en de teleurstelling die de Spaanse voorzichtigheid hem bereidt. Ribbentrop maakt het slechts te erger door zijn grootspraak en zijn opdringerig aanpraten.
Men leest van Hitlers woede over de Italiaanse inval in Griekenland, waarmede Mussolini hem, bij wijze van weerwraak, op zijn beurt overrompelt.
In het bezoek van Molotof aan Berlijn, in November 1940, ziet Schmidt het keerpunt in de Russisch-Duitse betrekkingen, het noodlotsmoment voor Duitsland in de oorlog. Het bezoek bestond uit hard en onvruchtbaar vechten.
Een enigszins vermakelijk intermezzo is het bezoek van Matsuoka, de Japanse minister van buitenlandse zaken, met zijn humoristisch cynisme, zijn on-oosterse indiscrete opmerkingen over Göring en andere grootheden tegen Schmidt, zijn weigering zich te Berlijn te laten overdonderen en zijn nuchtere opmerkingen over zijn positie thuis.
Waarschijnlijk hebben geen herinneringen, sedert de oorlog verschenen, zelfs die van Churchill niet, zoveel authentieke gegevens gebracht over duistere gebeurtenissen, ons zo overtuigend inzicht gegeven in de fouten der westerse staatslieden, en in menige samenhang, waarover het halfduister hing van niet overtuigende of uiteenlopende verhalen.
Het zij nogmaals gezegd, dat dit boek zijn betekenis niet ontleent aan de schrijfkunst of het diepe politieke inzicht van de schrijver. Het zijn juist de objectieve gegevens, die het tot een klassiek werk zullen maken voor de geschiedschrijving.
Over de schrijver zelf moet één ding nog worden gezegd. Meer nog dan door zijn verleden en zijn betuigingen, raakt men overtuigd van zijn vijandige gezindheid en minachting voor de nationaal-socialistische regeerders van zijn land door een onopzettelijke, menselijke ondertoon.
Hij is na de oorlog als krijgsgevangene geïnterneerd, maar later hoofdtolk geweest bij het eerste, grote proces tegen Goering en consoorten. Hij maakt daarover slechts terloopse opmerkingen. Wij moeten er hem van verdenken, niet zonder gevoelens van voldoening, tenmiste Ribbentrop daar onder de aangeklaagden te hebben gezien. Want naast, of zelfs voor Goebbels, is hij het abjectste in zijn beeldengalerij...
M. VAN BLANKENSTEIN
|
|