De Vlaamse Gids. Jaargang 34
(1950)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
Hitlers alomtegenwoordige spreektDR. PAUL SCHMIDT is vele jaren lang in de internationale politieke wereld een bekende figuur geweest als tolk van de Duitse delegaties, die op de in de jaren tussen de twee oorlogen zo talrijke, diplomatieke of economische conferenties verschenen. Hij was ongetwijfeld een zeer bekwaam man in zijn vak, en daar hij bovendien een indruk van redelijkheid maakte, vond hij goed zijn weg in die cosmopolitische wereld. Hij hoorde niet tot de groep van vermaard geworden tolken, die uit de vredesconferenties na 1918 en uit de eerste jaren van de Volkenbond te voorschijn zijn gekomen. Hij duikt, als jong man, eerst omstreeks 1923 op. En hij kan zich dan goed staande houden tegenover de grote traditie, die zich reeds gevormd had. In het begin van zijn loopbaan breekt voor hem onmiddellijk een grote tijd aan. Het is als Stresemann ernaar streeft, en tenslotte erin slaagt, Duitsland terug te brengen in de gemeenschap van de volken, en hoopt, maar er niet in slaagt de vrede van Europa op een stevige basis te helpen vestigen. Stresemann was, taalkundig, hulpeloos. Het heette dat hij Engels kon spreken, maar ook daarvan bediende hij zich zeer onbeholpen. Dr Schmidt, die in het Engels en Frans vertaalt, is dus nodig bij alle besprekingen, en daarom zelfs bij de intiemste gesprekken tussen zijn meester en Briand aanwezig. In de herinneringen, die hij nu heeft gepubliceerdGa naar voetnoot(1), vertelt hij van zijn ervaringen in zijn lange diensttijd van 1923 tot 1945. Alle gebeurtenissen en ontmoetingen, waarbij de Duitsers betrokken waren, passeren de revue. Werkelijk van groot historisch belang worden echter zijn verhalen eerst in de periode na de troonsbestijging van Hitler. De nieuwe heren in Duitsland hebben, meer zelfs nog dan hun voorgangers, bij al hun ontmoetingen en gesprekken met vreemdelingen een tolk nodig. Zelfs von Ribbentrop, die toch de reputatie had goed Frans en Engels te kunnen spreken, vertrouwt blijkbaar niet op zijn beheersing van de taal der diplomaten. Schmidt is dan de grote technicus op dit gebied, waarvan ieder van de nieuwe machthebbers, in wedijver soms met elkaar, gebruik wil maken. Bovenal moet hij steeds voor Hitler gereed staan. Er is geen ander die hem kan vervangen. En daarbij blijft het niet. Zijn techniek, van een gesprek te weergeven, verschaft hem nog een andere taak: Zelden heeft Hitler een ontmoeting van betekenis, ook met Duits sprekenden, of met de Russen waarvoor andere tolken gebruikt worden, waarbij Schmidt niet als optekenaar tegenwoordig is. Hij werkt dan daarna zijn aantekeningen uit tot een zeer uitvoerig verslag, dat meestal alleen voor Hitler zelf bestemd is. Buitenlandse staatslieden kennen zijn taak, en vragen menigmaal een afschrift van zijn rapport. Hitler blijkt daar in den regel niet op gesteld. | |
[pagina 272]
| |
Het is slechts Horthy, de Hongaarse regent, die bij zijn ontmoetingen met Hitler bezwaar maakt tegen de aanwezigheid van deze derde. Verder is de lijst van de bekende ontmoetingen vrijwel compleet. Waar er een ontbreekt valt het op. Zo b.v. Hitlers eerste gesprek met Mussolini te Venetië. Mussolini sprak goed Duits en kon het dus zonder tolk stellen. Toch is Schmidt, als verslaggever, bij al hun verdere ontmoetingen tegenwoordig. Men hoort van hem over het drama van de gesommeerde, ongelukkige, Tsjechische president Hacha, die onder de druk van de aan hem gestelde eis zijn land uit te leveren, bezwijmt. Schmidt is geen droog referent. Zijn hart is bij deze dingen. Hij is onmiskenbaar vervuld van haat tegen de grootheden van het regime. Zijn sympathie is met de slachtoffers, en dat zijn bijna allen die met Hitler in aanraking komen, tot Mussolini toe. Voortreffelijk typeert hij, in een soms onbeholpen, gemeenzaam, conventionele taal, zijn mensen. Men ziet Hitler ten voeten uit, in al zijn barbaars cynisme, zijn zelfzucht en zelfbehagen, zijn innerlijke en soms uiterlijke onzekerheid, zijn bazigheid, zijn lichtgeraaktheid en ongebreideldheid. Tenvolle etaleert hij de veelspreker, die preciesheid schuwt, die door ieder gevreesd wordt en die zeer velen overdondert, ofschoon bij vreemdelingen veelal de suggestie reeds na weinig uren wijkt.
Er is het relaas van een gesprek, dat een goed voorbeeld levert van de persoonstypering van de schrijver; en waarvan bovendien zijn beschrijving zo actueel historisch materiaal levert, dat ik het uit het geheel lichten en hier reeds aanhalen wil. Het betreft het bezoek van Koning Leopold aan Hitler, en wat eraan voorafging. Hij beschrijft een ontmoeting zonder enig sensationeel karakter. De aard der figuren herkent men er gemakkelijk in. Hier volgt de vertaling. ... ‘Enige weken te voren was de zuster van Koning Leopold, de Italiaanse Kroonprinses, door Hitler op de Berghof ontvangen, en had daarbij, in een ongedwongen theegesprek, naast een rij van Italiaanse kwesties ook de moeilijke positie ter sprake gebracht waarin haar geboorteland, België, zich toen bevond. Zij had daarbij de zuiver menselijke dingen op de voorgrond gesteld. In het bijzonder interesseerde haar het lot van de Belgische gevangenen, voor wier terugzending naar huis zij met veel gevoel en zeer levendig opkwam. Bovendien schetste zij de voedseltoestand in België in zeer donkere kleuren’. De prinses merkt duidelijk Hitlers ontwijken. Het relaas gaat verder: ‘Als gij met mij over deze dingen niet wilt spreken’ zegt zij tenslotte met echt vrouwelijke tactiek, ‘omdat ik maar een vrouw ben en van politiek niets begrijp, kunt gij dan niet eens met mijn | |
[pagina 273]
| |
broeder Leopold daarover een gesprek voeren? Alle moeilijkheden, die zijn volk ondergaan moet, liggen hem zwaar op het gemoed. Gij zoudt met hem met veel meer nut kunnen spreken dan met mij’. Dan volgt het verhaal van het bezoek: ‘Toen ik dan enige tijd later Koning Leopold uit het kleine hotel beneden de Berghof voor het gesprek met Hitler afhaalde, kwam twijfel bij mij op of hij te voren van het initiatief van zijn zuster bij Hitler iets geweten had. Terwijl hij groot en slank naast mij voortstapte, maakte hij op mij de indruk van een eindexaminandus, die naar een onaangename bij-les moet omdat zijn ouders dat nu zo eenmaal willen, terwijl hij zelf de noodzaak daarvan helemaal niet inziet. Hij scheen met een zekere innerlijke tegenzin langzaam de beroemde trappen te beklimmen die vóór hem niet alleen Koning Boris, maar ook Lloyd George, Chamberlain en de Hertog van Windsor veel veerkrachtiger en met groter verwachting opgegaan waren. | |
[pagina 274]
| |
deren uit Spanje. Maar Leopold was geen goede diplomaat. Hij sprak de woorden van dank wel uit, maar niet op een overtuigende toon. | |
[pagina 275]
| |
Van dat ogenblik af was de ontstemming in het gesprek aan beide kanten volkomen. Leopold zei steeds minder, en menigmaal had ik de indruk dat hij helemaal niet meer luisterde nadat hem de inwilliging van zijn wensen afgeslagen was.’ Schmidt vertelt dan hoe het gesprek voor de bepaalde tijd afgebroken wordt. Maar er moet volgens het programma, nog een theeuurtje op volgen. Hitler, ofschoon teleurgesteld, berust daar toch in. Bij de thee doet hij nog een poging: ‘... Hitler speelde nog eens een hoge troef uit om de koning te bewegen te treden in zijn voorstel van een nauwer samenwerken van de beide landen. In een lange monoloog over de nieuwe ordening van Europa duidde hij aan België, wanneer het op Duitsland ging steunen, niet alleen volle militaire bescherming te zullen garanderen - zodat de Belgen zelf nauwelijks nog een leger zouden nodig hebben - maar dat ook zekere uitbreidingen van gebied in Noord Frankrijk tot Calais en Duinkerken zou kunnen worden toegestaan. Dit is dan het relaas van het befaamde bezoek. Van menige andere ontmoeting, waaronder er zijn van veel dramatischer, ja, wereldschokkender aard, vertelt Dr Schmidt even uitvoerig en even precies.
***
Dr Schmidt is een product van de beste tradities van het Auswärtige Amt, zoals b.v. een Weissäcker gaarne had willen zijn als de omstandigheden hem dat veroorloofd hadden, en zoals men een Lichnowsky, een von Hasselt en zovele anderen heeft leren kennen. Zijn sympathiën zijn zo westelijk gericht dat hij onbewust van zijn heimwee getuigt naar Londen en Parijs. Ik herinner mij een tafelgesprek te Berlijn in 1918 met Dr Solf, de laatste minister van buitenlandse zaken van Wilhelm II. Van de aanbrekende nederlaag had hij nog geen vermoeden. ‘Ik ben pro-Engels’, zo zeide hij toen, blijkbaar weinig beseffende hoe dat een vreemdeling in die dagen moest aandoen, uit zijn mond. Het Auswärtige Amt was in die tijd verdeeld, in een groot kamp van Angelsaksisch georiënteerden en een kleine, maar energische groep van pro-Russen, waaronder toen reeds von Nadolny het meest in het oog liep. De Frans-Oosten- | |
[pagina 276]
| |
rijkse oriëntatie, die allerminst ontbrak, had buiten het departement haar middelpunt. De bewondering voor de Britten bestond in de Wilhemstrasse, in vaak verbazingwekkende vormen, door de hele eerste wereldoorlog heen. Mijn intieme betrekkingen als correspondent van de Nieuwe Rott. Ct. te Berlijn in die dagen berusten vooral op mijn, daar welbekende contact met Engelse, dus vijandelijke bladen. Anderen zagen dit als een gevaar, maar op de bescherming van de ‘pro-Engelsen’ in het departement van buitenlandse zaken en ook van zekere militaire kring, stuitten alle pogingen af om mij uit Duitsland weg te krijgen. Een man die steeds beter Europeaan werd, maar die men geen andere bepaalde oriëntatie kon toeschrijven, was Erzberger. Over het Vaticaan onderhield hij na 1916 - misschien ook reeds vroeger - betrekkingen naar alle kanten.
Het was in April of Mei 1917 toen hij voor het eerst openhartig over zijn oppositionale positie met mij sprak. Hij kondigde in dat gesprek reeds de motie aan voor een vrede zonder annexaties en zonder schadeloosstelling, waarmede hij in Juli van dat jaar de rijkskanselier von Bethmann Hollweg ten val zou brengen. Hij wist dat ik op het punt stond naar Stockholm te vertrekken, waar Camille Huysmans in die dagen zijn befaamde internationale conferentie van socialistische leiders dirigeerde; hij wist dat ik daar vijandelijke grootheden ontmoeten zou en openhartig met hen zou spreken. En verder wist hij dat ik mijn reis naar het Petrograd van Kerensky zou voortzetten. Over de personen, die op dat ogenblik in de Russische hoofdstad achter de schermen grote invloed uitoefenden, bleek hij uitstekend ingelicht. Ik heb te Petrograd geen fout in zijn oriëntatie kunnen ontdekken.
Wie die atmosfeer te Berlijn tijdens de eerste wereldoorlog heeft gekend, kan zich eerst een begrip vormen hoe de samenzwering van 1944 een zo grote uitbreiding heeft kunnen krijgen, zo belangrijke figuren kon omvatten, en zo weinig kracht tot daden vertonen. Het is te naief te geloven, dat de verontwaardiging over Hitlers barbaarsheden voor alle, of zelfs voor de meeste deelnemers de voornaamste drijfveer was. Velen hunner zouden hem gaarne hebben gebruikt, wanneer zij maar hadden kunnen geloven in zijn doeltreffendheid als vestiger van Duitslands oppermacht. Zij hadden leren inzien, dat hij slechts rampspoed voor Duitsland brengen kon. Er was onder hen echter ook een element van het type-Lichnowsky, het type-Bernstorff, von Hasselt, Erzberger, enz., pacifistisch gestemden, goede Europeanen of cosmopolieten, met Angelsaksische oriëntatie meest. Het is deze oude sfeer die onmiskenbaar Dr Schmidts sympathie had. Hij blijkt in het bijzonder een grote bewonderaar te zijn geweest van Stresemanns politiek. Hij kent slechts de Stresemann zoals deze zich in het laatste decennium van zijn leven ontwikkeld had. Ik had hem nog gekend als jong, ambitieus, omhoogklauterend nationalistisch rijksdagslid, luidruchtig en onbemind. Men hield er toen van eraan te herinneren, dat hij gepromoveerd was op een | |
[pagina 277]
| |
juridisch-economische dissertatie over bier op flessen, ter voorbereiding van een loopbaan omhoog langs de trap van de werkgeversorganisaties. Tijdens de oorlog hadden zijn scherpe woorden en zijn scherpe stem mij vaak afgestoten als ik luisterde naar de rijksdagdebatten over het oorlogsbeleid. Hoe de snelle ommekeer in hem gekomen is, weet ik niet in bijzonderheden. Maar, toen ik in het voorjaar van 1922, tijdens een bezoek aan Berlijn, met hem contact zocht terwille van een enquête hoe Duitsland stond tegenover de Volkenbond, trof ik in hem de meest helderziende van alle leidende Duitse politici. Rathenau, met wie ik in de laatste jaren voor zijn dood zeer bevriend was, durfde geen eigen gedachten hebben over het onderwerp. Hij was toen minister van Buitenlandse Zaken. Even schuw toonden zich Dr Wirth, de rijkskanselier en de leidende mannen in het katholieke centrum en van de socialisten. Nuchtere, aan redelijke en later vervulde voorwaarden gebonden, toeschietelijkheid vond ik, tot mijn verbazing, bij de conservatieven, zelfs bij militante figuren als Dr Karl Helfferich. Maar het meest onbevreesd, het meest internationaal denkend bleek mij toen reeds Stressemann. Anderhalf jaar later, tijdens de eindstrijd over de bezetting van het Ruhrgebied, trof ik hem nog verder ontwikkeld in de richting waardoor hij vermaard zou worden. Hij ontvouwde toen tegenover mij plannen, die hij weldra, als rijkskanselier, zou verwezenlijken. Hij was daarin alle andere Duitse politici ver vooruit. Mijn laatste ontmoeting met hem is geweest te Scheveningen, in Augustus 1929, 5 weken voor zijn dood. Voor het eerst hoorde ik hem spreken met een zachte stem, en zonder wrok, ja met psychologische verontschuldigingen voor zijn bitterste binnenlandse vijanden. Het was een zeer intens en voor mijn gevoel diep tragisch gesprek. Ik wist toen met een stervende te spreken. Niet enkel om zijn, toen reeds zeer ongezond uiterlijk, maar omdat hij sereen-beschouwend sprak als een man, die afgerekend had met het leven, en nu tegenover een ander, die zijn vrienden en vijanden en zijn strijd goed had gekend, dit alles voor zich zelf de revue wilde laten passeren. Hij was van schokkende menselijkheid. Na een uur wilde ik vertrekken, menende het uiterste gevergd te hebben van zijn krachten. Want meestal had hij gesproken. Maar toen zei hij iets, dat zijn tragedie en de tragedie van zo menige, tot algemeen menselijk inzicht doorgeworstelde Duitser, zo fel in het licht stelde: ‘Neen, gij gaat niet weg. Het is nu vijf uur en ik wordt om half zeven eerst afgehaald. Zolang blijft gij. Ik kan niet alleen zijn’. Hij had toch een delegatie om zich heen! Maar de Duitser praat met de Duitser wetenschap, politiek, philosophie, strategie. Maar als hij menselijk zich openen wil, is hem de hem verstaande vreemdeling het naast. Met grote warmte sprak hij over Briand. ‘Wat men bij ons ook zeggen moge, hij heeft mij nooit misleid, nooit belogen. Nooit heeft hij een belofte onvervuld gelaten, waarvan de vervulling binnen de macht van zijn invloed lag.’ Een jaar later sprak Briand te Genève ter nagedachtenis van Stresemann. Met zijn, vaak zo indrukwekkend pathos, zeide hij: ‘Ik zie zijn schim. En | |
[pagina 278]
| |
deze schim zegt mij: Vriend...’. En toen kwamen, haast tot mijn verbijstering, precies de woorden die ik van Stresemann, in ons laatste gesprek, over hem gehoord had. Ik vertelde dit kort daarop aan Briand. Hij keek mij met zijn eigenaardige, wat sarcastische glimlach aan: ‘Ik had verwacht dat Curtius dit zou getuigen. Toen hij het niet deed, heb ik Stresemann zelf laten spreken.’ Dat had hij inderdaad. Curtius was de opvolger van Stresemann. Dr Schmidt ziet in Stresemann reeds in 1924 de strijder zonder smet of blaam, en hij merkt niet op, dat zijn held niet enkel met het blanke zwaard maar ook met nagels en tanden strijden moet, om zijn weg te kunnen gaan. Hij ziet hem politiek serafijns, terwijl andere Duitsers, van gelijke gezindheid, en internationale gevoelens, zich nog stoten aan de scherpe stem, de bruuske manieren, het uiterlijk en de manieren van de oude corpsstudent en aan het cynisme van zekere methoden van beleid. Schmidt vermag nog niet zijn man te typeren, zoals hij later vaak zo meesterlijk zal doen.
***
Over zijn eerste periode zijn de herinneringen van Dr Schmidt, ofschoon anecdotisch soms aardig, nog tamelijk kleurloos. Onvermijdelijk moeten zij ook dan soms historisch belangwekkend zijn, door de dingen, die hij van ambtswege opvangt. Hij is b.v. de man, die tolk is, en daarom het levende referaat, van de befaamde, vertrouwelijke ontmoeting van Briand en Stresemann, te Thoiry. Deze ontmoeting bepaalde hun vriendschap en samenwerking, en heeft de wereld van die dagen met grote hoop vervuld. Schmidt is ook de vertolker van Stresemanns ongeduld in latere gesprekken met Briand, als deze de beloofde opheffing van de Franse bezetting in het Rijnland nog geruimen tijd niet kan bewerken. Een overzicht van het raderwerk der gebeurtenissen om hem heen heeft Schmidt echter nog niet. Daarvoor is hij dan nog te jong ambtenaar, te zeer dienst-instrument, waarmede men niet onnodig over de loop van het spel spreekt. Ik mis allerlei pikante incidenten en samenhangen. Men leest niet van een ruzie te Locarno, in de avond voor de ondertekening, tussen Stresemann en de Engelsen, die zowel Chamberlain als Stresemann en Luther (de Duitse rijkskanselier) de volgende morgen in bezorgdheid deed ontwaken. Met een gezicht als een oorwurm nam Austin Chamberlain die morgen de serenade in ontvangst, die het harmoniecorps van Locarno hem bracht ter ere van zijn verjaardag. Hij fleurde eerst weer op, toen later in de morgen bleek, dat over en weer dezelfde katerstemming geheerst had. Hij kent ook blijkbaar niet het kleine detail, dat Stresemann 's avonds vertelde en dat later ongezochte bevestiging vond: Dat Stresemann en Luther 5 minuten voor zij ter ondertekening van het befaamde verdrag uitreden, een telegrafische opdracht kregen van de meerderheid van het kabinet te Berlijn, niet te ondertekenen, maar dat zij zich niets daarvan hadden aangetrokken. Het | |
[pagina 279]
| |
telegram was te laat gekomen, zo heette het later... En geen Duits politicus zag er nog heil in van Stresemanns indiscretie te gewagen. Zo blijft het jaren lang. Schmidt vertelt hoe rijkskanselier von Papen van de conferentie van Lausanne in Juli 1932 (waar Duitslands verplichting tot schadeloosstelling tot een einde kwam) plotseling naar Berlijn moest, om een interview met hem, in een Frans blad verschenen, onschadelijk te maken. De volledige geschiedenis was toch schilderachtig genoeg en tekenend voor von Papen. Zijn omgeving had het ongeluk zien aankomen. Dagen lang had zijn perschef reeds rondgelopen met bezorgd gelaat. Hij (Dr Zechlin) vertelde mij, op zijn sarcastische manier: ‘Er gaat een ongeluk gebeuren. Onze rijkskanselier gaat iedere morgen zonnebaden nemen op het strand van Ouchy. En iedere keer strekt zich, medezonnebadend, naast hem uit Stéphane Lauzanne, van de Matin. Zij praten over politiek, en het kind von Papen luistert naar geen waarschuwing’. De ontploffing kwam, toen Lauzanne de gesprekken samenvatte in de vorm van een interview, waarin hij von Papen zover liet gaan over een Frans Duits verbond te spreke. Men kan zich nu nog voorstellen hoe diens steunpilaren, de Duitse conservatieve nationalisten, daarop reageerden! Ook op de economische conferentie van Londen in 1933 is Schmidt nog niet geheel in het spel. Hij vertelt van incidenten, waarbij hij zelf betrokken is. Hij herinnert er ook aan, dat Hugenberg in die dagen aftreedt. Maar het grote knaleffect van dat moment blijft onvermeld. Hugenberg, tot op dat ogenblik de bondgenoot en minister van Hitler, dient ter conferentie een memorandum in, waarin niets minder betoogd wordt dan dat aan Duitsland kolonisatiegebied gegeven moet worden in Oost-Europa! Het was een waarlijk verbijsterende misstap. Toch waren Schacht en vele anderen, die beter wisten, leden van de delegatie. Men zeide toen reeds dat zij Hugenberg hadden laten begaan, omdat Hitler hem kwijt wilde en het opportuun was dat hij zich zo dodelijk compromitteerde. Maar ook dan reeds treffen de lezer aardige persoonstyperingen. Austen Chamberlain had blijkbaar Schmidts sympathie niet, zomin als later diens noodlottige broeder Neville. Kostelijk tekent hij beiden: Austin, iedere gepaste en ongepaste gelegenheid aangrijpende om te geuren met zijn Frans, dat hij vlot maar met volmaakt Engels accent spreekt. En Neville, die gaat zwaaien met zijn armen, als hij opgewonden raakt. Een zedebeeldje van dodelijk stijf hofcermonieel, een feestelijkheid ten hove als beproeving voor de gedelegeerden op een conferentie, laat hij voor ons leven als hij schrijft over de conferentie-Young in den Haag, 1929-1930. Veel is er veranderd sedertdien aan het Nederlandse hof!
(Slot in volgend nummer)
M. VAN BLANKENSTEIN |
|