Herman van Snick, miniatuurdichter
TE Oostduinkerke, in de driehoek Veurne-Diksmuide-Nieuwpoort, leeft en werkt de Vlaamse dichter Herman Van Snick, vrederechter aldaar. Hij werd te Antwerpen geboren op 19 Januari 1914, studeerde aan de Gentse Universiteit, alwaar hij in 1937 tot doctor in de rechten promoveerde, was zeven jaren advocaat in zijn geboortestad en kwam zich daarna, als opvolger van de te jong gestorven Frans-Belgische prozaschrijver Jean Teugels, in West-Vlaanderen vestigen, ergens bij de zee, in de nabijheid van roemrijke oude stadjes.
Tijdens zijn Gentse studententijd verdiende Van Snick zijn eerste dichterlijke sporen met de bundels ‘Aanhef’ en ‘De Droomen van de Werkelijkheid’. Met fijne stift tekende hij de lijnen van zijn tere gevoelens en de omtrekken van zijn frele droomgestalten; en waar de verbeelding of het gevoel hem dreigden te overrompelen, herstelde een olijk ironische geest dadelijk het bijna verstoorde evenwicht. Voornaamheid is steeds bij Van Snick een grondtrek geweest. Hij heeft daarenboven een sterk uitgesproken voorkeur voor poëtische miniaturen: zelfs als hij iets groots wil verwoorden, werkt hij op microscopisch kleine schaal. En precies déze dichter kwam wonen in de nabijheid van de wijde, wilde zee.
Even vóór de oorlog schreef hij te Antwerpen een ‘Abecedarium’, zuiver van lijn, diep van inhoud, hier en daar aanknopend met die wondere kleinkunst van de eenzame en ietwat vergeten Max Elskamp. En kort na de bevrijding gaf Van Snick zijn merkwaardige bundel ‘Reportage Europa’ uit, waarin o.a. zijn bekende clandestiene oorlogsgedichten werden opgenomen. In elk ander land ter wereld zouden alleszins een paar eruit, wegens hun zuiver volkse toon en hun scherpe vormkracht, gemeengoed zijn geworden; doch in Vlaanderen moet een dichter zijn tijd kunnen afwachten, zelfs als hij zijn eigen tijd als inspiratiebron heeft genomen.
In zijn pas verschenen dichtbundel, ‘Balladen van hier beneen’ (Uitg. De Sikkel, Antw.), heeft Van Snick thans de actualiteit vermeden. Hij blijft het anecdotische gedicht trouw. In elk stukje condenseert hij een gans drama, meestal van mensjes die te klein van formaat zijn om zegevierend weerstand te kunnen bieden aan het onverbiddelijke lot. Maar het blijft niet bij het concrete gevalletje, het groeit uit tot het algemene. In deze balladen krijgen de opgeroepen gestalten de betekenis van symbolen. Het oude heertje, de zeeldraaier, de pianiste en Suske-van-den-Spoordijk zijn wat méér geworden dan simpele luitjes waarover enkele treffende bijzonderheden worden verteld. De dichter gaf hun een diep menselijk reliëf, een geestelijke achtergrond.