Multum in parvo
DE elfde strophe van het beroemde lied, ‘Het daghet in den Oosten’, is, naar het blijkt, niet duidelijk in haar laatste twee regels:
‘Si nam hem in haren armen,
Si custe hem voor den mont,
Tot also menigher stont.’
Het zelfstandig naamwoord ‘die stont’ (die stonde) betekent inderdaad in het Middelnederlands o.a.: maal, keer, werf. (Zie Verdam, vo stont), b.v.: tot twee stonden = tweemaal;
tot diversche stonden = herhaaldelijk; |
te twee stonden ofte drien = twee- of driemaal; |
meer dan vijf ende twintigh stont = meer dan 25 maal; |
dusen(t) stont = duizendmaal; |
tot menigher stont = menigmaal; |
tot also menigher stont = God weet, hoeveel maal. |
De laatste twee regels komen dus neer op:
De passus in zijn geheel heeft een pendant in een zeer aantrekkelijk (maar weinig gelezen) dichtwerk van Dirc Potter uit ongeveer 1420 (Der Minnen Loop), waarin oude en nieuwe liefdesgeschiedenissen zeer pittig worden naverteld en waarin het beroemde verhaal van Hero en Leander (het model van onze ballade: ‘Het waren twee Conincxkinderen’) ons op zeker ogenblik laat horen hoe Hero, de koningsdochter, het aangespoelde lijk van de door haar beminde Leander, de koningszoon, met kussen overlaadt:
‘Si custe meer dan dusent stont
Den doden lichaem, daer hi lach.’
(lichaem was vroeger ook mannelijk).
Oudere en nieuwere vertalers of bewerkers hebben onze passus niet begrepen. De middeleeuwse Nederduitse vertaling b.v. laat de strophe in kwestie