De Vlaamse Gids. Jaargang 33(1949)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 548] [p. 548] Gedicht Nu breekt een brede klaarte uit, een diepglans uit het goud ontheven, een licht dat loom de ogen sluit... Nu ruist het orgel van het leven. Nu geurt een honingzoete roos, nu komen schuchter tederheden als lispelwinden licht en broos gegleden over onze leden. Een licht-juwelen sterrenstoet uit nevelslingers opgestegen tiegt door de lucht, nog speelt het bloed als 't zindren van die fonkelregen. Gij slaapt en droomt. Ik waak en wacht en wil mijn wensen nog verrijken met wankel hopen dat deez' nacht tot aan mijn eeuwge nacht zal reiken. Wij zoeken naar wat eeuwigheid en vinden hoogst het nachtgefluister der vuurge vrouw die in het duister haar lichaam tegen 't onze vlijt. De droom is als een kinderfeest, te groots voor onze trage handen: een vuurzuil die steeds hoger rijst en stijgt door soeple, vlamberande luchtpaleizen van louter licht. De droom smeult steeds: een gulzig haken naar iets dat puurder, heldrer is dan 't leven dat wij juichend smaken. Wat zoeken wij? Wij drijven uit op snelle, bodemloze stromen. De dromen en de eeuwige bruid... Hoe zullen wij de nacht ontkomen? Marc DECORTE Vorige Volgende