Stenografeer een gesprek van beschaafde lieden en las het in een roman in, dan blijkt het een zinloos en kinderachtig gestamel te zijn.
Men herkent de goede roman aan het wezenlijke van zijn onbelangrijkheden; de slechte aan het onbelangrijke van zijn essentialia.
Haast in een roman is een bewijs van onmacht; wie een toestand niet aan kan, ontvlucht hem zo snel mogelijk.
Snelle, en zogenaamd dynamische romans zijn romans van luie schrijvers voor luie lezers.
Er zijn geen onbegrijpelijke boeken, alleen lezers die niet begrijpen.
Een schrijver behoeft niet overtuigd te zijn, als hij ons maar overtuigt.
Geen mens, ook geen romanmens, kan leven zonder een vrij aanzienlijke mate van domheid, omdat leven nu eenmaal dom is.
Van alle romanfiguren hebben de kunstenaars de minste kans van slagen.
Wanneer men er al lezende aanstoot aan neemt dat Julius Caesar in een Rolls Royce rijdt, bewijst dat alleen dat de romancier overtuigingskracht mist.
Alles wordt betaald: poëzie en onvrede.
Ik heb een onredelijk verlangen naar de rede. Mijn rede zegt mij dat in het onredelijke mijn ware leven schuilt.
Ik ben mijn vijand en mijn gevaar. Alle bedreigingen van buiten af verzinken daarbij in het niet.
Nachturen, als tropenjaren, tellen dubbel.
Ik ben niet ontworteld. Ik kan niet ontworteld zijn. Ik bezit geen wortels.
Een kriticus ontdekt, bewust of onbewust, alléén de fouten waar hij zelf toe in staat is, dus alle kritiek is in wezen altijd zelfkritiek.
Ik lees liever een handschrift dan een gedrukt boek. Het feit dat een ieder het boek ter hand kan nemen tast mijn plezier aan.
Ik houd ziet van gedachtenwisseling. Ik weet niet wat ik met eens andermans