Nojorkam, schilder en schrijver
ITALIE trekt velen onder de Vlaamse kunstenaars aan. Schrijvers die schilderen zijn er heen getogen zoals een Felix Timmermans; en ook schilders die schrijven zoals mijn broer Norbert-Joris-Kamiel. Verleden jaar ging hij naar het land ‘waar de appelsienen bloeien’, bezocht er o.a. Milaan, Verona, Venetië, Ravenna, Florence, Lucca, Assisi, Rome, Napels en Capri; en twaalf maanden later verraste hij het kunstminnende publiek èn op een indrukwekkende reeks doeken èn op een belangwekkend reisverhaal: ‘Retour d'Italie’ (Uitg. Saturnus, Gent).
Reeds jaren heeft hij in de kunst de naam van Nojorkam aangenomen. Allicht om niet verward te worden met naamgenoten die ook schrijven en om des te beter een eigen persoonlijke weg te kunnen opgaan. Kind van deze op vernuftige naamcombinaties verslingerde tijd (o Benelux, Unesco en andere vreemde toverwoorden!), smolt hij zijn drie voornamen tot één geheimzinnige eenheid samen.
In zijn ‘Retour d'Italie’ verklapt Nojorkam zijn hang naar een niet alledaagse schuilnaam. ‘Te onzent houdt men niet van pseudoniemen’, verklaart hij; en verder: ‘de Italianen hebben meer verbeelding’.
Waarom nu schreef hij dit boek in het Frans? Om een bepaald publiek te bereiken? Misschien... Om ook hierin anders te doen dan vele anderen? Mogelijk... In een tijd van gescherm met moedertaalbeoefening in alle graden en op alle paden dienen degenen, die tegen het Frans van een Vlaming gekant zouden zijn, te weten dat Nojorkam's en mijn moeder een Walin was en dus, hoe paradoxaal zulks ook moge klinken, onze moedertaal eigenlijk... het Frans is. En zo tracht mijn hart nog goed te praten, waarmee mijn geest niet altijd vrede neemt. Vergeten we evenwel niet, dat Nojorkam ook in het Nederlands schrijft.
Al mijn ander werk heb ik opzij geschoven om in één adem het relaas over Nojorkam's Italiaanse tocht te kunnen uitlezen. Het reisverslag behoort tot de eniszins ondankbare prozavormen: wie geen onrustig bloed in zich heeft, voelt er gewoonlijk niets voor. Maar daar niemand thans rustig in zijn zetel kan blijven zitten en de reispas even noodzakelijk is geworden als de identiteitskaart, kent de toeristische letterkunde thans meer bijval. Diplomaten en dichters, schilders en schrijvers, allen reizen, nemen nota's links en rechts en laten rechts en links reisreportages verschijnen. Het moderne reisverslag is over het algemeen levendig, het davert in snel tempo voort; maar het ontkomt soms niet aan een zekere oppervlakkigheid. De vroegere reisjournaals waren vaak steviger, maar langdradigheid maakte ze wel eens onleesbaar. Nojorkam heeft beide euvels vermeden. Waar hij in een zo classiek land als Italië in het spoor van Goethe en andere eerbiedwaardige voortrekkers dreigde te lopen, heeft hij wijselijk, zoals in zijn hoofdstuk over Rome, hun doorluchtige schimmen opgeroepen en zich op de achtergrond geplaatst; en anderzijds geeft hij toe niet als reporter, doch als schilder naar Italië te zijn gekomen: noch de Paus, noch Papini wenste hij te interviewen of te zien.