Met pen en potlood
4.
In 1927 moesten de dichters, die voor de Prix Jean Moréas wensten in aanmerking te komen, ten gerieve van de negen juryleden negen exemplaren van hun werk irsturen. Onder de kunstrechters bevonden zich Henri de Régnier, Paul Fort, Souday en Valéry, André Fontainas, Ernest Raynaud, Alfred Poizat en een paar mindere goden uit de Parijse élite.
Aan een paar vrienden, een oude en een jonge, vroeg ik wat zij daarover dachten. De grijsaard meende, dat het sturen van een werk aan negen erkende ‘Meesters’ in elk geval winst betekende, zelfs al kreeg men de prijs niet.
De melkbaard redeneerde niet zo sereen en liet enigszins sluw de volgende woorden uit zijn lichtjes smalende mond rollen:
- Goedkoop en behendig middeltje om gratis een karrevracht dichtbundels te bekomen, vooral in tijden van poëtische hoogconjunctuur...
Mijn jonge, slimme vriend, we zullen die betere tijden met wijsheid en geduld zoetjes afwachten...