De Vlaamse Gids. Jaargang 32
(1948)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Het personalisme van N. BerdjajewGEBOREN in 1874 komt Nicolaas, Alexandrowsitsj Berdjajaw naast Solewjew, Rosanow, Feodorof en anderen het Russische denkleven vertegenwoordigen. Hij was de stichter van vele wijsgerige tijdschriften en verenigingen en heeft een nieuwe philosophische richting ingeluid. Zijn theorie over ‘het personalisme’ wordt uiteengezet in ‘Slavernij en Vrijheid’, dat door de uitgeverij Pantheon aan het Nederlandse publiek wordt voorgelegd.Ga naar voetnoot(1) In de titel alleen ligt de synthese besloten van de hele gedachtengang. De norm waaraan heel de persoonlijkheid zich zal afmeten ligt besloten in deze antinomie. Aldus steunt het personalisme op de hoogste waarde van de vrije, ene en scheppende persoonlijkheid, op zichzelf een heelal in potentie vormend en zich existentieel verhoudend tot de vormende waarden van omgeving en gemeenschap. In deze zin is de nieuwe wijsgerige stelling te kwalifiëren naar het woord van de Engelse personalist G.T. Lowther: ‘een philosophie van de actie’. Inderdaad staat de persoonlijkheid tegenover interne en externe banden, die in één vrijheidsdrang dienen gebroken opdat de persoon op zich zelf staande zich zelf zou begrijpen, kennen en ontwikkelen.
Deze actie is tevens de grondidee van de stelling van John Macmurray, Albert Schweitzer, Martin Buber, Olaf Stapledon en Emmanuel Mounier, doch het is Berdjajew die ze philosophie van de persoon, ‘personalisme’, noemde en het beeld ophangt van de vrije persoonlijkheid in de vrije gemeenschap. In Frankrijk wordt deze philosophische richting vertegenwoordigd door het tijdschrift ‘Esprit’, onder leiding van reeds genoemde E. Mounier. Behalve in Frankrijk, waar de Russische balling Berdjajew thans verblijft, is het personalisme over heel Europa verspreid. ‘Esprit’ bericht o.a. dat Edouard Koobek, oud-minister van de nationale Republikeinse Zuidslavische regering, in zijn land de grote stoot gaf tot de verspreiding van het personalisme. In Polen was het professor Bohdan Suchodolski die met deze philosophie de Poolse weerstand tijdens de Duitse bezetting stimuleerde. Ook in Nederland groeiden deze ideeën tijdens de oorlog onder de vorm van een socialistisch personalisme. Altijd volgens ‘Esprit’ zou de stichting van de Nederlandse partij van de Arbeid het voornaamste resultaat zijn van deze wijsgerige richting aldaar. In deze zelfde periode gingen in Roemenië jonge liberalen zich verenigen in een personalistische groep om doelmatiger te kunnen optreden tegen het fascistische leerstelsel. Na de bevrijding keerden ze zich ook tegen het communisme, wat hen door de Roemeense schrijver en personalist Camille Petresco verweten wordt, en wat Emmanuel Mounier als volgt | |
[pagina 2]
| |
commentarieert: ‘Les réfractions du personalisme dans quelques millieux roumains est un bon exemple des confusions qui peuvent se produire sur un mot’. In Zwitserland werden de ‘Cahiers du Rhóne’, de wijsgerige serie ‘Etre et penser’ en het weekblad ‘Servir’ uitgegeven, terwijl Engeland ‘Transformation’ van Stephan Shimanski en Henry Treece kent. De stellingen worden echter het zuiverst in ‘Slavernij en Vrijheid’ van Berdjajew teruggevonden. Omdat het personalisme de wijsbegeerte van de actie kan worden genoemd, geeft dit boek de meest voorkomende vijanden der vrije persoonlijkheid aan. De ene valstrik, interne of uitwendige, wordt behandeld na de andere. In een inleidend woord neemt Berdjajew aan dat alle wijsbegeerte steunt op een conflict. Daarop steunt ook heel het werk. Hij stelt de personaliteit in conflict met levensuitingen die deze aan banden leggen. Daar de persoonlijkheid een evoluerende onveranderlijkheid is, met de vrijheid als grondslag, kan ze op verscheidene wijzen de waardeschalen van leven en gedachte definiëren. De verhouding verandert niet het wezen zelf, maar werpt conflicten op in deze of gene zin, die altijd een eschatologisch perspectief hebben. Dit eschatologisch perspectief, dat een weerkaatst licht werpt op de gedachte en houding, bepaalt de levenswijze, vervuld van contradictie en paradox. Het eschatologisch perspectief van de personaliteit is de totale vrijheid van geest en lichaam, die geen dualiteit maar een onbreekbare eenheid: de persoon, vormen. Daar de personaliteit een microcosmos is in potentiële toestand, staat ze niet in verband met iets anders doch verhoudt zich onafhankelijk tot wat er buiten ligt. Daarom vertrekt Berdjajew van het axioma dat er een tegenstelling bestaat tussen vrijheid van geest en de wereld, want de waarde van de mens staat hoger dan de historische waarden van staatsmacht, nationaliteit of beschavingsbloei. Hij bindt de strijd aan tegen de menselijke slavernij, alhoewel hij er voor waarschuwt bij hem niet een practisch programma en concrete oplossing te zoeken. Hij wil geestelijke hervorming. De persoonlijkheid, meent Berdjajew, is de afgezonderde eenheid (individualiteit dient vermeden) van alles wat tot de object-wereld behoort. Deze wereld kan en heeft er inderdaad een grote invloed op, doch is er niet mede te vereenzelvigen. De mens zal aldus in de mogelijkheid verkeren zijn houding te bepalen tegenover alles wat tot die object-wereld behoort. Een houding bepalen veronderstelt reeds vrijheid, zodat het bestaan van de persoonlijkheid de vrijheid vooronderstelt. Doch die vrijheid is ook enkel dan mogelijk wanneer de persoonlijkheid op zich zelf staat. Vrijheid behoort immers niet tot de object-wereld, die ook staat of kerk, natie of gemeenschap omvat. De persoonlijkheid kan immers pijn en vreugde voelen, de collectiviteit kan dit niet. Daarom brengt de object-wereld slavernij mede. Nochtans kan de persoonlijkheid al deze zaken existentieel in zich opnemen, waardoor de vrijheid tot stand komt. Buiten haar bestaat geen existentieel centrum. Daarom is zij ook het totaalbeeld van de mens, waarin het spirituele principe geest en lichaam overheerst, zodat haar eenheid een schepping van de geest is. | |
[pagina 3]
| |
Warneer het woord ‘persona’ in de oudheid alleen de betekenis van masker had, dat gedragen werd in toneelopvoeringen, krijgt het door de Scholastiekers die het van Boëtius erfden reeds de betekenis van ‘redenerend individueel wezen’. Het Thomisme brengt een nieuw element door een duidelijk onderscheid aan te tonen tussen persoonlijkheid en individualiteit. Bij Leibnitz is de persoonlijkheid gerealiseerd in het zelfbewustzijn, terwijl Kant met dat alles afbreekt en de ethische conceptie in de plaats stelt van de intellectuele. Hij stelt de vrije persoonlijkheid tegenover de determinerende natuur. Max Stirner kan een voorloper van Berdjajew's personalisme genoemd, wanneer hij spreekt van de persoonlijkheid als microcosmos, die de hele wereld in zich opneemt. Om duidelijker de persoonlijkheid te kunnen definiëren begint Berdjajew met een onderscheid te maken tussen persoonlijkheid en individu. Het individu is verbonden met de materiële wereld en heeft als dusdanig geen universele inhoud. Het heeft in zover waarde als het staat in een bepaalde verhouding tot andere individuen of objecten. Daardoor worden de sociale verhoudingen hiërarchisch. Het personalisme is los van ieder vooropgestelde bepaling, want de persoonlijkheid vormt een doel op zichzelf. Ze is een potentieel ‘al’ die zelf haar verhoudingen in volle vrijheid bepaalt en daarom niet te rangschikken is in een hiërarchische ladder van persoonlijkheden (het woord is hier niet juist aangewend, daar het het hiërarchisme uitsluit). Dit personalisme van B. is theïstisch en christelijk. Dit wordt niet daar alle personalisten aanvaard. Olaf Stapledon bijvoorbeeld neemt geen bovennatuurlijke sanctie aan en acht de ‘geest’ voldoende om de maatstaf van goed en kwaad te bepalen. Ook Albert Schweitzer in zijn ‘Philosophie de la civilisation’ neemt een intellectueel agnosticisme aan dat er naar streeft het leven tot zijn maximum-waarde op te voeren. Of het personalisme nu theïstisch is zoals bij Berdjajew of steunt op de persoonlijkheid als dusdanig, toch sluit het in zich het besef van zonde en schuld van goed en kwaad. Vrijelijk kan een of andere richting verkozen worden. Maar keuze betekent conflict, betekent actie. De verhouding meester-slaaf is anti-personalistisch. Beide zijn immers onvrij. De dictator is een slaaf van zijn eigen slavernij en staat dus op dezelfde trap, om niet te zeggen lager, dan zijn onderdanen. Caesar, noemt Berdjajew de zwakste onder de mensen, want hij die straft, geeft een bewijs van zijn zwakheid. De meester ziet een ander voor zich bestaan, de slaaf zich zelf voor een ander. Beide zijn afhankelijk. Daarom zegt B.: ‘Een maatschappij van vrije mensen, een maatschappij van personaliteiten, is noch een monarchie of een theocratie, een aristocratie of een democratie, ze is geen autoritair regime, geen liberale gemeenschap, noch een bourgeois-maatschappij of een socialistische maatschappij; ze is fascisme noch communisme, zelfs geen anarchisme, zover als er objectivering mogelijk is bij het anarchisme. Dit is zuiver apophatisch, zoals de kennis van God zuiver apophatisch is, vrij van concepten, vrij van alle rationalisatie’. In het conflict meester-slaaf ligt de definitie zelf en het wezen van de | |
[pagina 4]
| |
persoonlijkheid besloten. Daarom dienen de verschillende vormen van slavernij opgezocht om des te beter gewapend te zijn: | |
1o De mens als wezen betekent slavernij.Er dient een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de mens als wezen en de mens als geest. Het wezen is statisch, de geest dynamisch. Het wezen is immers een product van de constructieve gedachte en behoort daardoor tot de geobjectiveerde wereld. Dat betekent dat het wezen ingeschakeld is in een wereldorde. Welnu, een vooropgezette wereldorde bestaat niet (‘God heeft geen wereldorde geschapen’, zegt Berdjajew op blz. 102), want de waarheid staat niet aan de zijde van de concepten, maar bij de geestelijke kennis. De waarheid is immers niet dogmatisch maar dynamisch omdat de waarheid leven is en vijandig staat tegenover het verstarde en verharde wezen. Van de mens als wezen is men slaaf omdat de houding vooraf bepaald is door het concept zelf. | |
2o De slavernij van de mens tegenover God.Volgens Berdjajew heeft God de mens geschapen naar zijn eigen beeld, d.w.z. met zijn goede en slechte eigenschappen en daarom kan hij niet overheersen noch de slaafse verering van een onwillig mens eisen. God heeft immers van de mens geen slaaf gemaakt. Dit heeft de theologie gedaan. Zij heeft van God een object gemaakt en aldus het determinisme aan hem verbonden. De sociale slavernij heeft zij overgebracht op de betrekking God-mens en aldus in een lasterend sociomorphisme de almacht, alwetendheid, enz. vooropgesteld. God echter is menselijk en vraagt menselijkheid. Hij is niet het absolute. Hij lijdt met de wereld en met de mens. Het atheïsme heeft aldus een positieve waarde omdat het het monarchistisch en absolutistisch begrip van God verwierp en aldus de Godsidee zuiverde. God betekent immers vrijheid en liefde en is daarom noch wereldorde, noch wereldbeheerder, noch voorzienigheid. God leeft in de persoonlijkheid als existentieel centrum en niet in of boven de gemeenschap. Daarom ook is ieder kerkbewustzijn tegen de persoonlijkheid gericht om zijn gesocialiseerd karakter en om lijn objectivering van de Godsidee. | |
3o Natuur en vrijheid.De natuur is de wereld der objectivering. Objectivering betekent het tegenovergestelde van vrijheid, zodat de natuur de antithesis is van de persoonlijkheid. Alles wat zich in de natuur voordoet is door causaliteit verbonden. De persoonlijkheid breekt echter iedere band, ook de causale. Doch de natuur spant valstrikken: de erotisch-sexuele, de nationale, racistische, de mystisch collectivistische, de dionystische e.a. Aldus wordt de persoonlijkheid een slaaf van het organische en dus van het cosmische geheel. | |
4o Maatschappij en vrijheid.Daar de persoonlijkheid een microcosmos is, maakt de maatschappij deel uit van de persoonlijkheid en niet omgekeerd. De maatschappij is enkel reëel voor zover deze bestaat in de persoonlijkheden en niet als som van individuen. Daarom is ze niet organisch, want aldus wordt ze boven het ‘Ik’ en het ‘Jij’ geplaatst en het personalisme aanvaardt geen hiërarchie, omdat hiërarchie overheersing en dwang, een determinerende kracht veronderstelt. De organische maatschappij tyranniseert door de openbare | |
[pagina 5]
| |
mening, door leugen en uiterlijk vertoon. De mensen leven in een geestelijke gemeenschap, dat is de werkelijkheid. De maatschappij is een symbool en als dusdanig een geobjectiveerde kennis, waaraan de werkelijkheid onderworpen wordt. De persoonlijkheid dient zich echter los te maken van deze kennis om in de werkelijkheid, d.i. de waarheid te treden. | |
5o Beschaving en vrijheid.Tussen het rijk van de natuur en dit der vrijheid staat de beschaving. Aan de beschaving werden concepties verbonden die gelden als maatstaven en conventies. Juist deze z.g. waarden zijn absoluut te bewaren, zodat de mens en zijn vrijheid er aan wordt ondergeschikt. Aldus is een beschaafd barbarisme ontstaan, waarachter niet zoals bij de primitief de ‘natuur’ schuilt, maar de machine en het mechanisme. De technische beschaving heeft zich tevens als doel en als middel opgedrongen. Op de techniek wordt beroep gedaan om haar zelf op te voeren, waardoor ze een knellende dwangbuis wordt en zich heeft gewapend met de beschaving zelf - in een barbarisme dat het primitieve en naïeve ver overtreft. De waarden zijn aldus vervormd tot idolen: het idool van cultuur, wetenschap, kunst, enz. De mens hoeft zich los te maken van het idool der beschaving, van de beschaving als doel om er enkel een middel in te vinden tot de geestelijke opgang waardoor de creatieve vrijheid op de voorgrond komt. | |
6o Mens en vrijheid.Nochtans mag ook de mens geen slaaf van zichzelf worden door een egocentrisme dat onder de macht der objectivering in de onmogelijkheid verkeert de realiteit werkelijk op te nemen. Zo is fanatisme een egocentrische zell-affirmatie. Zo kan de nederigheid de hoogste vorm van trots worden. De valstrik van deze slaafsheid is volgens Berdjajew het individualisme, omdat het individualisme een afzondering betekent van het deel tegenover het geheel. De individualist zondert zich immers af en affirmeert aldus zichzelf in de object-wereld. Aldus kan de mens ook slaaf worden van zijn hogere natuur en gevoelens. Door deze voorop te stellen erkent hij enkel gedeeltelijk zichzelf en onderwerpt zich, want de mens is integraal omdat geest en lichaam één zijn. Nadat Berdjajew aldus de verhouding bepaald heeft van de persoonlijkheid tot enkele abstracte waarden, gaat hij in een volgend deel over naar de valstrikken die gelegd worden door meer concrete vormen van slavernij. De staat draagt in zich de streving langs het totalitaire naar het universele. Daarom heeft de staat middelen toegepast die voor de persoon als immoreel aanschouwd worden, spionnage, valsheid, moord en geweld werden opgehemeld omdat ze in dienst stonden van een verheven doel. Aldus is de staat gegrondvest op machiavellisme en daardoor op slavernij, want fascisme en dictatuur zijn volgens Berdjajew alleen de logische uitlopers van het staatsbegrip. De staat is immers geen persoonlijkheid, doch een object dat zich opdringt om te heersen. Daarom heeft het leven van één mens een duizendvoudiger grotere waarde dan het bestaan van een staat. De Führer is de moderne tovenaar der primitieven, de nieuwe uitgave van de goddelijke Pharao die met een totemistische macht de staatsonderdanen beheerst. Het anarchisme is anderzijds tevens een leugen en | |
[pagina 6]
| |
verleidelijk bedrog, want het kan nog meer totalitair zijn dan een dictatoriale macht, omdat het beroep doet op geweld en dwang. De mens is een zelf-regerend schepsel en een lichte weerschijn vindt men daarvan in het democratisch stelsel. Nog meer echter dient de wereld doordrongen, niet van het recht maar van de zware verplichting de macht in te stellen als een functie van bescherming van de mens. De staat dient aldus een waarborg te zijn voor een vrij en autonoom leven. In zijn imperialistische drang schept de staat de oorlog waarin de mens tegen zijn even-mens wordt opgesteld. De mens wordt aan de oorlog ondergeschikt want om menselijk materiaal te bezitten tracht de staat het geboortecijfer op te voeren. En zelfs wanneer een regering vredelievend is, staat daar nog de wapenfabrikant die zijn zaakje wil zien renderen. Om dit alles is de oorlog de verstdoorgedreven gewelddaad die diametraal tegenover het personalisme staat, omdat het hier duidelijkst tot uiting komt hoe de mens ondergeschikt wordt aan een doel dat buiten hemzelf gelegen is. Aan deze geobjectiveerde werkelijkheid wordt een romantisch element verbonden ten einde de jeugd op te zwepen. Dit is echter zoveel te demonischer omdat de hedendaagse oorlog alleen nog een brutale slachterij betekent, waarin mensdom en beschaving vernietigd worden. Oorlog is geen poëzie, doch akelig proza. En wanneer dan de mens in de kategorie van het materiaal wordt ondergebracht, hoe kan er dan nog spraak zijn van eer? Het menselijk leven is zodanig geobjectiveerd dat het zelf volledig object geworden is. Ook het nationalisme veronachtzaamt de mens, want nationalisme is oorlog in potentie. Alhoewel het nationalisme zich beroept op het tot stand brengen van de ideale levensatmosfeer voor een natie, is het gesteund op de overheersing van een groep op medemensen, want gewoonlijk gaat dit van een minderheid uit, die met geweld haar macht tracht te vestigen. Daarbij is nationaal egocentrisme op dezelfde lijn te stellen als persoonlijk egocentrisme. Hij werpt ook een idool op en een idool betekent slavernij. Slavernij uitgaande van iets dat een product is van geschiedenis en beschaving, dus van nationalisatie. Het is iets vooropgestelde dat zich opdringen wil. Doch het nationale vult gemakkelijk een vacuum en trekt de mens aan uit zijn eenzaamheid. Daarom is het een valstrik van depersonalisatie zoals de reeds zovele aangehaalde, want ook het nationalisme doet de mens oppervlakkig leven en maakt hem hierdoor tot slaaf van de objectwereld. Een andere valstrik wordt door het begrip aristocratie gespannen. De sociale aristocratie, niet de geestelijke, leeft onder het fatum van ras en bloed, onder de trots van de hoge geboorte. Geen hoge persoonlijke waarden liggen hier aan de basis van de ongelijkheid met andere maar het verschil van kaste. Aldus is de aristocratie slaaf van zichzelf en maakt anderen slaaf. De persoonlijke aristocratie bestaat in volledige vrijheid van oerdeel en teweging. De sociale bindt zich zelf en anderen. Deze laatste kan onder verschillende vormen voorkomen, een clericale kaste, een hiërarchie van de Prinsen der kerk; ze kan een caste zijn in | |
[pagina 7]
| |
de eigenlijke betekenis van ‘familie-adel’ (Berdjajew p. 228). Ook een groep intellectuelen kunnen als academie-leden aldus een aristocratische kaste vormen. De kaste betekent objectivering, depersonalisatie, slavernij. Materiële eigendom en de bourgeois-geest zijn gebaseerd op iets dat buiten de persoonlijkheid ligt. De bourgeois is geestelijk klein, maar materieel rijk. Doch daar ligt juist zijn gebondenheid, want hij wordt volledig door het uitwendige gedetermineerd. Zijn eerste stelregel ligt dan ook in het arrivisme vervat en zijn allesbeheersend doel in het weelde-bezit. Het geld krijgt een mystieke macht. De bourgeois ziet alles in functie van het geld en de waarde van een evenmens wordt niet bepaald naar wat hij ‘is’ maar naar wat hij ‘bezit’. De persoonlijkheid hangt nochtans samen met het ‘zijn’ want ook wanneer de mens niets bezit zal hij een persoonlijkheid blijven. Tegenover déze verschillende vormen van slavernij zoekt de mens een oplossing of een aanvulling. Hij kan zijn heil zoeken in een revolutie of bij de gemeenschap in het collectivisme. Hij zoekt een aanvulling in het sexuele ot aesthetische. Door een revolutie wil de mens zich bevrijden van leugenachtige idolen doch schept aanstonds nieuwe idolen om aldus in een nieuwe slaafse toestand te vervallen. Revolutie is immers een vorm van oorlog en is aldus rechtstreeks tegen de mens en de persoonlijkheid gericht. Revolutie is wreed omdat ze ontstaat uit vrees. Zie de man die lijdt aan vervolgingswaanzin: hij is gevaarlijk en wreed. Inquisitie, marteling, valbijl, executie en brandstapel, zovele uitdrukkingen van vrees, van slavernij tegenover zichzelf, van redeloze idolatrie. Zulkdanige middelen brengen geen vrijheid, want haat leidt niet tot broederlijkheid. In zijn armoede en hulpeloosheid gaat de mens dan soms zijn toevlucht nemen tot het collectivisme. Nochtans is het collectivisme altijd autoritair, omdat door de doorgedreven discipline het persoonlijk bewnstzijn verloochend wordt. En toch dient de mens zich in gemeenschap te verzoenen. Daarom dient hij een sociaal personalisme, dat een paradox in zich draagt, te bereiken. Nochtans heeft iedere persoonlijke daad een sociale draagwijdte en projectie, en daarop voortbouwend dient de maatschappij gesocialiseerd. Nochtans noemt Berdjajew de metaphysica van het socialisme vals, omdat deze gebaseerd is op de suprematie van de maatschappij op de persoonlijkheid, terwijl hij het opneemt voor de sociale en economische zijde. Hij wil nochtans het proletariaat zien verdwijnen omdat er alleen mensen zijn en de maatschappij klasseloos dient te zijn. Aan de basis immers van het personalisme ligt het geestelijk idee van de gehele mens. In de physiologisch sexuele drang gaat de mens weerom zijn slavernij te gemoet. Hij onderwerpt zich aan een lagere drang en kan in deze geen zin vinden, omdat er geen zin inligt. De liefde echter kan daaraan een diepere betekenis geven. Nochtans is de liefde, een personalistisch element, uiteraard vrij, zodat huwelijk en familie enkel gesocialiseerde vormen zijn die door de object-wereld betekenis hebben gekregen. De sexualiteit kan enkel een diepe betekenis krijgen voor zover zij geïnspireerd is door de liefde, die echter volledig dient gedesocialiseerd en dan van iedere dwang ontdaan te worden, omdat zij alleen tot de subjec- | |
[pagina 8]
| |
tiviteit behoort. Anderzijds kan de persoonlijkheid overrompeld worden door het aesthetische. Niet de werkelijkheid wordt nog onder ogen genomen, doch alles wordt in functie van de aesthetiek beschouwd, zodat een exclusieve belangstelling voor het ‘hoe’ ontstaat, die het ‘wat’ uitsluit. Vrijheid is een moeilijk bezit, en de bevrijding is hard en niet zonder dure conflicten omdat de mens een complexe samenstelling is en de vrijheid alleen de overwinning van de geest betekent. Dit wil niet zeggen dat de mens slaaf is omdat de materie er is, maar omdat de materie in slavernij verkeert. De tegenstelling ligt immers niet tussen geest en materie, maar tussen vrijheid en slavernij: ‘De betrekkingen van de mens tot de staat, tot de beschaving en zelfs tot de kerk, zijn demonisch geworden’ (blz. 323). In zijn strijd om vrijheid wordt de mens nochtans beheerst door het noodlot van de geschiedenis. De mens kan zich van de geschiedenis niet losmaken, omdat hij de processen ervan als heilig beschouwt. Hij wordt door de geschiedenis ten onder gedrukt omdat hij er niet mede eindigen kan. Hij ziet historisch, doch hoeft existentieel te zien, om met de geschiedenis te eindigen, omdat het einde ervan de bevrijding uit de macht van het eindige betekent, en de opbouw van een nieuwe wereld.
We staan hier voor een wijsgerige uiteenzetting die de persoonlijkheid vooropstelt als zin, betekenis en norm van het heelal. Scheppende kracht, beginsel en einddoel samen is zij noch rede noch materie, geest noch stof maar een levende eenheid van beide essentieel constituerende elementen. Elementen die niet van elkander af te scheiden zijn zonder dat het wezen zelf verandert. Was het niet de Engelse personalist John Macmurray die schreef: ‘Een mens is noch geest, noch lichaam maar een persoon’. Deze persoonlijkheid kan zich alleen ten volle ontwikkelen indien de absolute vrijheid haar kenmerk is, omdat deze in haar wezen zelf is ingesloten. Deze vrijheid betekent niet de volledige onafhankelijkheid tegenover de andere persoonlijkheden, maar ligt in de verhouding die een mens vrijelijk tegenover zijn medemensen aanneemt. Doch juist omdat deze in de persoonlijkheid zelf ligt en uit de geest stamt, wordt ze belaagd en door allerlei valstrikken bedreigd. Daarom is haar de harde werkelijkheid opgelegd die haar tot conflict en strijd noopt. Enkel door deze strijd op te nemen en door te voeren zal de mens een mooi leven kunnen bereiken, gebaseerd op de overwinning van de geest en op het puin, niet van de materie, maar van de verschillende vormen van slavernij, die de geobjectiveerde wereld rond ons strengelt, en die zowel geest als materie omgrijpen. Het personalisme van Berdjajaw is theïstisch en christelijk. Hij neemt aan dat de bron der echte waarde van de persoonlijkheid in de Goddelijke natuur gelegen is en ziet in het Evangelie de zuiverste uitdrukking van het personalisme. Hij is echter van mening dat dit personalisme door de kerkelijke theologie en dogmatisme omvormd is tot een demonische opvatting van het leven en aldus tot één der zuiverste vormen van slavernij. De kerk is voor hem een gesocialiseerde uitdrukking zoals staat, natie, collectiviteit, autoritair stelsel of andere. | |
[pagina 9]
| |
Het personalisme geeft aldus een ‘modus vivendi’ aan om het ware vrije leven te genieten in volle onafhankelijkheid en vrije ongebonden ontplooiing. De vorm die deze opvatting benaderend belichaamt is de zuivere democratie steunend op de metaphysische zin van het personalisme en de sociaal-economische streving van het socialisme, zodat we de stelling van Berdjajew een personalistisch socialisme zouden kunnen noemen.
Herman CORIJN |
|