de vragen niet op, maar laat hand en oog antwoorden met de waarheid van een schilderij dat de vraag in alle eeuwigheid blijft herhalen.
Het is de transcendente term der vergelijking: Rembrandt = leerling-wijsgeer = meester-schilder. Daardoor blijft hij boeien. Zelfs bij de welomschreven opdracht van het Lakengild vindt hij een middel om de onbekende term onopgelost te laten: Wie komt binnen? Voor welke onzichtbare interpellant hebben de leden hun repliek klaar? Raadsel, bestendige sleutel van aandacht.
Ruisdael antwoordt ons tot in de puntjes, tot in de bloempjes van den weg: we zijn derhalve tevreden en bekreunen ons niet verder om de zaak. Paul Potter antwoordt eveneens correct. En zoo de meesten. Zooniet allen, op enkelen na. Vermeer stelt geen vragen. Hij geeft als antwoord de rustige adem om voort te ademen, lang, zoo lang mogelijk. Het leven is bij hem niet onderbroken, maar continu. We keeren tot hem terug om op streek te komen, en sereen na te denken.
Bij de werken der 16e eeuw heerscht nog de onheimelijkheid van geloofs-paranoïa, voelt men boven de nog middeleeuwsche zenuwen een hoogere kracht die de gestalten verwringt (Bosch) en de gelaten verlengt (Heemskerk's spierensystematiek). Nog geen onbevangenheid bij het schouwen in diepere gronden, maar verwezenheid en vrees. In den wandspiegel ziet de mensch zijn aanschijn niet, maar de aap der ijdelheidszonde. De lach is er krampachtig, het verdriet niet verlossend. Maar zie aan de overzijde, bij Hals, de hoeden scheefzakken en de bloeddruk stijgen, de Regenten boud en bewust den conterfeiter in 't gezicht kijken, en houdingen aannemen van kavalieren en prinsen! Men heet niet meer Petrus of Hieronymus, maar Hercules, Abraham en Judith!
Ieder mag de schaal zijner keure opmaken. Men mag gerust de regenboogkleurige gamma van Van Oostsaenen's ‘Salomé’ verkiezen boven Bosch' ‘Verloren Zoon’! Want er is werk voor de minnaars van uiterlijkheid en evenveel voor de op afgronden verliefden. Er is voor eenieder volledigheid. En dan ook, die herzieningsdrift, die recapituleeringsbehoefte die zoo modern is! We schouwen over eeuwen cultuur. ‘Het is alsof men moet gaan sterven’, zeide Gust De Smet op zijn retrospectieve. Hoewel we hier met hardnekkigheid willen gelooven dat het om geen einde, maar om een transfusie gaat.
Reeds vloeien door stille osmose de harmonieën van den wand in de roering der menigte over. Dààr, vóór de roomkleurige zeilen van Holland's admiraalschepen staat een meisje met groen-en-lila hoofddoek, en een bontmantel om Terborch uit zijn wade te doen springen! En in de Rembrandt-zaal, het heilige-der-heiligen, schuift voorbij de Staalmeesters de gestalte eener extatische vrouw, totaal in 't zwart, op het fijne gelaat na, met een halsdoek zoo vermiljoen als het tafeltapijt van het schilderij. En wat nog wonderbaarder voorkomt, na jaren treinvolk, stumperds en soldaten te hebben gezien, bemerkt men in deze zalen weer enkele schoone menschen, met in den blik het dankbare vuur dat alleen maar door schoonheid aangestoken kan worden.
NOJORKAM