L.S.
VOOR de tweede maal na een wereldoorlog begint ‘De Vlaamsche Gids’ een nieuwe reeks. Met een dertigsten jaargang! In het zilveren jubileumnummer van Oktober 1937 wees Maurits Sabbe op de beteekenis van zulk een ongewonen levensduur voor een Vlaamsch tijdschrift. ‘Buiten Dietsche Warande en Belfort’, mocht hij schrijven, ‘is er geen enkel Vlaamsch tijdschrift, dat op zooveel jaargangen wijzen kan’. In feite klimt onze traditie nog hooger op: toen in 1905 Paul Fredericq en Max Rooses met eenige geestverwanten tot de uitgave van ‘De Vlaamsche Gids’ overgingen, sloot hun werking aan bij die van twee verdienstelijke voorgangers, ‘Het Nederlandsch Museum’ (1874-1894) en het ‘Tijdschrift van het Willemsfonds’ (1895-1905).
Wij hebben gemeend niet langer te mogen wachten met een voortzetting van onze uitgave, ook in dezen onzekeren tijd, waarin het duister blijft, of de atoombom het einde van de menschelijke beschaving zal beteekenen, of zich als hoedster zal openbaren. Hardnekkig dient de cultus van den geest in stand gehouden, in al zijn uitingen. Dit tijdschrift wil zijn oude plaats weer innemen, en de levenshouding die er steeds in eere was, die van de liberale Vlamingen, blijven vertolken.
Treffend omschreef Maurits Sabbe in bovengenoemd artikel de richtingen, die de redaktie bij het samenstellen van den inhoud steeds heeft gevolgd. Er bestaat voor ons geen enkele reden om van deze houding af te wijken:
‘Tot bepaalde partijpolemiek of tot propagandistische doeleinden heeft ons maandschrift zich nooit geleend. Alleen werden de onderwerpen van wijsgeerigen, politieken of economischen aard in den regel getoetst aan de beginselen, die in het huis de leiding geven. Het gebeurde echter even dikwijls dat de auteur van dergelijke studiën zich op een louter objectief standpunt plaatste en zich van goed- of afkeuren onthield, of te gelijk het voor en het tegen liet hooren.
Voor de zuiver literaire bijdragen werd nog veel ruimer te werk gegaan. Het lag nooit in de bedoeling van ‘De Vlaamsche Gids’ om een soort van tendenzliteratuur in het leven te roepen of te bevorderen. Indien dergelijke literatuur ons aangeboden werd en tevens aesthetisch voldoening gaf, dan zouden wij ze natuurlijk gaarne opnemen, maar tendenzlooze literatuur, en zelfs literatuur, die levensopvattingen weerspiegelt, die niet de onze zijn nemen wij gaarne op.
Zoo is het meer dan eens gebeurd dat ‘De Vlaamsche Gids’ werk publiceerde van schrijvers, die niet op het wijsgeerig of politiek terrein van het tijdschrift zelf stonden, en wij hopen dat zulks nog gebeuren zal.’
Wij zijn trotsch op het vele goede dat ‘De Vlaamsche Gids’ tijdens zijn langdurig bestaan zijn lezers heeft aangeboden. Wij zijn niet blind voor de tekortkomingen die hem werden aangewreven. Maar wij meenen dat zij grootendeels kunnen worden verklaard, doordat de redaktie te dikwijls heeft moeten beroep doen op het belanglooze idealisme van enkele, steeds dezelfde geestverwanten. Deze derde reeks beginnen wij evenwel in het vertrouwen, vrij van stoffelijke zorgen, den inhoud rijk en afgewisseld te kunnen maken, zoodat hij ook een trouw spiegelbeeld worde van onzen onrustigen, maar toch zoo rijken tijd.
DE REDAKTIE