De Vlaamsche Gids. Jaargang 28
(1939)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Lodewijk de RaetHet werk en de menschIn den oproep van het Comité voor de Lodewijk de Raet-herdenking werd er aan herinnerd dat de gehuldigde een overwegende rol gespeeld heeft in de Vlaamsche Beweging van vóór 1914, eenerzijds als baanbreker van het economisch bewustzijn in de Vlaamsche Beweging, anderzijds als leider in den strijd voor de vervlaamsching van het hooger onderwijs in Vlaanderen. Het programma van de plechtige academische zitting die op 19 November l.l. plaats had in de zaal van den Academischen Raad der Rijksuniversiteit te Gent en waarbij een borstbeeld van Lodewijk de Raet werd onthuld, hield dan ook rekening met deze dubbele beteekenis van de Raet. Prof. A. de Ridder handelde over de Raet als socioloog en economist; Dr. Frans Van Cauwelaert handelde over de Raet en de vervlaamsching van het hooger onderwijs. Een andere spreekbeurt, vervuld door Prof. J.P. Haesaert, gold de Raet als mensch. Deze reeks merkwaardige toespraken werd voorafgegaan door de treffende inleidende rede van den voorzitter der herdenkingsplechtigheid, Prof. Dr. G. Eyskens. De volgende regelen willen een kantteekening zijn bij de herdenkingsredevoeringen van deze hoogstaande personaliteiten en tevens een poging om aan te toonen hoe de verschillende uitingen van Lodewijk de Raet's bedrijvigheid verbonden waren met de oorspronkelijke eigenschappen, de aangeboren neigingen van den Mensch de Raet.
***
De belangstelling voor de sociale en economische vraagstukken is bij de Raet heel vroeg te ontwaren. Reeds in zijn Athenaeumjaren geldt hij bij zijn kameraden als een specialist voor deze vraagstukken. Wanneer hij, in 1889, met August Vermeylen en Hubert Langerock, Jong-Vlaanderen opricht, dan wordt hij gelast | |
[pagina 98]
| |
- Vermeylen heeft het verhaald in ‘De Vlaamsche letteren van Gezelle tot heden’ - in dat tijdschrift de sociologie en de economie te vertegenwoordigen. Hij schrijft er inderdaad een reeks bijdragen over De Arbeid, economische bepaling, alsmede een necrologische nota over Emile de Laveleye, dien hij later zijn ‘eersten meester’ zal noemen. Deze jeugdige belangstelling voor de sociale en economische vraagstukken zal hem niet meer loslaten. Zij zal later verrijkt worden door zijn werkzaamheid in het Ministerie van Nijverheid en Arbeid (Dienst der Statistiek), van 1896 tot aan zijn dood in November 1914. Zij zal, schier gelijktijdig, nog uitgebreid worden door zijn kennismaking met het Institut de Sociologie te Brussel en met Emile Waxweiler, directeur van dat Instituut. Het is opmerkelijk dat deze oriëntatie, die zich voor het eerst vertoont tijdens de Athenaeumjaren en dus lang vóór het contact met het Ministerie en met het Sociologisch Instituut te Brussel, niet leidt tot een zuiver wetenschappelijke belangstelling. Wanneer men de bibliographische opgave der geschriften van Lodewijk de Raet nagaat - welke niet minder dan zes bladzijden beslaat in het zooeven verschenen gedenkboek Over Vlaamsche Volkskracht - dan treft het dat slechts weinig titels voor zuiver theoretisch wetenschappelijk werk opgegeven worden. Lodewijk de Raet's geschriften zijn overwegend strijdschriften. Hij houdt niet van de economie om haarzelf. Wanneer hij de economische geschiedenis van Vlaanderen verhaalt of de actueele economische toestanden beschrijft, dan denkt hij veel meer aan Vlaanderen dan aan de economie, veel meer aan Vlaanderens grootheid en Vlaanderens ellende, dan aan de wetenschap. Het is zoo waar dat hij meermaals het eigenlijk onderwerp van zijn studie verlaat om andere gebieden te betreden, gebieden die niet meer op de economie betrekking hebben, maar die andere uitzichten van Vlaanderens wezen in het licht stellen. Is het niet treffend dat, wanneer hij de economische geschiedenis van Vlaanderen in de Middeleeuwen schetst, hij langdurig stilstaat bij de militaire organisatie der steden en zelfs de verzameling van de Brugsche legerscharen aan den voet van den Halletoren in bijzonderheden beschrijft, om dan te sluiten met het geestdriftige: ‘Welk schouwspel! De markt met haar achtergrond van schilder- | |
[pagina 99]
| |
achtige vooruitspringende houten gevels, alle beheerscht door de donkere geweldige massa van de Halle; op het uitgestrekte plein ieder ambacht met zijn eigen kleuren, zijn banier met eigen schild en de verscheidenheid van de veelkleurige middeleeuwsche kaproenen en wapenrokken, door tienduizend man gedragen, waarvan de gepolijste en geschuurde helmen, borst- en armstukken en pieken, zwaarden en bijlen in de zon schitteren...’ Een andermaal handelt hij over het hooger onderwijs in het algemeen en voornamelijk over de hervorming der Belgische hoogescholen. En ineens komt deze lyrische ontboezeming: ‘Als de Mei in het land is en men slentert door de vette Brabantsche velden, bij voorbeeld, tusschen Leuven, de wieg onzer Brabantsche Hertogen en Ter Vuren, hun geliefd zomerverblijf, met het heerlijke zicht op het oude heilige Zoniënbosch, nabij Duisburg, het Dispargum der eerste Frankische koningen, het heidensch-germaansche maar ook christelijke Zoniënbosch met zijn gordel van kloosters, 's Hertoginne Dal, Roode Klooster, Ter Kameren, Zevenborren, Groenendaal, waar Ruusbroec leefde en droomde, en als men de wegels doorloopt, die zij wellicht ook betreden hebben; als men, tusschen het gordijn der populieren, de eeuwenoude hoeven ziet opdagen, als in het schitterend licht der wegen, de oude boomen, de oude menschen zelfs schijnen te verjongen, dan ook is het of de ziel van het Verleden opdaagt, en met haar de plechtige schaar strijders en kunstenaars, die den roem van het vaderland uitmaken. Ja, dan voelt men bij het zingen der natuur en het herleven van lang vervlogen tijden, den innigen band, die alle geslachten van een zelfde volk samensnoert; men is bewust het land, waar men geboren is, te beminnen met dezelfde macht die ons aan onze moeder hecht.’ Toen zijn boek Over Vlaamsche Volkskracht in 1906 verscheen, schreef hem Emile Waxweiler: ‘Het is mij een innig genoegen te zien tot dienst van welke groote, ernstige, strenge quaestiën uwe economische kennissen gebruikt worden. Zelden - beter, nooit - in België, heeft men aan sentimenteele strevingen zoo grondige bijhulp gebracht als gij voor de Vlaamsche zaak...’ En de Hollander Dr. Belinfante schreef over hetzelfde boek: ‘De heer de Raet is meer dan een bezonnen denker, een klare | |
[pagina 100]
| |
kop; hij is een enthousiast, iemand wiens gemoed blaakt van heilige geestdrift voor zijn ideaal. Dàt gaf hem de kracht tot dien jarenlangen strijd; dàt schonk hem de taaie volharding, noodig tot het bijeenzamelen van alle gegevens welke voor het schrijven van dat werk vereischt waren...’ De tallooze historische en sociologische gegevens, feiten, cijfers, statistische tabellen en diagrammen, de verbazingwekkende belezenheid, verworven dank zij een buitengewone wils- en werkkracht, stonden ten dienste van ‘sentimenteele strevingen’ en ‘heilige geestdrift’, d.w.z. ten dienste van zijn vereerende liefde voor zijn volk. De wetenschap was voor dezen geleerde geen doel, maar een middel.
***
Doch hij beperkt er zich niet toe Vlaanderens economische ontwikkeling te schetsen, Vlaanderens economischen toestand te beschrijven, en terloops de leus, die hij zelf in den strijd werpt, taalbelang is stoffelijk belang, te illustreeren. Hij schetst ook een Economisch Programma voor de Vlaamsche Beweging. Dat programma dagteekent van einde 1905 en verscheen voor het eerst in De Vlaamsche Gids (nr van September-December 1905). Prof. de Ridder aarzelde niet, in verband hiermede, in zijn rede tijdens de academische zitting, het woord geniaal te gebruiken. Er leeft inderdaad iets geniaals in deze bladzijden, die een gansch nieuwe opvatting der Vlaamsche Beweging verkondigden en ook nu nog haar volle beteekenis en sprekende kracht behouden. Minder gekend is dat het Economisch Programma de nauwelijks meer gedocumenteerde stellingen bevat die Lodewijk de Raet, toen 25 jaar oud, reeds in 1895 neerschreef en die verschenen in het studententijdschrift De Goedendag, op 9 Januari 1896, onder den titel Iets over Vlaamsche Beweging. Deze stellingen wijzen den weg dien de Raet het Vlaamsche volk wil zien bewandelen: de economische factoren beheerschen onze moderne wereld; om economisch sterk te zijn moeten de volken technisch bekwaam zijn; om de technische bekwaamheid te verwerven moeten de daartoe noodige hoogere technische onderwijsinrichtingen in het leven geroepen worden, met, als voertaal, de eenige die aangewezen is, de volkstaal... | |
[pagina 101]
| |
Wat Lodewijk de Raet beangstigt is het schouwspel dat hij dagelijks voor oogen heeft en dat nog grootere afmetingen kan nemen met de ontginning van het Limburgsche steenkolenbekken: niet-Vlaamsche, Waalsche en zelfs vreemde, beter geschoolde werklieden bezetten in Vlaanderen de bestbetaalde plaatsen, terwijl de minder geschoolde Vlamingen het meestal moeten stellen met het werk dat aan de coolies voorbehouden wordt... Wat hij voor de Vlaamsche werklieden schrijft, dat schrijft hij ook voor de Vlaamsche handelaars, voor de Vlaamsche landbouwers. De handel en de landbouw zijn geen routine meer, maar een wetenschap. Wie zich die wetenschap niet eigen maakt is tot mediocriteit gedoemd. En Lodewijk de Raet haat de mediocriteit, de minderheid, de minderwaardigheid voor Vlaanderen. Hij wil in Vlaanderen een leidenden stand zien ontstaan, een Nederlandschsprekende élite, die niet alleen de eigen rijkdommen zal weten te beheeren, doch ook de ontplooiing der Vlaamsche cultuur zal weten te waarborgen.
***
Over de rol van Lodewijk de Raet in den strijd om de Vlaamsche hoogeschool hebben Paul Fredericq en Maurits Basse reeds belangwekkende gegevens verschaft in hun werken over de geschiedenis der Vlaamsche Beweging. De heer Frans Van Cauwelaert heeft, in zijn herdenkingsrede, op de beslissende rol van de Raet gewezen en hem hierbij tevens een baanbreker, een schepper en een ziener genoemd. Het is een feit dat Lodewijk de Raet, toen een jonge man van rond de 35 jaar, na een epischen strijd tegen de meest gezaghebbende autoriteiten der Vlaamsche Beweging uit die dagen, het meest radicale voorstel wist te doen zegevieren. Hoe? Waardoor? Waarschijnlijk omdat hij met werkelijk geniale vindingrijkheid en scheppingskracht - men leze zijn boek van 1906 Over Vlaamsche Volkskracht I. - de universiteitsidee aan de economische belangen gekoppeld had, en hiermede de beslissende argumentatie uitwerkte die ging toelaten, eerst een talrijke schaar intellectueelen, nadien honderdduizenden geringe lieden voor de zaak geestdriftig te maken. | |
[pagina 102]
| |
In die Hoogeschoolcommissie van 1907, de ‘Groote Staf’ naar de woorden van Basse, voorgezeten door Max Rooses, was hij de vinder der argumenten, de ontwerper der teksten, de bouwer en de bewaarder der doctrinale stellingen. Herman Vos heeft er dezer dagen op gewezen: ‘Men mag gerust zeggen dat van af 1910 de heele strijd voor de vervlaamsching van Gent gevoerd is hoofdzakelijk met de argumenten die Lodewijk de Raet in zijn geschriften bezorgde...’ (‘De Volksgazet’, 19 November). Van die hoogeschool die, op weinig na, verwezenlijkt werd zooals hij haar gewild heeft, is hij de geestelijke vader geweest. Doch die hoogeschoolstrijd, ‘de schoonste prestatie van zijn leven,’ zooals hij zei, enkele dagen voor zijn dood, was niet een strijd om de hoogeschool op zichzelf. De hoogeschool was niet een doel, maar een middel, namelijk een middel om aan Vlaanderen die eigen, Nederlandschsprekende élite te bezorgen die hij onmisbaar achtte.
***
Nu ontwaren wij reeds de eenheid die de beide polen van de Raet's belangstelling verbindt: de Vlaamsche economie, de Vlaamsche hoogeschool. Wanneer hij een economisch programma ontwerpt, wanneer hij strijdt voor de Vlaamsche hoogeschool, dan denkt hij, ook als hij het in zijn strijdschriften niet uitdrukkelijk zegt, aan de Vlaamsche élite. Zoo nu Lodewijk de Raet als socioloog, als economist, als flamingant, zoozeer den nadruk legt op de maatschappelijke functie der élite, dan is dit niet zonder meer het gevolg van wetenschappelijk feitenonderzoek en logisch geordende redeneeringen. Dat staat rechtstreeks in verband met zekere aangeboren neigingen en karaktertrekken, met de eerste levenservaringen van den jongen de Raet, zijn eerste reacties tegenover de buitenwereld, kortom met den mensch en al de ervaringen en reacties die er toe hebben bijgedragen den mensch te vormen. Prof. Dr. Haesaert die, bij de herdenkingszitting in de Universiteit, over Lodewijk de Raet als mensch sprak, herinnerde te recht aan de rol van deze factoren. De houdingen van een leidende personaliteit, haar daden, haar woorden, haar geschriften, ontstaan | |
[pagina 103]
| |
niet in het leege. Zij groeien uit de geestdrift, den hartstocht, het verzet, den wil, de voorkeur, soms de willekeur van een levend wezen. Hoe is het gebeurd? Hoe is het ontstaan? Wat is het waarom? Hierop moet de studie van den mensch antwoord geven. En niet alleen de studie van den mensch op zichzelf. Ook zijn levens-loop, de maatschappelijke klasse waaruit hij geboren is, wat hij van zijn ouders bij zijn geboorte meegekregen heeft, de eerste levensexperimenten zijn daarbij betrokken.
***
De ouders van Lodewijk de Raet behoorden aan beide zijden tot den middenstand, de vader tot dien van Sint-Niklaas, de moeder tot dien van Antwerpen. Van zijn vader, die meubelfabrikant was, schijnt hij, benevens den naam, weinig of niets te hebben overgenomen. Zijn moeder schonk hem heel wat meer: zekere domineerende karaktertrekken die zijn eerste reacties tegenover de wereld zouden beheerschen. Zijn moeder behoorde tot den handeldrijvenden middenstand. Zij had in hooge mate de hoedanigheden die eigen zijn aan den middenstand en... aan de Antwerpenaars. Er is eer- en waardig-heidsgevoel, er is fierheid, er is trots in de Sinjoren. De moeder van de Raet was een Sinjorendochter. Zij behoorde tot het slag van menschen die zich niet onderwerpen, maar met trots den nood het hoofd bieden, die niet buigen, maar strijden, die niet treuren, maar zwijgen. Haar zoon zou later van haar dikwijls zeggen: Mijn moeder was een heldin... Den Sinjorengeest schonk zij haar zoon Lodewijk bij zijn geboorte. Twee groepen van ervaringen gingen den jongen knaap bij zijn eerste treden in het leven begeleiden: eenerzijds de progressieve verarming van zijn gezin door den ondergang van het meubelbedrijf van zijn vader, den voortijdigen dood van dezen laatste en de langdurige ziekte van zijn grootvader; anderzijds het schitterend succes van den jongen scholier die zijn concurrenten zonder veel inspanning verslaat. Het succes in de school, waar hij steeds de eerste is, troost hem over de verarming van zijn familie. Méér nog: het belooft een | |
[pagina 104]
| |
uitweg. Met zijn geestesaanleg, met zijn karaktertrekken, met den Sinjorengeest dien hij van zijn moeder heeft geërfd, moet hem de bij iederen wedstrijd vastgestelde intellectueele superioriteit, de zekerheid geven dat men in den levensstrijd niet ten onder gaat, dat men integendeel, ondanks de tegenslagen, kan overwinnen, wanneer men knap is en wanneer men wil. Overigens leeren de romans van avonturen in de verre landen die hij in het Journal des Voyages verslindt, dat men altijd overwint wanneer men kranig is. Dat is ook de slotsom van de boeken van Smiles, die hij zeer vroeg leert kennen, boeken met een veelzeggenden titel: Karakter, Self-Help... Kennis en wil, daarop komt het aan. Wanneer Stanley naar Brussel komt om bij onzen Koning Leopold II verslag uit te brengen over zijn ontdekkingsreizen in Congo, wringt de jonge de Raet zich door de menigte, aan het station, om den man met den ijzeren wil te zien. Lang vóór hij Carlyle leert kennen, heeft hij later getuigd in een nota die bewaard bleef, geloofde hij aan de roeping der helden en vereerde hij de helden. De Vlaamschgezinde overtuiging komt eerst later te voorschijn. Toen de Raet, in ‘Help U Zelf’, den kring der Vlaamsche studenten van het Koninklijk Athenaeum te Brussel, opgenomen werd, - hij was toen 16 jaar oud - schreef hij nog Fransche verzen, lyrische verzen die in het archief bewaard zijn gebleven. Niet alleen de Vlaamsche Beweging wordt, op dat oogenblik, in zijn bewustzijn opgenomen. Het is in die jaren dat de socialistische partij opgericht wordt, dat de eerste politieke stakingen losbreken, dat de eerste bloedige botsingen tusschen de gewapende macht en de stakers de gemoederen opzweepen, dat de eerste sociale wetten worden ingevoerd (1885-1890). Vóór hij 20 jaar oud is heeft de jonge de Raet dus kennis gemaakt met de Vlaamsche Beweging en met het sociale vraagstuk, met de twee stroomingen die het meest de verdere ontwikkeling van het land zullen beïnvloeden. Welke houding zal hij nemen tegenover deze stroomingen? Zal hij zich zonder meer aansluiten bij een van beide of bij allebei, zooals Alberik Deswarte doet? Zal hij opgaan in het litterair flamingantisme? Er zijn lyrische Vlaamsche verzen van hem bewaard gebleven. Zal hij tot het socialisme overgaan? Dit laatste boeit hem zoozeer dat hij, zooals | |
[pagina 105]
| |
een stuk uit het archief bewijst, op zeker oogenblik lid wordt van den ‘Cercle des Etudiants Socialistes’, te Brussel. Uit de tegenstrijdigheden en ‘vergissingen’, zooals hij zelf zegt in een nagelaten nota, zal een eigen richting groeien. Die richting onderscheidt zich scherp van deze die door August Vermeylen gevolgd wordt in zijn Kritiek der Vlaamsche Beweging. Het schijnt wel dat deze beide uitzonderlijk begaafde personaliteiten het slechts op weinig punten eens zijn. Men moet maar even de opstellen van de Raet, van 1892 af, nagaan en ze plaatsen naast de Kritiek, die in Januari 1896, in Van Nu en Straks gepubliceerd wordt. Vermeylen geeft den voorrang aan het ‘individu’ en verwerpt begrippen als ‘onze stam’, die integendeel veelvuldig voorkomen in de geschriften van de Raet. Vermeylen, als consequente aanhanger van het anarchistisch ideaal, veroordeelt den Staat en de politiek; de Raet hecht belang aan den Staat en aan de politiek en neemt in die jaren deel aan de flamingantische politieke agitatie. Vermeylen gelooft niet aan het onderwijs, waarin hij, van den lageren graad tot de universiteit, het ‘schoolvossendom’ en de ‘leugen’ aan de kaak stelt; de Raet schrijft aan het onderwijs in het algemeen en inzonderheid aan de universiteit, een beslissende rol toe in de ontwikkeling der volken. Het grootste deel van Vermeylen's Kritiek is gericht tegen de Vlaamsche Volkspartij, welke in 1892 en 1894 aan de verkiezingen deelneemt. Welnu, indien men Opdebeeck mag gelooven (In ‘Bloemekens van den Vlaamschen rozelaar’, Antwerpen 1928), dan was de verhouding van de Raet tot de zelfstandige flamingantische partij ‘die van een vader tot zijn kind’ en heeft de Raet het programma dezer partij opgesteld. Zoodat men wel moet aannemen dat de Kritiek van Vermeylen grootendeels gericht is tegen een strekking waarbij de Raet rechtstreeks betrokken was. Het is trouwens opmerkelijk dat de Raet niet medegewerkt heeft aan Van Nu en Straks, noch aan de eerste reeks (1893), noch aan de tweede (1896-1901). Eerst later, in het tijdschrift Vlaanderen, zetelen de Raet en Vermeylen in een zelfde redactie. De richting die de Raet zou volgen tegenover de sociale vraagstukken en tegenover de Vlaamsche Beweging is er een die rechtstreeks verwant is met de eerste bevindingen van den jongen knaap, deze die hem doen aannemen dat het helden zijn, leidende | |
[pagina 106]
| |
geesten, die de toekomst der volken bepalen en hun redding verzekeren of hun val veroorzaken. Het begrip van den held wordt mettertijd verruimd. Het wordt veel meer de heldenschaar dan de held zonder meer, het is de leidende groep in de gemeenschap, de leidende stand, de élite. En hij gelooft zoo waar dat het ontstaan van die élite niet aan het toeval overgelaten is, maar door passende instellingen, in de eerste plaats door het hooger onderwijs, kan beheerscht worden. Die opvatting van de beslissende rol der élite is niet alleen verwant met de wijsheid die hij vergaard heeft in zijn knapenjaren. Zij past ook bij zijn temperament, zijn Sinjorengeest, zijn aristocratischen aanleg. Want deze eenvoudige, bescheiden, zelfs schuchtere man was door en door, tot in de minste zijner neigingen en karaktertrekken, aristocratisch aangelegd. Het is eerst wanneer men dit inziet, wanneer men er zich rekenschap van geeft dat de innerlijke structuur van den mensch den doorslag gegeven heeft, dat men tot de kern van zijn streven doordringt. Het werkelijk typische in die opvattingen, namelijk het streven om een Vlaamschvoelende aristocratie, een aristocratie van het geschoolde intellect - de voornaamste volgens hem in den modernen tijd - in Vlaanderen in het leven te roepen, was zooniet rechtstreeks ingegeven, dan toch in overeenstemming met de diepste, de meeste dwingende krachten van zijn natuur. Lodewijk de Raet heeft het woord aristocratie nooit geschreven in zijn gedrukte werken. Maar in zijn archief getuigt menig dossier van zijn belangstelling voor de aristocratie en het aristocratisme, van zijn vereering voor de Helden, in de kunst, de wetenschap, de politiek, van zijn hero-worship, naar Carlyle's woord, van zijn afkeer voor alle minderwaardigheid en middelmatigheid. Zij die nader met hem in contact zijn geweest weten hoe gaarne hij Carlyle aanhaalde, vooral den Carlyle van On Heroes and heroworship, van Sartor Resartus, van Past and Present.
Prof. Dr. Haesaert, die in 1913 de gelegenheid had zijn verlof door te brengen in het gezelschap van de Raet, te Oost-Duinkerke aan Zee, heeft er te recht aan herinnerd, tijdens de Academische Zitting. | |
[pagina 107]
| |
De cultus voor den Aristocraat, voornamelijk voor den Aristocraat van den Geest, zat hem diep in het bloed. Het was bij zijn geboorte reeds beslist dat hij dien weg zou opgaan. Zijn geheele streven, in den schoot der Vlaamsche Beweging, werd er door beheerscht. De economie was niet de ultima ratio van zijn denken. Zij was slechts een bijkomend element in een omvattender systeem, waarvan de universiteit de spil was. Maar ook de universiteit was niet de laatste mijlpaal van zijn streven. Zij was niet een doel op zichzelf. Zij was een middel om aan Vlaanderen een élite te bezorgen, waaruit eens de Helden zouden geboren worden die Vlaanderen de sedert eeuwen verloren grootheid zouden terugschenken. Dat was zijn Vlaamsche Beweging. Zoo wilde het zijn aangeboren aanleg, geleid en versterkt door een hiermede overeenstemmende levensleer.
***
Het Comité voor de Lodewijk de Raet-herdenking heeft ook gezorgd voor de uitgave van een gedenkboek. Het heet Over Vlaamsche VolkskrachtGa naar voetnoot(1). Het bevat een keuze uit deze geschriften die, naar de woorden van Pol de Mont, toen algemeen voorzitter van het 32ste taal- en letterkundig congres, ‘een nieuw tijdvak in de Vlaamsche Beweging hebben ingeleid.’ Het sluit met een voortreffelijk hoofdstuk over de Vlaamsche volkskracht van heden, van de hand van Prof. Dr. G. Eyskens, dat onmiddellijk bij het werk van de Raet aansluit en er, tot en met de conclusie, een treffende voortzetting van is. Laten wij den wensch uitdrukken dat dit boek er toe moge bijdragen Lodewijk de Raet in zijn denken te doen herleven, zoodat zijn, in meer dan een opzicht actueel gebleven wenken, ook de huidige generaties mogen verrijken.
MAX LAMBERTY. |
|