De Vlaamsche Gids. Jaargang 27
(1938-1939)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Over de Zuid-Afrikaanse letterkundeIIn zijn ongemeen interessant, maar helaas veel te beknopt stuk over de Zuid-Afrikaanse letteren in Dichterschap en Werkelijkheid heeft Prof. Dr. G. Besselaar een uitmuntend pleidooi gehouden voor de plaats dier zich nog vormende literatuur in algemeen Nederlands verbandGa naar voetnoot(1). In een verzamelwerk over de letterkunde van het Nederlandse volk heeft zij stamrecht, dus stemrecht, betoogde hij, en verder wees hij er met nadruk op, dat zowel Nederland als Vlaanderen trots mogen gaan op de Afrikaanse dochterletterkunde, vrucht van een oeroud land met een piepjong volk. Zijn uiteenzettingen vinden weerklank bij Prof. Dr. P. Geyl, die in de Kroniek van Zuid-Afrika 1938, verzorgd door Dr. J. HaantjesGa naar voetnoot(2), een artikel over Zuid-Afrika in Diets Verband verschijnen liet, waarin hij enkele indrukken weergaf, welke hij tijdens zijn Zuid-Afrikaanse reis ontving. Het gaat hem vooral hierom, of Zuid-Afrika met het Diets verband, waartoe het van nature nog altijd behoort, wezenlijk zijn voordeel doen zal, en in verband daarmede maakt hij enkele opmerkingen van groot belang. Hij is van mening dat de theoretische denkbeelden omtrent dit punt in Zuid-Afrika niet veel bestrijding zullen ondervinden, maar wanneer men de vraag stelt, of er voldoende moeite gedaan wordt om de praktijk met die theorie in overeenstemming te brengen, dan moet het antwoord volgens den Utrechtsen hoogleraar luiden, dat dit niet het geval is. Ook hij geeft toe dat Nederlands houding tegenover Zuid-Afrika niet altijd de juiste geweest is, maar hij zet daarnaast zijn overtuiging, dat het voor | |
[pagina 170]
| |
de Afrikaners niet de doorslag geven kan, wat Nederland doet of laat. ‘Zij hebben voor hun eigen zelfstandige ontwikkeling de Nederlandse cultuur nodig. En dan is het natuurlijk een zaak van betekenis, dat de Nederlandse cultuur tegenwoordig niet enkel meer op Holland rust: ze heeft door de ontwaking van Vlaanderen een bredere grondslag gekregen. In sommige opzichten moet de band met Holland, het eigenlijke stamland, en waar de godsdienst vandaan komt, nauwer blijven; maar in het jonge, nationaal-bewuste van Vlaanderen, dat ook zijn strijd heeft moeten voeren, zitten voor Zuid-Afrika juist waardevolle en aantrekkelijke elementen. In ieder geval: de wens moet van Zuid-Afrika uitgaan en Zuid-Afrika moet de inspanning doen, in zijn eigen belang, om het Diets verband tot een realiteit te maken.’Ga naar voetnoot(3). Al deze uitingen wijzen erop, dat nog steeds veel aan het levende contact tussen Afrika en het stamverwante gebied in Europa ontbreekt. Weliswaar bestaan er verschillende commissies voor samenwerking, worden er wederzijds reizen ondernomen en heeft vooral de herdenking van de grote trek op het eind van verleden jaar de belangstelling voor het volk aan de Kaap in de hand gewerkt; doch nog altijd moet gelden dat, over het algemeen genomen, Nederland en Vlaanderen geen Afrikaans meer lezen, evenmin als Afrika Nederlands. Deze uitspraak van een der beste kenners van de Zuid-Afrikaanse cultuur - de genoemde Dr. J. Haantjes - is weinig bemoedigend, doch wanneer men met hem van mening is, dat daarin verandering komen kan, ja móet, dan zie men het hier hernieuwde belangstelling vragen voor de Zuid-Afrikaanse letteren in dat lichtGa naar voetnoot(4).
***
De hoofdmomenten in de geschiedenis van het Afrikaanse volk blijken ook de centra in zijn litteraire leven. De exodus van het Afrikaanse volk werd zijn genesisGa naar voetnoot(5), en de eerste taalbeweging moest door de vrijheidsoorlog eerst een tweede van meer algemeen karakter worden, voor dat van een werkelijk nieuw geluid gesproken kon worden. Het verbaze daarom niet dat de Zuid-Afrikaanse literatuur een zo sterke volksverbondenheid bezit als men maar zelden aantreft. En ook al gaat in de jongste tijd de modernere literatuur andere - meer individuele - paden, de voornaamste karaktertrek ervan is toch, dat zij het volksleven aan | |
[pagina 171]
| |
de Kaap in haast alle opzichten weerspiegeltGa naar voetnoot(6). Dit verleent aan deze letterkunde een eigen bekoring, welke de Westeuropese over het algemeen niet meer eigen is; kort gezegd is zij meer de literatuur van een volk dan van een aantal schrijvers. Opgegroeid in weinig benijdenswaardige omstandigheden, steeds strijdend om de eerste middelen van bestaan, verkreeg dit volk een algemeene trek van vasthoudendheid en doorzettingsvermogen, welke vooral in de boerenoorlog op een treffende wijze tot uitdrukking kwam. Deze eigenschappen schijnen wellicht zuiver Hollands, doch in den Afrikaner zijn zij anders, want nieuw gevormd. De kolonisten die onder Jan van Riebeeck de Kaap stichtten, bezaten vastberadenheid als kloekheid, en erkenden maar al te goed de waarheid in Van Riebeecks spreuk: ‘Die advancement soeckt sal geen naerstigheyt sparen!’Ga naar voetnoot(7). Het tegenwoordige volk stamt van hen af en bleef hen trouw in grootheid, durf en werkkracht. Het eerste noemenswaardige begin der Afrikaanse letteren valt in 1875 met de oprichting van het Genootskap van opregte Afrikaners. Van toen af heeft men gepoogd de algemene spreektaal ook bij het schrijven te gebruiken, en al ondervond dit streven veel tegenstand, niettegenstaande alle verdrukking overwon het op alle gebieden. De taal van kerk, school en staat is Afrikaans geworden, en al heeft dit bereikte veel offers gevraagd, de algemene voldoening over het tot stand gebrachte is er te groter om. Nochtans het begin was wel zeer moeilijk, waar niet alleen bekamping van buiten, maar ook strijd in eigen kring het opgroeiende dreigden te vernielen. Evenwel, de leiders - waaronder mannen als Ds. S.J. du Toit en Jan Lion Cachet - lieten niet af; zij voerden polemiek op polemiek, stichtten een dagblad - Die Patriot - en deden een serie geschriften verschijnen, waarvan aantal als verscheidenheid verbaasd doen staan. Dat de laatste vooral andere dan literaire betekenis hadden, hoeft weinig betoog, maar toch zijn er tussen deze stroom van drukwerk boeken aan te wijzen van ook letterkundige waarde. Zo verzamelde de president van de Vrijstaat, F.W. Reitz, een merkwaardige bloemlezing van uitgezochte Afrikaanse Gedigte; zo verscheen van Jan Lion Cachet, onder het pseudoniem Oom Jan, Sewe Duiwels en wat hulle gedoen het, waarin deugden en gebreken van het Afrikaanse volk geschilderd werden. Evenwel eerst van grotere betekenis werd de Afrikaanse literatuur door de vrijheidsoorlog. Kan men de periode 1875-1900 het begin heten, groei valt eerst aan te wijzen na deze strijd, waarin de Afrikaners zich voorgoed van hun saamhoorigheid bewust wer- | |
[pagina 172]
| |
den. Hun hele instelling veranderde en vandaar dat de literatuur erna, essentieel van die van het tijdperk der eerste Afrikaanse taalbeweging verschilt. Eerst toen werd goed duidelijk, wat Jhr. Dr. P.J. van Winter zo juist in de belangrijke bijzondere aflevering van De Gids - Zuid-Afrika - schreef, dat boven alles staat: ‘dat er een Hollandsch-Afrikaansche beweging is zooals er een Vlaamsche bestaat, een streven om de anderen te dwingen tot erkenning van het goed recht van het oude Afrikanerdom op een leven naar eigen verkiezing en met eigen waardebepaling; een pogen ook om tegenover andere methodes en opvattingen, andere levens- en beschavingsidealen het Hollandsch-Afrikaansche te handhaven en het aanzien, de aantrekkingskracht en den uitstra-lingsradius daarvan te vergrooten.’Ga naar voetnoot(8). Niet onmiddellijk blijkt deze bewustwording uit de literatuur. Er is eerst een periode van zwijgen en stilstand, tot in 1906 Jan F.E. Celliers' bundel Die Vlakte en ander Gedigte verschijnt, twee jaar later gevolgd door By die Monument van Totius - pseudoniem voor Dr. Jacob Daniel du Toit -, en vijf jaar later door Dr. C. Louis Leipoldts Oom Gert vertel en ander Gedigte. In het werk dezer drie voorname verschijningen kreeg het Zuid-Afrikaans nieuwe gestalte; bij Celliers leefde het landschap, in Totius klonk de droefheid over het in de oorlog doorstane en Leipoldt bracht het cosmopolitische in de letterkunde van zijn land. Men heeft hen wel het eerste driemanschap genoemd en gesproken van een tweede, bestaande uit C.J. Langenhoven, Prof. Dr. D.F. Malherbe en Dr. A.G. VisserGa naar voetnoot(9). Wanneer men een overzicht wil hebben van de literatuur der tweede Afrikaanse beweging, moet men hen allen ter hand nemen; ieder hunner treft door het eigene en al zijn ook zij voor alles dragers ener collectiviteit, het valt na korte tijd niet moeilijk hen te herkennen. Zij zingen van en over hetzelfde, maar op persoonlijke wijze en men zal er dan ook goed aan doen ze allen te leren kennen. In dit tijdvak - lopend van 1900-1921 - is de oorlog het voornaamste thema, vooral van de poëzie. Vele proeven zijn daarvoor aan te voeren, doch volstaan wij met een enkel vers van Celliers op President Steyn, getroffen door een beroerte toen hij op een congres te Bloemfontein bezig was de moeders toe te spreken, en later begraven aan het vrouwenmonument, mede door hem tot stand gekomen. | |
[pagina 173]
| |
Dis skoon vir 'n held om te val
aan die voete van wie hy gedien het,
skoon vir sy skeidende gees
dat moeders die laatste mog wees,
wat sy sterwende oog gesien het.
Maak hom 'n graf op die grond,
wat sy liefde gewy en geseen het;
dis skoon vir 'n held om te rus
aan die voete van wie hy beween het.
En om ook nog een andere stem te horen, luistere men naar het kleine vers van Totius Dit is maar ligte Liedjies. Dit is maar ligte liedjies,
maar klein vergeet-mij-nietjies,
in wilde veld gepluk;
waar woeste polgras groei,
net arme blomtjies bloei -
te seer gedruk.
Dit is maar ligte liedjies
my kleine hartverdrietjies,
my liewe blomme;
maar in so'n grote wereldwei,
so laggend groen en bly -
wie anders gee daar omme?...
Men zal het van onze cultuur afwijkende daarin onmiddellijk herkennen, en toch zonder invloed uit Westeuropa waren deze dichters niet. Gezelle, Perk en de tachtigers bleken hun leermeesters, terwijl zij bovendien andere buitenlandse invloeden ondergingen. Nochtans toonde zich hun talent sterk genoeg om deze scholing te kunnen verdragen. Zij verloren hun oorspronkelijkheid niet en bleken dichters van betekenis en allure. Vergelijkt men het door hen voortgebrachte met het bereikte in de periode van het begin, dan ziet men hoe een en ander zich totaal gewijzigd heeft. Zij waren in waarheid de grote eersten ener uitgebreide en verscheiden serie vertegenwoordigers in proza en poëzie, die ieder op hunne wijze het eigene Afrikaanse vertegenwoordigden. Het is van belang dit nadrukkelijk vast te stellen, waar het alleen daaruit te verklaren valt, dat sindsdien de Afrikaanse literatuur een gestadige groei doormaakt en steeds hoger stijgt. Het kan zijn dat deze bloei zich - naar veler oordeel - te langzaam ontwikkelt, maar men vergete in dit verband niet, dat de traditie waarop men voor dit terrein aan de Kaap kan terugzien slechts een zestigjarige is, waarlijk een te kleine tijdsspanne om vergelijking met het | |
[pagina 174]
| |
ontstaan en de ontwikkelingsgang der Europese literatuur te kunnen doorstaan. In Zuid-Afrika is een literatuur van het eerste stadium in volle opbloei, en daarvoor werden door de genoemden de noodzakelijke grondslagen gelegd. Voor het proza is deze periode van minder betekenis; over het algemeen verscheen meer lectuur dan literatuur, al moet men hier uitzondering maken voor de in 1913 verschenen roman Vergeet nie van D.F. Malherbe, evenzeer een werk van en over de oorlog. Bij het einde der tweede periode waren het bestaansrecht en de erkenning der Zuid-Afrikaanse literatuur bevestigd. De eerste eisen waren vervuld, en men kon wijzen op een productie van betekenis in qualiteit als quantiteit. De bloesem verzekerde als het ware de vrucht, en deze werd dan ook steeds rijper en voller. Groeide de beweging aan kracht, direct als indirect kwam dit ook aan de letterkunde ten goede, en vandaar dat men rond de twintiger jaren onzer eeuw een nieuwe wending daarin kan onderscheidenGa naar voetnoot(10). Een jongere generatie is dan opgestaan en zij brengt een andere atmosfeer. De persoonlijkheid krijgt meer gelding, en in plaats van het dan toe bijna algemeen aan te wijzen collectieve, komt het individuele op de voorgrond. Vanzelfsprekend brengt dit ook vormwijziging mee; men gaat over tot grotere geciseleerdheid en tot diepere fijnzinnigheid; volstond men vroeger met eenvoudige contour en schaduwwerking, nu gaat men alles persoonlijker en intenser beleven en uitbeelden. De wending rond 1920 is andermaal een wezenlijke vernieuwing, het Afrikaanse literaire leven wordt sindsdien nog verscheidener en drukker. Van af die tijd dateert de jongste periode dezer literatuur, tijdperk door ons in het tweede deel van dit overzicht nader gekenschetst.
***
Vatten wij in het kort het tot nu toe behandelde samen, dan heeft men te erkennen, dat wat de mannen van de eerste taalbeweging geproduceerd hebben slechts historische waarde heeft. Anders is het met de tweede beweging; zij vormt een bloeitijd en haar werk legt terzelfdertijd getuigenis af van de groei van het nationale gevoel in Zuid-Afrika. Ook aan het laatste bestede men bij de bestudering van de letterkunde van dit volk de nodige aandacht. Immers het eigene maakte er steeds deel van uit, doch tot een ware eenheid groeide alles eerst door het vroeger wel latent aanwezige, doch zich eerst rond de jongste eeuwwende overal realiserende saamhorigheidsbesef. Sindsdien is dat niet meer geweken en doordrenkt het de hele culturele opbloei van het Zuid-Afrikaanse volk. De groei der Unie van Suid-Afrika is zeer belang- | |
[pagina 175]
| |
wekkend; dat men haar volgen kan in de door haar voortgebrachte literatuur spreekt wel vanzelf. Beschouwden wij tot nog toe de perioden uit het verleden, het hierna volgende deel zal handelen over het tegenwoordige. | |
IIIn de jongste geschiedenis der Zuid-Afrikaanse letterkunde onderscheidt men andermaal twee perioden; die van 1920-1930 en die van 1930 tot hedenGa naar voetnoot(11). Over de eerste handelden wij reeds in het kort; haar voornaamste vertegenwoordigers zijn A.D. Keet, Toon van den Heever en C.M. van den Heever. Meer individualistisch zingen deze dichters van eigen vreugde en smart; terwijl vooral in dit tiental jaren de prozakunst tot grote hoogten stijgt. Jochem van Bruggen publiceerde in dit decennium zijn belangrijke werken: Bywoners - een boek over den verarmden Europeaan in Zuid-Afrika -, Burgemeester van Slaplaagte, maar vooral het algemeen geprezene Ampie, een ontroerende geschiedenis van een arme sukkel. Men constateert een verwijding en verbreiding van het literaire leven, de kunstwerken welke er verschijnen zijn steeds weer van groter betekenis, terwijl het aantal prozaschrijvers in niet geringe mate toeneemt. Het kan niet onze bedoeling zijn hen allen te noemen; slechts willen wij nog wijzen op de boeken van C.M. van den Heever, die in Droogte en Somer heel andere, tot dan toe niet beschreven zijden van het Afrikaanse leven tot onderwerp nam. Ook in de nieuwste tijd heeft de romankunst zich steeds weer verdiept, en figuren als Mikro, Sophie Roux, Sangiro en de Hobsons leggen dan ook van deze gestadige bloei getuigenis af. Wrede Grense van Sophie Roux bleek een veelbelovende eersteling, Sangiro's dierverhalen gingen over heel Europa. Het is ondoenlijk in de ons toegestane omvang op dit alles nader in te gaan, waar het bovendien niet mogelijk is een en ander met proeven te staven. Stellen wij dan ook slechts vast, dat hier van een veelzijdige en hoopgevende ontwikkeling gesproken kan worden. Voor de poëzie der jongste tijden is men in Europa onder meer aangewezen op de belangrijke - hoewel niet van slordigheden vrije - bloemlezing Afrikaanse Versameling, samengesteld door Uys Krige en ingeleid door Dirk CosterGa naar voetnoot(12). Dit boeiend boek genoot een ontvangst overeenkomend met zijn betekenis, | |
[pagina 176]
| |
want in waarheid kon gezegd worden dat hier een jonge dichter-school haar optreden aankondigde. Hier klopt een leven waarvan de groei naar alle verwachtingen meer dan interessant zal zijn. Voor het eerst kon gesproken worden van een wil tot literatuur bij het jonge volk aan de Kaap, en wel vormde dit een zaak van genoeg belang om het met den inleider als een voornaam feit vast te stellen. Deze bundel biedt poëzie van een rijker, grootser en dieper karakter dan die der tweede beweging, en al blijkt ook nu de letterkundige verbondenheid met het moederland zich te handhaven, toch erkenne men de hoge waarde en de eigen klank dezer dichtkunst. Ernst, onbevangenheid en een even eenvoudig als diep verantwoordelijkheidsgevoel tegenover het leven, vormen haar voornaamste elementen, en als men daarbij in aanmerking neemt dat bijna alle in de bundel opgenomen reeds herkenbare persoonlijkheden zijn. dan is het gerechtvaardigd, te zeggen dat deze Afrikaanse Versameling een ware en verheugende verrassing betekent. De generatie die de jongste vernieuwing in de poëzie bracht, kwam na 1930 eerst onzeker en tastend, maar nadien hoe langer hoe bewuster en nadrukkelijker aan het woordGa naar voetnoot(13). Tot hen behoren onder anderen I.D. du Plessis, C.M. van den Heever, N.P. van Wijk Louw, Uys Krige, W.E.G. Louw en Elisabeth Eybers. Zij allen brachten kunst, welke door het woord ‘volksvreemd’ voldoende gekarakteriseerd lijkt, en het is dan ook wel begrijpelijk dat hen niet direct algemene waardering ten deel viel. Het eerste en opvallendste verschil met de eraan voorafgaande kunst is nu, dat dit geen motieven-kunst meer is. In plaats van de bekende Afrikaanse motieven, komt in deze dichtkunst de Afrikaanse mens - midden in de problemen van zijn eigen tijd - aan het woord, waarbij dan de grondtoon dezer individualistische lyriek een onvoldaanheid over de werkelijkheid van eigen hart en leven is. Men kwam tot een nieuwe liefde voor het woord, en stelde de eis dat de kritiek ook ten opzichte van de Afrikaanse literatuur de maatstaven moest aanleggen, welke zij tegenover de buitenlandse bezigt. Ongetwijfeld kan zij daarop ook aanspraak maken. De Afrikaanse literatuur onzer dagen benadert het peil van meerdere andere, en al blijft de Westeuropese - en meer bepaaldelijk de Nederlandse - literaire invloed in betrekkelijk sterke mate voelbaar, het feit ligt er toch, dat sinds 1930 van een vernieuwing gesproken worden kan, die voor alles een sterker zichzelf wording en hoger stijgen betekent. Figuren als Uys Krige - ook publicerend onder het pseudoniem Arnoldus Retief - en Elisabeth Eybers | |
[pagina 177]
| |
zijn daar meer dan bewijzen voor. Een bundel als Belydenis In Die Skemering van de laatste is voor iederen poëzieliefhebber een ontdekking. Hij is in vele opzichten Afrikaans, maar hoezeer het algemeen menselijke daarboven uitstijgt, blijke uit het volgende mooie vers Maria, dat tegelijkertijd een staal vormen moge voor het groot talent zijner dichteres. 'n Engel het dit self gebring,
die vreugde-boodskap en jy het
'n lofsang tot Gods eer gesing,
Maria, nooit uit Nasaret!
Maar toe Josef van jou wou skei
en bure-agterdog jou pla,
het jy kon dink, eenmaal sou hy
die hele wêreldskande dra?
Toe jy soms met 'n glimlag langs
jou liggaam stryk... die stilte instaar...
wis jy met hoeveel liefde en angs
sou hy sy hellevaart aanvaar?
Die nag daar in die stal, geen een
om in jou nood by jou te staan,
het jy geweet dat hy alleen
Gethsemane sou binnegaan?
Toe vorste uit die Ooste kom
om nederig hulde te betoon,
wis jy hoe die soldate hom
as koning van die volk sou kroon?
En toe hy in jou arms lê,
sy mondjie teen jou volle bors,
het jy geweet dat hy sou sê,
toe dit te laat was: Ek het dors!...
***
Toe dit verby was, en jy met
sy vriend Johannes huis-toe gaan
Maria, vrou van smarte, het
jy toé die boodskap goed verstaan?
Dit gedicht is sterk ontroerend en treffend, maar noch naar inhoud en evenmin naar vorm is het zo specifiek Afrikaans, dat het nergens anders dan aan de Kaap gedicht had kunnen worden. | |
[pagina 178]
| |
In zich is dit het grootste verschil tussen de Afrikaanse letteren van vroeger en heden, en het kan dan ook slechts tot voldoening stemmen, te zien dat de voornaamste figuren der modernere literatuur dit zelf inzien. Zeker volgen zij een: ‘eie spontane Afrikaanse koers’Ga naar voetnoot(14), maar hun belangstelling is anders, want breder en dieper gericht. Zij zien en komen over de landsgrenzen; zij herinneren aan de eigentijdse dichters van Nederland als Vlaanderen, en evenals deze houden zij zich - zij het minder sterk en niet uitsluitend, eer bij tijd en wijle - bezig met de problemen onzer dagen. Nochtans het Afrikaanse volk is jonger, levenskrachtiger, en bemoeit zich minder met de theorie op zich. ‘Die lewende poësie het geen apologie nodig nie’ zegt Uys Krige; de Afrikaanse poëet dicht, omdat de poëzie voor hem een noodzakelijk iets isGa naar voetnoot(15). Aan dit alles dankt ook de jongste Zuid-Afrikaanse letterkunde haar innerlijke waarde, frisheid en oorspronkelijkheid. Voeg daaraan toe, dat in al het door haar voortgebrachte de overtuiging der jeugd vlamt, dan kan men inderdaad zeggen, dat deze Afrikaanse letterkunde verjonging, verrijking en schoonheid biedtGa naar voetnoot(16). De jongste dichterschool valt daarbij wel te onderscheiden van die waarin dichters als Celliers en Totius aan het woord kwamen. Zij zijn anders, minder Europees en sterker Afrikaans, maar voor alles toch algemeen menselijker en dieper. Zijn niet allen volgroeid, naast degenen die zich nog in vorm als toon zoeken, staan anderen die reeds een eigen geluid bezitten. Hun visie is persoonlijk als hun techniek, hun beheersing eigen als hun wezen. Van de uitgesproken talenten noemen wij op de eerste plaats Uys Krige, een oorspronkelijk en fel levend natuurtype, heftig en onbesuisd, maar ongemeen dichterlijk. Citeren wij ook hier ter kennismaking het slot van zijn Keuse (rympies ter geleentheid van 'n verkiesing en ander wêreldskokkende gebeurtenisse): - Ons liefde, die van my en Nel
is vreedsaam soos 'n ver verskiet
waar mild die dag sy goudlig giet,
traag skadus oor die sonvloer vliet...
iets diep net soos 'n put waar hel,
stil koel rein waters boontoe wel,
by dag by nag hul laafnis biedt,
iets innig soos 'n ou ou lied;
iets stil soos wind ruis deur 'n riet;
iets teer soos van 'n lam sy vag;
iets ryp soos druiwe vog-bevrag;
iets skoon soos ster-deursuisde nag.
Laat maar die mense lag...
| |
[pagina 179]
| |
Naast Krige staan - behalve de genoemde Elisabeth Eybers - de bijzondere N.P. van Wyk Louw, de bekorende I.D. du Plessis, W.E.G. Louw en C.M. van den Heever. De meesten hunner wekken vertrouwen voor de toekomst, omdat zij bijna allen geroepenen schijnen. Zij leggen er - naar te recht werd opgemerkt - allen getuigenis van af, dat in Zuid-Afrika een jonge beweging aan kracht wint, welke voor het geheel der Nederlandse letteren verre van onbelangrijk is. Meer dan ooit blijkt het dat zij een leven verbeeldt, dat veelzijdig, kleurig maar vooral rijk is, en vandaar dat wij ook hier getuigen kunnen, dat de voortbrengselen der Zuid-Afrikaanse letteren de aandacht welke zij te recht vragen, meer dan belonen. Wij wensen op het laatste de volle nadruk te leggen. Immers nog maar al te veel staat men tegenover het Afrikaans afwijzend, omdat het anders is dan het Nederlands. Dit onderscheid schijnt groter dan het is; in zich toch berust het verschil in taal voor een groot deel op een verschil in vormleer, terwijl de woordenschat overwegend Nederlands isGa naar voetnoot(17). Kon dus gezegd worden dat voor nauwere bewustwording van het Dietse stamverband de wens van Zuid-Afrika moet uitgaan, daartegenover staat dat voor de kennis der Zuid-Afrikaanse letteren, Nederland en Vlaanderen zich de nodige opofferingen moeten getroosten. Eerst dan kan men komen tot schatting en erkenning, noodzakelijke grondslagen voor goed begrip en wederzijdse waardering.
***
Het zal weinig betoog behoeven dat ons overzicht van de Zuid-Afrikaanse letterkunde zeer beknopt en onvolledig is. Het kon slechts onze bedoeling zijn, in algemene lijnen over het geheel te handelen, en daarbij terloops op enkele bijzondere facetten te wijzen. Er moge uit ons overzicht vooral gebleken zijn, dat de literatuur der Unie van Suid-Afrika er ene is, welke krachten inhoudt van niet te onderschatten betekenis en sterkte. Wanneer men in Haantjes' Kroniek van Zuid-Afrika 1938 nagaat, welk beeld de Zuid-Afrikaanse literatuur der laatste paar jaar biedt, dan blijkt dit overduidelijk. Kan het zijn, dat er nog steeds gesproken moet worden van een verdedigingspositie waarin zij zich geplaatst zietGa naar voetnoot(18), daarnaast heeft zij toch ook veroveringen behaald, die meer dan terreinwinst beduiden. Vooral in de laatste maanden is door de herdenking van de grote trek - naar Dr. H.D. van Broekhuizens woord het: ‘glanspunt in die geskiedenis van die | |
[pagina 180]
| |
Suid-Afrikaanse nasie’ en: ‘die geboorte van ons volk’Ga naar voetnoot(19) - ook de belangstelling voor de literatuur van het volk aan de Kaap, in sterke mate verhevigd. Men kan dit afleiden uit de belangstelling, welke de hier op het ogenblik vertoevende hoogleraar C.M. van den Heever voor de door hem gegeven lezingen trekt, men kan dat eveneens vaststellen in de welwillendheid waarmee diens jongste roman Kromburg ontvangen werd. De tijd waarin de Zuid-Afrikaanse letteren om een plaats naast de onze in Nederland als Vlaanderen vechten moesten is voorbij; vele bibliotheken bezitten haar voornaamste voortbrengselen, terwijl ook op meerdere plaatsen melding wordt gemaakt van de belangrijke Afrikaanse verschijningen op dit gebied, als Ons eie Boek en het Jaarboek van Die Afrikaanse Skrywerskring. Dat dit alles bredere bekendheid in de hand werkt, en de versterking van het contact Nederland-Zuid-Afrika ten goede komt, spreekt wel vanzelf. Nochtans - naar wij reeds opmerkten - het wederzijdse geestelijke verkeer kan beter, en - vooral - intenser zijn. Zuid-Afrika moet Nederland en Vlaanderen in alle opzichten kennen leren, evenals wij Zuid-Afrika. Hopen wij dat het nauwer aanhalen der banden in de laatste maanden daartoe moge leiden.
***
Men kan inderdaad de snelle en veelzijdige opbloei der Zuid-Afrikaanse literatuur ‘wonderlijk’Ga naar voetnoot(20) heten. Immers in een kleine driekwart eeuw werd hier zoveel bereikt, dat degene die zowel met de grondslag als het huidige bekend is, slechts verbaasd kan staan over deze ontwikkelingsgang. Van embryonaal is zij geworden tot een volwassene in een tijdsbestek zo kort, dat geen andere literatuur op een soortgelijke groei wijzen kan. Het Afrikaanse volk kan daarop trots gaan, omdat dit feit het in alle opzichten onderscheidt. Er ligt over zijn literatuur niet de moeheid welke vele in West-Europa kenmerkt, en zij gaat evenmin schuil in de schaduwen, die de ondergang van het avondland - naar Spenglers sombere voorspelling - schijnen vooraf te gaan. Zij is anders: nieuwer, forser en frisser. Tolk van een natie welke een toekomst tegemoet gaat, vrucht van een volk dat zich zijner kracht steeds meer bewust wordt. Als bij de Vlaamse beweging maakt de Zuid-Afrikaanse literatuur deel uit van een algemeen cultureel streven naar gelijkberechtiging en inhalen van achterstand, en eveneens als deze zal ook zij slagen. Tegenover de verengelsing slaat zij een staag groter en sterker wordende dam. Zij legt getuigenis af van het eigene als algemene, en doet in haar vertegen- | |
[pagina 181]
| |
woordigers persoonlijkheden zien, die - naar onze mening - allen het oude volkslied - waarmee wij hier met enkele regels sluiten - zullen onderstrepen: Een ieder natie het sy Land:
Ons woon op Afrikaanse strand;
Vir ons is daar geen beter grond
Op heel die wye wereldrond;
Trots is ons die naam te dra
Van kinders van Suid-Afrika.
Maastricht. PIERRE VAN VALKENHOFF.
***
Bij J.H. De Bussy, Amsterdam, verscheen: Dr. P.C. Schoonees: Die Prosa van die tweede Afrikaanse Beweging; 3e, omgewerkte en vermeerderde druk; 593 blz, met naamregister; fl. 4.75; geb. fl. 5.50. Inhoud: I. Die eerste en tweede Afrikaanse Bewegings; II. Polemiese Prosa; III. Prosa uit die Tydskrifte (8 nummers); IV. C.R. von Wielligh; V. Die Intrigeroman (32 schrijvers); VI. Die Mens in die Afrikaanse Verhaalkuns (45 schrijvers); VII. Die Dierverhaal (4 schrijvers); VIII. Ander Prosaïste (24 schrijvers); IV. Adv. C.J. Langenhoven; X. Historiese Prosa (31 schrijvers); XI. Letterkundige Geschiedenis en Kritiek. Niet behandeld worden: zuiver wetenschappelijk proza, godsdienstig proza, kinderlectuur, vertalingen en omwerkingen en tooneel. RED. |
|