De Vlaamsche Gids. Jaargang 26(1937-1938)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 423] [p. 423] [Twee gedichten] Walvischvaarders Twee jaar hadden ze door de IJszee gezworven. Op de terugreis was de koksmaat gestorven. Hem hadden ze - één, twee, drie, in God's naam - begraven in zee, in een omcirk'ling van traan. En nauwelijks was er een haven binnengeloopen, of er werd in verschrikkelijke mate gezopen. De vrouwen verdrongen zich om iederen man, die gaarne voor geld zijn bevrediging nam. Een paar zijn gestikt in de slechte jenever, de rest kreeg de siep en een enkele bleef er als baliekluiver, met geen cent in zijn zak, op de havenkâ achter en pruimde tabak. [pagina 424] [p. 424] Coquette Haar oogen zijn lieve leugens, haar mond is een zoet verraad. Als een door de wind gevleugeld warmbloedig Arabisch paard gedraagt ze zich onbeteugeld in haar overspelige levensvaart. Maar in haar exaltische vreugden mengt zich een gevoelen van haat, wanneer ze haar onmacht voelt stijgen om een man te negeeren, die haar even behaagt. Dan voelt ze verlangens weer hijgen en offert hem alles wat hij maar vraagt. Rust en vrede zal ze nooit krijgen, van den een naar den ander gejaagd. BERT NUVER. Vorige Volgende